ECLI:NL:OGHACMB:2021:413

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
AUA2021H00139
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheidsvereisten beroepschrift en herstelmogelijkheid verzuim in vreemdelingenrechtelijke procedures

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin zijn beroep tegen een fictieve afwijzende beschikking op bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. [Appellant] had op 17 december 2019 verzocht om schadevergoeding wegens onrechtmatige bewaring, maar zijn bezwaar tegen het uitblijven van een beschikking werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de handtekening op de machtiging afweek van die op zijn paspoort. Het Gerecht bood [appellant] de mogelijkheid om dit verzuim te herstellen door een gelegaliseerde handtekening te overleggen of in persoon ter zitting te verschijnen, maar hij voldeed hier niet aan.

In hoger beroep voerde [appellant] aan dat het Gerecht ten onrechte niet had gewezen op de mogelijke niet-ontvankelijkheid van zijn beroep. Het Hof oordeelde dat het Gerecht zorgvuldig had gehandeld door [appellant] de kans te geven het verzuim te herstellen en dat hij als rechtsbijstandverlener op de hoogte moest zijn van de gevolgen van het niet herstellen van een verzuim. Het Hof bevestigde dat er redelijke twijfel bestond over de machtiging en dat het Gerecht in redelijkheid om een gelegaliseerde handtekening of persoonlijk verschijnen kon vragen.

Uiteindelijk oordeelde het Hof dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de aangevallen uitspraak. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 1 december 2021.

Uitspraak

AUA2021H00139
Datum uitspraak: 1 december 2021
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], verblijvend in Aruba,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 31 mei 2021 in zaak nr. AUA202002191, in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie (hierna: de minister)

Procesverloop

Op 21 april 2020 heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op zijn verzoek van 17 december 2019 om vergoeding van schade wegens onrechtmatige bewaring.
Op 8 september 2020 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op het door hem gemaakte bezwaar (hierna: fictieve afwijzende beschikking op bezwaar).
Bij uitspraak van 31 mei 2021 heeft het Gerecht het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft nadere stukken ingediend.
Het Hof heeft de zaak, gevoegd met zaaknrs. AUA2021H00136, AUA2021H00137 en AUA2021H00140, ter zitting behandeld op 22 oktober 2021. [Appellant], vertegenwoordigd door M.L. Hassel, en de minister, vertegenwoordigd door mr. C.L. Geerman, werkzaam bij de Dienst Wetgeving en Juridische Zaken, zijn verschenen.

Overwegingen

[Appellant] heeft op 17 december 2019 de minister verzocht om vergoeding van schade wegens onrechtmatige bewaring. Tegen de fictieve afwijzende beschikking op dat verzoek heeft hij op 21 april 2020 bezwaar gemaakt. Tegen de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar heeft zijn gemachtigde beroep ingesteld. Het Gerecht heeft dat beroep nietontvankelijk verklaard omdat bij de indiening van het beroepschrift een machtiging is overgelegd met een handtekening die afwijkt van de handtekening op de kopie van het paspoort van [appellant]. Het Gerecht heeft hem in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen door een machtiging voorzien van een gelegaliseerde handtekening te overleggen, of door in persoon ter zitting te verschijnen. Daaraan heeft [appellant] niet voldaan.
In hoger beroep voert [appellant] aan dat het Gerecht er ten onrechte niet op heeft gewezen dat zijn beroep niet-ontvankelijk zou worden verklaard als hij het verzuim niet zou herstellen. Daarnaast voert hij aan dat het niet in de systematiek van de Lar past om een rechtzoekende op kosten te jagen door een notariële volmacht te verlangen. Uit de bij het hoger beroep overgelegde machtiging van 14 mei 2021 blijkt voldoende dat zijn gemachtigde bevoegd is namens hem de procedure te voeren.
2.1.
Het Hof stelt vast dat het Gerecht bij e-mailbericht van 14 april 2021 aan de gemachtigde van [appellant] kenbaar heeft gemaakt dat de handtekening op de machtiging niet overeenkomt met de handtekening op de kopie van het paspoort van [appellant]. De gemachtigde is vervolgens in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen door het overleggen van een machtiging voorzien van een gelegaliseerde handtekening. Dit is niet nodig als [appellant] ter zitting verschijnt op 19 april 2021, aldus het e-mailbericht.
Dat in dit emailbericht niet is vermeld dat het beroepschrift nietontvankelijk kan worden verklaard indien het verzuim niet wordt hersteld, brengt niet met zich dat de aangevallen uitspraak wegens onzorgvuldigheid moet worden vernietigd. Daarbij betrekt het Hof dat [appellant] wordt bijgestaan door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, dat hem de gelegenheid is geboden het verzuim te herstellen en dat hij als rechtsbijstandverlener behoort te weten dat het niet herstellen van een verzuim kan leiden tot nietontvankelijkverklaring van het beroepschrift. Het betoog slaagt niet. Overigens heeft het Gerecht [appellant] in een eerder stadium van de procedure ook in de gelegenheid gesteld een ander verzuim aan het beroepschrift te herstellen. Daarbij is wel gewezen op een mogelijke nietontvankelijkverklaring, zodat ook daarom bekend moest zijn wat de gevolgen kunnen zijn van het niet herstellen van een verzuim.
2.2.
Het Hof overweegt voorts dat naar aanleiding van de verschillen tussen de handtekening op de machtiging en de handtekening op het paspoort redelijke twijfel is ontstaan over de machtiging. Het Gerecht heeft dan ook in redelijkheid kunnen vragen om een gelegaliseerde handtekening of het in persoon verschijnen ter zitting. Het aangevoerde geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Dat er in hoger beroep ook een machtiging is overgelegd, doet er niet aan af dat het Gerecht moest beoordelen of de machtiging in eerste aanleg toereikend was. Verder heeft de minister ter zitting toegelicht dat bij de Dienst Wetgeving Juridische Zaken een handtekening voor geringe kosten kan worden gelegaliseerd. Ten slotte verbleef [appellant] volgens de verklaring van de gemachtigde ter zitting van het Hof ten tijde van de zitting van het Gerecht in Aruba en was hij dus in staat om in persoon naar het Gerecht te komen. Nu er geen nieuwe machtiging is overgelegd en [appellant] ook niet ter zitting van het Gerecht is verschenen, heeft het Gerecht zijn beroep terecht nietontvankelijk verklaard.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2021.