In deze zaak heeft de voorzitter van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 21 september 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek werd ingediend door de Sociale Verzekeringsbank Curaçao (SVB) in het kader van een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De SVB had eerder een besluit genomen op 5 juni 2020, waarin werd vastgesteld dat een bepaalde verweerder geen recht had op ongevallengeld, geneeskundige behandeling en verpleging, en dat zijn tegemoetkoming per 17 juli 2020 zou worden ingetrokken. Deze intrekkingsbeschikking werd door het Gerecht op 21 juli 2021 vernietigd, wat leidde tot het hoger beroep van de SVB.
De voorzitter heeft het verzoek van de SVB om een voorlopige voorziening afgewezen. De SVB stelde dat zij, in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep, geen gevolg hoefde te geven aan de eerdere uitspraak van het Gerecht. De voorzitter oordeelde echter dat de SVB niet aannemelijk had gemaakt dat het treffen van een voorlopige voorziening noodzakelijk was om onevenredig nadeel te voorkomen. De SVB had de mogelijkheid om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de eerdere uitspraak van het Gerecht, en het belang van een zorgvuldige besluitvorming was niet voldoende om het verzoek toe te wijzen.
De voorzitter concludeerde dat het belang van de SVB om geen gevolg te geven aan de aangevallen uitspraak onvoldoende gewicht had om het verzoek te honoreren. De SVB werd bovendien veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verweerder, die op NA700,- werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in bestuursrechtelijke procedures en de verplichting om tijdig nieuwe besluiten te nemen in het kader van hoger beroep.