ECLI:NL:OGHACMB:2021:374

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
5 november 2021
Zaaknummer
AUA2021H00016
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van het beroep wegens ontbreken kopie paspoort bij machtiging is onvoldoende gemotiveerd

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, die op 7 december 2020 het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk verklaarde. [Appellante] had bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beschikking op haar verzoek om schadevergoeding wegens onrechtmatige bewaring. Het Gerecht oordeelde dat [appellante] bij de indiening van het beroepschrift een machtiging en een kopie van haar paspoort had moeten overleggen, omdat haar gemachtigde niet als advocaat bij het Hof was ingeschreven. Aangezien de kopie van het paspoort ontbrak, werd [appellante] in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen, maar zij maakte hier geen gebruik van.

In hoger beroep voerde [appellante] aan dat haar paspoort in het bezit was van het Bureau Vreemdelingentoezicht van Aruba, waardoor zij geen kopie kon overleggen. Het Hof constateerde dat het Gerecht niet adequaat had gereageerd op deze stelling en dat het oordeel van het Gerecht onvoldoende was gemotiveerd. Het Hof oordeelde dat het hoger beroep gegrond was en vernietigde de uitspraak van het Gerecht. De zaak werd terugverwezen naar het Gerecht voor verdere beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroepschrift, met inachtneming van de uitspraak van het Hof.

Daarnaast werd de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellante], vastgesteld op Afl. 175,-, en moest de minister het griffierecht van Afl. 75,- vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 13 oktober 2021.

Uitspraak

AUA2021H00016
Datum uitspraak: 13 oktober 2021
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], verblijvend in Aruba,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 7 december 2020 in zaak nr. AUA202002168, in het geding tussen:
appellante,
en
de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie (hierna: de minister).

Procesverloop

Op 16 april 2020 heeft [appellante] bezwaar gemaakt tegen het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op haar verzoek van 17 december 2019 om vergoeding van schade wegens onrechtmatige bewaring.
Op 3 september 2020 heeft [appellante] beroep ingesteld tegen het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op het door haar gemaakte bezwaar (hierna: fictieve afwijzende beschikking op bezwaar).
Bij uitspraak van 7 december 2020 heeft het Gerecht het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Met toestemming van partijen is een behandeling ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

Artikel 29 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar), voor zover hier van belang, luidt:
1. Het beroepschrift bevat ten minste:
[...]
e. een ondertekening door of namens de indiener.
2. Geschiedt de indiening door een gemachtigde die niet als advocaat is ingeschreven bij het Hof, dan wordt tevens de machtiging overgelegd.
Artikel 31 van de Lar luidt:
1. Indien niet is voldaan aan enig bij wettelijk voorschrift gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroepschrift, wordt de indiener binnen een week na de ontvangst daarvan in de gelegenheid gesteld het verzuim binnen een bepaalde termijn te herstellen.
2. Indien het verzuim niet of niet volledig wordt hersteld, kan het beroepschrift uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van het antwoord van de indiener of na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn, nietontvankelijk worden verklaard.
3. Deze beslissing wordt, met redenen omkleed, schriftelijk aan de indiener van het beroepschrift meegedeeld.
[Appellante] heeft op 17 december 2019 de minister verzocht om vergoeding van schade wegens onrechtmatige bewaring. Tegen de fictieve afwijzende beschikking op dat verzoek heeft zij op 16 april 2020 bezwaar gemaakt. Tegen de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar heeft de gemachtigde van [appellante] beroep ingesteld. Het Gerecht heeft dat beroep niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft het Gerecht overwogen dat [appellante] bij de indiening van het beroepschrift een machtiging en een kopie van haar paspoort had moeten overleggen omdat haar gemachtigde niet is ingeschreven als advocaat bij Hof. Omdat een kopie van het paspoort ontbrak, is [appellante] in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt, zodat het verzuim niet is hersteld, aldus het Gerecht.
In hoger beroep voert [appellante] aan dat aan het Gerecht kenbaar is gemaakt dat het paspoort in het bezit is van het Bureau Vreemdelingentoezicht van Aruba en dat zij daarom geen kopie kan overleggen. Zij heeft haar paspoort nog steeds niet teruggekregen. Volgens haar is het onredelijk om te verwachten dat er documenten worden overgelegd waarover zij buiten haar wil om geen beschikking heeft. Het Gerecht heeft dat ten onrechte niet onderkend.
3.1.
Het Hof stelt vast dat het Gerecht bij e-mailbericht van 11 november 2020 aan [appellante] kenbaar heeft gemaakt dat het ingediende beroepschrift niet aan de daaraan gestelde eisen voldoet omdat er een kopie van het paspoort ontbreekt. Zij is in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 18 november 2020 de ontbrekende stukken in te dienen. Bij emailbericht van diezelfde datum heeft de gemachtigde van [appellante] geantwoord dat het paspoort van [appellante] in het bezit is van de Guarda Nos Costa en dat er daarom niet aan het verzoek kan worden voldaan. Hij wijst erop dat in het beroepschrift een kopie van het asielzoekerscertificaat van de VN-vluchtelingenorganisatie van [appellante] is gevoegd. Het Hof is niet gebleken van een reactie van het Gerecht op deze stelling. Ook in de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht deze stelling onbesproken gelaten. Zonder in te gaan op deze stelling heeft het Gerecht in redelijkheid niet tot het oordeel kunnen komen dat [appellante] geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om het verzuim te herstellen en dat het verzuim dus niet is hersteld. Hieruit volgt dat het oordeel van het Gerecht onvoldoende is gemotiveerd.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het Hof zal de zaak terugverwijzen naar het Gerecht ter beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroepschrift met inachtneming van deze uitspraak.
5. De minister moet de proceskosten van [appellante] vergoeden. Daarbij wordt een wegingsfactor van 0,25 toegepast. Het Hof stelt de proceskosten vast op een bedrag van Afl. 175,- (voor het indienen van een hogerberoepschrift).

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
II.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 7 december 2020 in zaak nr. AUA202002168;
III.
wijsthet geding
terugnaar het Gerecht in eerste aanleg van Aruba ter verdere beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep en beslissing met inachtneming van deze uitspraak;
IV.
veroordeeltde minister van Justitie, Veiligheid en Integratie tot vergoeding van bij [appellante] in verband met het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 175,-, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand;
V.
gelastdat de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 75,- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2021.