ECLI:NL:OGHACMB:2022:82

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
SXM2015H00015
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geldigheid van de dekkingsbeperking in een aansprakelijkheidsverzekering onder invloed van Frans recht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de naamloze vennootschap National General Insurance Co. (NAGICO) N.V. tegen de rechtspersoon JLA Productions S.A. De zaak betreft een aansprakelijkheidsverzekering die in 1998 werd afgesloten door de rechtsvoorganger van JLA voor een bedrijfsauto. De verzekeringsovereenkomst bevatte een dekkingsbeperking van NAf 90.000 voor schade veroorzaakt op het Nederlandse deel van Sint Maarten, terwijl voor het Franse deel een veel hogere dekking gold. Na een verkeersongeval op Saint Martin in 2000, waarbij een derde ernstig letsel opliep, heeft NAGICO dit bedrag aan de benadeelde uitgekeerd. De benadeelde heeft vervolgens een rechtszaak aangespannen tegen JLA en NAGICO, waarbij het Franse Tribunal de grande instance oordeelde dat de dekkingsbeperking in strijd was met dwingend Frans recht. De Hoge Raad heeft in een eerder arrest geoordeeld dat het Hof een belangenafweging moet maken tussen de belangen van de Franse wetgeving en die van het recht van Sint Maarten. Het Hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de dekkingsbeperking van NAf 90.000 geldig is en dat NAGICO geen verdere betalingsverplichting heeft jegens JLA. De vordering van JLA is afgewezen, en het Hof heeft de proceskosten aan JLA opgelegd.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2022 Vonnis no.:
Registratienummers: SXM201400067 – SXM2015H00015
Uitspraak: 2 september 2022
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
NATIONAL GENERAL INSURANCE CO. (NAGICO) N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
in eerste aanleg gedaagde, thans appellante,
gemachtigde: mr. R.F. Gibson jr.,
tegen
de rechtspersoon naar vreemd recht
JLA PRODUCTIONS S.A.,
met gekozen domicilie in Sint Maarten,
in eerste aanleg eiseres, thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. S.C. van Lint en R.F. van den Heuvel.
Partijen worden hierna Nagico en JLA genoemd.

1.Het verloop van de procedure na cassatie en verwijzing

1.1
Bij arrest van 18 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1443 heeft de Hoge Raad het in deze zaak gewezen vonnis van het Hof van 16 november 2018 vernietigd en het geding naar het Hof teruggewezen ter verdere behandeling en beslissing.
1.2
Op 23 april 2021 hebben beide partijen een memorie na cassatie ingediend, met producties die tevoren aan de wederpartij waren toegezonden. Nagico heeft daarbij een vordering tot ongedaanmaking ingesteld, hetgeen zij tevoren aan de wederpartij had kenbaar gemaakt.
1.3
Op 11 juni 2021 hebben partijen elk een akte uitlating producties genomen.
1.4
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

2.De beoordeling na cassatie en verwijzing

2.1
Het Hof gaat uit van het volgende
.
2.1.1
De rechtsvoorganger van JLA heeft in 1998 via een tussenpersoon een aansprakelijkheidsverzekering voor een bedrijfsauto afgesloten met Nagico. Daartoe heeft deze rechtsvoorganger een ‘Proposal for motor vehicle insurance’ van Nagico ingevuld of laten invullen. Op dat formulier stond onder punt 14(b) vermeld “Maximum Liability NAF 90.000”.
2.1.2
Naar aanleiding van het hiervoor onder 2.1.1 genoemde Proposal is een ‘Schedule’ opgemaakt. Daarin wordt, naast de reeds in het Proposal opgenomen informatie, onder meer het volgende vermeld:
“Insurance provided: THIRD PARTY (…)
(…)
Limits of liability:
Limit of the amount of the Company’s liability under Section 1-3 …... $ 150.00
Limit of the amount of the Company’s liability under Section II-I (a) & 1 (b)
in respect of any one claim or series of claims arising out of
one event ………….………………………………………………….. Fls. 90,000.00
Limit of the amount of the Company’s liability for medical Expenses under Section III in respect of any one person …………………………...…….. $ 250.00
(…)
Geographical area: ………………... ST. MAARTEN/ST. MARTIN/
ANGUILLA BWI
2.1.3
In de polisvoorwaarden is de aansprakelijkheidsbeperking voor het Nederlandse deel van Sint Maarten (hierna: Sint Maarten) gesteld op NAf 90.000,-- en voor het Franse deel van Sint Maarten (hierna: Saint Martin) op US $ 4.500.000,--.
2.1.4
De verzekeringsovereenkomst is op 7 januari 2000 overgenomen door JLA als verzekerde.
2.1.5
Op 22 januari 2000 is een werknemer van JLA met de bedrijfsauto betrokken geraakt bij een verkeersongeval op Saint Martin. Bij dit ongeval heeft een derde (hierna: de benadeelde) ernstig lichamelijk letsel opgelopen. Nagico heeft aan de benadeelde ter zake van de door hem geleden schade NAf 90.000,-- uitgekeerd.
2.1.6
De benadeelde heeft een procedure ingesteld bij het Tribunal de grande instance de Basse Terre (Guadeloupe) tegen onder andere JLA en Nagico. In die procedure heeft het Tribunal bij vonnis van 15 september 2005 overwogen dat de dekkingslimiet van NAf 90.000,-- in de verzekeringsovereenkomst in strijd is met dwingend Frans recht en dat de dekkingsbeperking ongeldig is. Het Tribunal heeft vervolgens geoordeeld dat Nagico niet gerechtigd is om een beperking van haar dekking in te roepen, dat JLA wettelijk aansprakelijk is voor de door de benadeelde geleden schade, dat JLA hem schadeloos moet stellen en dat JLA zich kan beroepen op haar hoedanigheid van verzekerde en op de bij Nagico afgesloten dekking voor schade berokkend aan derden. Het Tribunal heeft de totale schade van de benadeelde vastgesteld op € 912.209,53 en heeft JLA en Nagico hoofdelijk veroordeeld om, rekening houdend met de vordering ter zake van de sociale voorzieningen (van in totaal € 498.709,53) en de reeds toegekende voorziening, aan de benadeelde bij wijze van restantvergoeding een bedrag van € 403.500,-- te betalen.
2.1.7
In hoger beroep heeft de Cour d’appel de Basse Terre bij tussenarrest van 21 april 2008 onder meer overwogen dat de dekkingsbeperking weliswaar geldig is naar Nederlands-Antilliaans recht, maar dat deze bepaling vanwege de dwingendrechtelijke bepalingen van de Franse Code des assurances buiten toepassing moet worden gelaten. Nagico kan daardoor niet rechtsgeldig een dekkingsbeperking inroepen jegens de benadeelde en de verzekeringnemer met betrekking tot de vergoeding van lichamelijke schade.
2.1.8
Bij eindarrest van 8 februari 2010 heeft de Cour d’appel de uitspraak in eerste aanleg vernietigd en JLA en Nagico hoofdelijk veroordeeld tot schadeloosstelling van de benadeelde. De door JLA in vrijwaring jegens Nagico ingestelde vordering tot terugbetaling van de door JLA aan de benadeelde betaalde bedragen is afgewezen. Voor het overige is de beslissing van het Tribunal de grande instance bekrachtigd.
2.1.9
JLA heeft nadien Nagico gesommeerd het door haar aan de benadeelde betaalde bedrag aan haar te voldoen. Nagico heeft aan die sommatie geen gehoor gegeven.
2.2
In dit geding vordert JLA veroordeling van Nagico tot, kort gezegd, betaling van de door JLA geleden en nog te lijden schade, voortvloeiend uit het verkeersongeval dat op 22 januari 2000 heeft plaatsgevonden. Het Gerecht heeft de vordering toegewezen.
2.3
Na twee tussenvonnissen heeft het Hof bij eindvonnis van 16 november 2018 het vonnis van het Gerecht bevestigd. Het Hof heeft, samengevat weergegeven, als volgt overwogen.
- Het hiervoor in 2.1.8 bedoelde eindarrest van de Cour d’appel kan niet worden erkend;
- Niet staat vast dat de hiervoor in 2.1.3 bedoelde polisvoorwaarden overeengekomen zijn. Blijkens de hiervoor in 2.1.2 bedoelde Schedule is een dekkingslimiet van NAf 90.000,- overeengekomen, ook voor verkeersongevallen die plaatsvinden op Saint Martin;
- Op de verzekeringsovereenkomst is het recht van Sint Maarten van toepassing. Naar Frans recht is het opnemen van een dekkingsbeperking in een verzekeringsovereenkomst nietig ingevolge art. R211-7 Code des assurances. Voor de vraag of aan die Franse wetsbepaling gevolg moet worden toegekend, moet ingevolge het internationaal privaatrecht van Sint Maarten worden aangesloten bij art. 7 lid 1 EVO.
Vervolgens heeft het Hof overwogen:
“2.15 Het lijdt geen twijfel dat artikel R211-7 CdA [Code des assurances] een bepaling van dwingend recht is. Dit volgt uit de formulering van de bepaling en ook de uitleg die het Tribunal en de Cour d’Appel aan die bepaling hebben gegeven laat daarover geen twijfel bestaan. Evenmin kan in redelijkheid worden betwijfeld dat het een bepaling betreft waaraan Frankrijk voor de handhaving van zijn politieke, sociale of economische organisatie zoveel belang hecht dat zij moet worden toegepast op elk geval dat onder de werkingssfeer valt ongeacht welk recht op de overeenkomst van toepassing is. Het betreft een bepaling die een rechtvaardige verdeling beoogt van de risico’s van een wezenlijk onderdeel van het maatschappelijk leven, het deelnemen aan het gemotoriseerde wegverkeer, waar iedereen mee in aanraking komt. Daarbij heeft de Franse wetgever een duidelijke keuze gemaakt voor de bescherming van de belangen van benadeelden door verkeersongevallen. Allereerst door voor bepaalde categorieën verkeersdeelnemers verzekering voor aansprakelijkheid verplicht te stellen en vervolgens door te verbieden dat de in dat kader afgesloten verzekeringsovereenkomsten een dekkingsbeperking bevatten voor lichamelijke schade. Sint Maarten kent vergelijkbare voorschriften, zij het dat de wetgever in Sint Maarten ervoor heeft gekozen wel een dekkingsbeperking toe te staan die bovendien betrekkelijk laag is. Ook deze keuze is in het belang van benadeelden gemaakt, namelijk om een hogere dekkingsgraad te bewerkstelligen door lagere premies, waarbij de beperking in de dekking voor lief is genomen. Er zou echter een ernstige onevenwichtigheid in het Franse verzekeringsrecht over dit onderwerp ontstaan indien de keuze die de Sint Maartense wetgever hierin heeft gemaakt rechtstreeks zou doorwerken in de Franse rechtssfeer. Dit geldt te meer nu, naar algemeen bekend is, er zeer intensief wegverkeer bestaat tussen beide delen van het eiland.
2.16
Uit het voorgaande volgt tevens dat artikel R211-7 CdA een bepaling van openbare orde betreft, waarvan schending leidt tot nietigheid. Dit geldt zowel naar het recht van Sint Maarten op grond van artikel 3:40 BW als naar Frans recht op grond van artikel 1162 van de Code Civil.
2.17
De volgende vraag is of artikel R211-7 CdA van toepassing is op de rechtsverhouding tussen Nagico en JLA, zodat de dekkingsbeperking ook in die rechtsverhouding ongeldig is. Voor zover de beantwoording hiervan niet al in het voorgaande besloten ligt, moet deze vraag om de volgende redenen bevestigend worden beantwoord. De eerste aanwijzing is de tekst van de bepaling zelf die immers inhoudt: “l'assurance doit être souscrite sans limitation de somme en ce qui concerne les dommages corporels”. De bepaling geeft een voorschrift voor de inhoud van de verzekeringsovereenkomst en richt zich dus tot de partijen die de verzekeringsovereenkomst sluiten. Het moet ervoor worden gehouden dat de wetgever er uitdrukkelijk niet voor heeft gekozen om de dekkingsbeperking alleen te verbieden in de verhouding tussen de benadeelde enerzijds en de aansprakelijke en zijn verzekeraar anderzijds en dat hij met dit verbod kennelijk zowel de bescherming van de benadeelde als die van de verzekerde op het oog heeft gehad. Het past verder ook in het streven van de Franse wetgever om de benadeelde maximale bescherming te bieden door het verbod op de dekkingsbeperking een zo breed mogelijk bereik te geven. Het uiteindelijke effect hiervan is dat de verzekeraar ontmoedigd wordt om dit type verzekeringsovereenkomsten met dekkingsbeperking aan te gaan. De verzekeraar zal hier namelijk van afzien als hij weet dat hij op die beperking ook in zijn verhouding tot de verzekerde geen beroep kan doen, terwijl hij aan de verzekerde juist vanwege die lagere dekking minder premie in rekening kan brengen. Hiermee is ook de bescherming van de verzekerde gediend. Er is vanuit de beschermingsgedachte die de Franse wetgever voor ogen heeft gestaan ook geen goede reden te bedenken waarom het verbod op de dekkingsbeperking niet zou gelden tussen de verzekeraar en de verzekerde. Het heeft immers weinig zin om aan de ene kant weggebruikers te verplichten om zich te verzekeren voor de aansprakelijkheidsrisico’s als gevolg van ongevallen en anderzijds toe te staan dat de dekking daarvan ongelimiteerd wordt beperkt.”
2.4
De Hoge Raad heeft in rov. 3.3.2 van zijn arrest overwogen:
“In de onderdelen 1a, 1b en 1c ligt de klacht besloten dat het hof bij zijn beslissing (in de rov. 2.15 en 2.17 van zijn eindvonnis) dat in dit geval aan art. R211-7 Code des assurances gevolg moet worden toegekend, geen rekening heeft gehouden met de “aard en strekking” van die bepaling, noch met “de gevolgen die uit de toepassing of niet-toepassing van [die bepaling] zouden voortvloeien”, als bedoeld in de tweede volzin van art. 7 lid 1 EVO.
Die klacht is gegrond.
Het hof heeft in het bijzonder verzuimd om een afweging te maken tussen, aan de ene kant, de belangen die worden gediend door toepassing te geven aan art. R211-7 Code des assurances – inhoudend, kort gezegd, een verplichte aansprakelijkheidsverzekering voor bepaalde categorieën verkeersdeelnemers met een verbod op een dekkingsbeperking voor lichamelijk letsel – en, aan de andere kant, de belangen die worden gediend door toepassing te geven aan het recht van Sint Maarten – inhoudend, kort gezegd, een verplichte aansprakelijkheidsverzekering voor bepaalde categorieën verkeersdeelnemers, waarbij een betrekkelijk lage dekkingsbeperking is toegestaan teneinde een hogere dekkingsgraad te bewerkstelligen door lagere premiestelling – een en ander in het licht van de omstandigheid dat de verzekeringsovereenkomst tussen JLA en Nagico wordt beheerst door het recht van Sint Maarten. Evenmin heeft het hof kenbaar in zijn oordeelsvorming betrokken dat de toepassing van een dwingende bepaling van een ander land – hier art. R211-7 Code des assurances – gerechtvaardigd moet zijn door haar aard en strekking, zoals blijkt uit het Rapport Giuliano-Lagarde (zie hiervoor in 3.2.2), en dat art. 7 lid 1 EVO volgens de rechtspraak van het HvJEU strikt moet worden uitgelegd (zie hiervoor in 3.2.3).”
2.5
Uit de overweging van de Hoge Raad volgt dat het Hof een belangenafweging dient te maken. Aan de ene kant staan de belangen die worden gediend door toepassing te geven aan art. R211-7 Code des assurances. Het Hof verenigt zich met hetgeen over die belangen is overwogen in het vonnis van 16 november 2018.
2.6
Aan de andere kant staan de belangen die worden gediend door toepassing te geven aan het recht van Sint Maarten. In Sint Maarten geldt de Landsverordening aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. Ingevolge artikel 14 van die landsverordening wordt bij landsbesluit houdende algemene maatregelen bepaald voor welke som de verzekering ten minste moet zijn gesloten. Een dekkinglimiet van NAf 90.000,- is volgens die regelgeving toegestaan. Zoals de Hoge Raad heeft overwogen, heeft deze regelgeving tot doel een hogere dekkingsgraad te bewerkstelligen. Dat dient om te bevorderen dat de schade van verkeersslachtoffers in zo veel mogelijk gevallen daadwerkelijk zal worden vergoed. Het Hof kan niet goed beoordelen in hoeverre een (lagere) dekkingslimiet in de praktijk daadwerkelijk leidt tot een lagere premiestelling en evenmin in hoeverre een lagere premiestelling in de praktijk daadwerkelijk leidt tot een hogere dekkingsgraad, maar dat hoeft ook niet. De theorie dat deze effecten optreden is in elk geval goed verdedigbaar. Reeds daarom kan de wetgever redelijkerwijs de verwachting koesteren dat deze effecten in de praktijk daadwerkelijk zullen optreden. Dat geldt (zij het in mindere mate) ook bij een verplichte verzekering. Immers, verplichte verzekeringen worden in de praktijk niet altijd afgesloten. De keuze om niet te voldoen aan de verplichting een verzekering af te sluiten, kan naar redelijke verwachting voor een deel verklaard worden door de hoogte van de premie. Dit geldt zeker in een samenleving waarin veel armoede heerst, de voorzieningen voor openbaar vervoer beperkt zijn en de regels in verband met de verzekeringsplicht niet altijd goed worden gehandhaafd.
2.7
Zowel de wettelijke regeling van Sint Maarten als die van Frankrijk heeft dus tot doel om te bevorderen dat schades van verkeersslachtoffers zo veel mogelijk zullen worden vergoed. In zoverre dienen de regelingen gelijke belangen. Hieraan doet niet af dat zij die belangen op verschillende wijzen dienen. Indien de ene regeling effectiever is dan de andere, doet dat er evenmin aan af.
2.8
Tot de door de Hoge Raad verlangde belangenafweging behoort ook dat het Hof onderzoekt in hoeverre toepassing van art. R211-7 Code des assurances haaks zou staan op een door de wetgever van Sint Maarten nagestreefd doel. Van belang is daarom in hoeverre die toepassing invloed kan hebben op de dekkingsgraad in Sint Maarten. Ook indien Nagico deze vraag in de procedure vóór cassatie niet voldoende specifiek of niet in deze context onder de aandacht van het Hof heeft gebracht, dient het Hof daar thans aandacht aan te besteden.
2.9
Het komt regelmatig voor dat auto’s die in Sint Maarten verzekerd zijn, betrokken zijn bij verkeersongevallen op Saint Martin. Indien in dergelijke gevallen gevolg wordt toegekend aan art. R211-7 Code des assurances, kan in die gevallen een overeengekomen dekkingslimiet niet worden toegepast. De verwachting dat dit in Sint Maarten zal leiden of heeft geleid tot een hogere premiestelling en een lagere dekkingsgraad, is goed verdedigbaar. Een dergelijk effect zou tegengesteld zijn aan het doel van de regelgeving van Sint Maarten om een hoge dekkingsgraad te bereiken. Of dit effect in de praktijk daadwerkelijk optreedt, behoeft in dit geding niet nader te worden onderzocht.
2.1
In aanmerking genomen dat:
a. de belangenafweging dient te worden gemaakt in het licht van de omstandigheid dat de verzekeringsovereenkomst tussen JLA en Nagico wordt beheerst door het recht van Sint Maarten;
b. de aard en de strekking van art. R211-7 Code des assurances in zoverre niet afwijken van de aard en de strekking van de wettelijke regeling van Sint Maarten, dat zij beide het hiervoor in 2.7 omschreven doel hebben;
c. de toepassing van art. R211-7 Code des assurances in zoverre minder gerechtvaardigd is doordat die het doel van de regeling van Sint Maarten kan doorkruisen, zoals hiervoor in 2.9 is overwogen; en
d. bij deze vraag van internationaal privaatrecht aansluiting wordt gezocht bij art. 7 lid 1 EVO, dat volgens de rechtspraak van het HvJEU strikt moet worden uitgelegd,
dient in dit geval geen gevolg te worden toegekend aan art. R211-7 Code des assurances.
2.11
Het voorgaande leidt tot het volgende:
- het eindarrest van de Cour d’appel kan niet worden erkend;
- Nagico is met de rechtsvoorganger van JLA een dekkingsbeperking van NAf 90.000,- overeengekomen;
- Nagico heeft dat bedrag aan de benadeelde uitgekeerd;
- Nagico heeft geen (verdere) betalingsverplichting jegens JLA en is niet schadeplichtig.
De vordering van JLA moet alsnog worden afgewezen.
2.12
Bij memorie na cassatie heeft Nagico een ongedaanmakingsvordering ingesteld, strekkende tot terugbetaling van het uit hoofde van de bestreden vonnissen betaalde bedrag. JLA heeft bij akte verweer gevoerd tegen die vordering.
2.13
Nagico heeft deze ongedaanmakingsvordering pas bij memorie na cassatie ingesteld. Het Hof acht dat niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. Hierbij neemt het Hof in aanmerking dat JLA de gelegenheid heeft gehad – en benut – om zich over de ongedaanmakingsvordering uit te laten.
2.14
JLA heeft het verweer gevoerd dat Nagico geen belang heeft bij de ongedaanmakingsvordering, omdat een vonnis waarin het Hof die vordering toewijst, volgens JLA niet executeerbaar zal zijn in Saint Martin (of elders in Frankrijk). Het Hof verwerpt dit verweer. Het staat niet bij voorbaat vast dat Nagico een bij een dergelijk vonnis tegen JLA toegewezen bedrag op geen enkele wijze door JLA betaald of op JLA verhaald zal kunnen krijgen.
2.15
JLA heeft het verweer gevoerd dat de ongedaanmakingsvordering deels niet toewijsbaar is, omdat uitgaven van de verzekeraar ter zake van wettelijke rente, proceskosten en deurwaarderskosten buiten de dekkingslimiet moeten blijven. Het Hof verwerpt ook dit verweer. Indien in hoger beroep of in cassatie een vonnis wordt vernietigd, ontvalt de rechtsgrond aan hetgeen reeds ter uitvoering van dat vonnis is verricht en ontstaat op de voet van art. 6:203 BW een vordering tot ongedaanmaking van de verrichte prestatie. Het is daarbij niet van belang op welke grond in dat vernietigde vonnis veroordelingen zijn uitgesproken. Het geldt dus ook voor bedragen die betaald zijn aan wettelijke rente, proceskosten en deurwaarderskosten, voor zover dat gebeurd is ter uitvoering van het vonnis.
2.16
Het hoger beroep slaagt. Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. JLA zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep, vóór en na cassatie.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering af;
veroordeelt JLA om hetgeen Nagico ter uitvoering van de bestreden vonnissen aan JLA heeft voldaan, aan Nagico terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag van terugbetaling;
veroordeelt JLA in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van Nagico gevallen en begroot op NAf 14.700,- aan salaris voor de gemachtigde;
veroordeelt JLA in de kosten van het geding in hoger beroep vóór cassatie, aan de zijde van Nagico gevallen en begroot op NAf 15.321,50 aan verschotten en NAf 44.000,00 aan salaris voor de gemachtigde;
veroordeelt JLA in de kosten van het geding na cassatie en terugwijzing, aan de zijde van Nagico gevallen en begroot op NAf 8.000,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, G.C.C. Lewin en E.M. van der Bunt, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 2 september 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.