ECLI:NL:OGHACMB:2021:394

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
CUR2021H00114
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken van procesbelang in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante, die in Curaçao woonde en de Chinese nationaliteit heeft. De minister van Justitie had op 23 oktober 2018 haar verzoek om een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen afgewezen, met als doel arbeid in loondienst als inwonend dienstbode. Dit verzoek werd afgewezen omdat de appellante geen originele verklaring van de belastingdienst had overgelegd die aantoont dat haar werkgever in 2016 een belastbaar inkomen had van tenminste NA36.000,-. De appellante maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de minister verklaarde dit bezwaar ongegrond op 3 juli 2019.

Op 5 maart 2021 verklaarde het Gerecht in eerste aanleg het beroep van de appellante tegen de afwijzing van de minister ongegrond. Hierop heeft de appellante hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 19 oktober 2021 werd duidelijk dat de appellante sinds 2019 in China verblijft en niet meer teruggekeerd is naar Curaçao, mede door de coronapandemie. Het Hof overwoog dat er geen rechtens te beschermen belang meer was bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, aangezien de appellante geen aanvraag had ingediend voor een verlenging van haar verblijf na 6 juli 2019.

Het Hof concludeerde dat, ongeacht de uitkomst van het hoger beroep, er een verblijfsgat was ontstaan en dat de appellante door de uitkomst van het hoger beroep niet in een gunstiger positie kon geraken. Daarom werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

CUR2021H00114
Datum uitspraak: 10 november 2021
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonende in Curaçao,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 5 maart 2021 in zaak nr. CUR201903718, in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Justitie (hierna: de minister)

Procesverloop

Bij beschikking van 23 oktober 2018 heeft de minister een verzoek van [appellante] om aan haar een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen met als doel arbeid in loondienst als inwonend dienstbode, afgewezen.
Bij beschikking van 3 juli 2019 (hierna: de bestreden beschikking) heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 maart 2021 heeft het Gerecht het door [appellante] tegen de bestreden beschikking ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2021. [appellante], vertegenwoordigd door mr. A.J. Henriquez, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. L.M. Pietersz en A. Zimmerman, beiden werkzaam bij de Toelatingsorganisatie, zijn verschenen.

Overwegingen

[appellante] is in het bezit van de Chinese nationaliteit en had tot en met 6 juli 2018 rechtmatig verblijf in Curaçao. Op 21 juni 2018 heeft zij de minister verzocht haar vergunning tot tijdelijk verblijf opnieuw te verlengen met als verblijfsdoel arbeid in loondienst als inwonend dienstbode. Dit verzoek is door de minister afgewezen omdat [appellante] geen originele verklaring van de belastingdienst heeft overgelegd waaruit blijkt dat haar werkgever in 2016 een belastbaar inkomen had van tenminste NA
f36.000,-.
Het Hof overweegt ambtshalve het volgende. Ter zitting heeft de gemachtigde van [appellante] desgevraagd verklaard dat [appellante] sinds 2019 in China verblijft en sindsdien niet meer is teruggekeerd naar Curaçao, mede wegens de coronapandemie. Het Hof is niet gebleken van een nog rechtens te beschermen belang bij een inhoudelijke beoordeling van haar hoger beroep. De gestelde omstandigheid dat dat belang is gelegen in het voorkomen van een verblijfsgat kan niet leiden tot een ander oordeel. Een vergunning tot tijdelijk verblijf wordt, zoals ook door de minister ter zitting is verklaard, verleend voor de duur van een jaar. Een gegrond hoger beroep en een inwilliging van de aanvraag zou er slechts toe kunnen leiden dat [appellante] tot en met 6 juli 2019 rechtmatig verblijf verkrijgt. Nu van het indienen van een nadere aanvraag om haar daarna nog verder verblijf toe te staan niet is gebleken, betekent dat ongeacht de uitkomst van deze procedure in hoger beroep een verblijfsgat is ontstaan. Onder deze omstandigheden kan [appellante] door de uitkomst van het hoger beroep niet in een gunstiger positie geraken.
Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel w.g. Van der Heide
voorzitter
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2021.