ECLI:NL:OGHACMB:2022:84

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
CUR2020H00297
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid opdrachtgever voor schade door vertraging in de uitvoering van een aannemingsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de naamloze vennootschap [APPELLANTE] N.V. tegen CURAÇAO REFINERY UTILITIES N.V. (CRU) over de aansprakelijkheid van de opdrachtgever voor schade die de aannemer heeft geleden door vertraging in de uitvoering van een project. De zaak is ontstaan uit een overeenkomst tussen [appellante] en CRU voor de installatie van een zoutwater omgekeerde osmose-installatie. De aannemer vorderde betaling van NAf 676.160,- voor managementkosten die voortvloeiden uit vertragingen die volgens haar door CRU waren veroorzaakt. Het Gerecht in eerste aanleg heeft de vordering afgewezen, omdat [appellante] onvoldoende bewijs had geleverd dat CRU tekort was geschoten in haar verplichtingen. In hoger beroep heeft [appellante] zeven grieven ingediend, maar het Hof oordeelt dat de grieven falen. Het Hof concludeert dat de opleverdatum van het project een niet-bindende streefdatum was en dat CRU niet schadeplichtig is voor de vertraging. Het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht en veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2022
Registratienummers: CUR201701217 – CUR2020H00297
Uitspraak: 13 september 2022

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

V O N N I S

in de zaak van:
de naamloze vennootschap
[APPELLANTE] N.V.,
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg eiseres, thans appellante,
gemachtigden: mrs. A. Huizing en E.J.J. Huizing,
tegen
de naamloze vennootschap
CURAÇAO REFINERY UTILITIES N.V.,
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. Q.D.A. Carrega.
Partijen worden hierna [appellante] en CRU genoemd.
1.
Het verloop van de procedure
1.1
Bij op 25 september 2020 ingekomen akte van appel is [appellante] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 17 augustus 2020 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).
1.2
Bij op 6 november 2020 ingekomen memorie van grieven heeft [appellante] zeven grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en haar vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van CRU in de proceskosten in beide instanties.
1.3
Bij op 27 januari 2021 ingekomen memorie van antwoord heeft CRU de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten in hoger beroep.
1.4
Op 21 september 2021 hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend.
1.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.
2.
De beoordeling
2.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
2.1.1
CRU exploiteert productiefaciliteiten ten behoeve van de raffinaderij en het water- en energiebedrijf in Curaçao. [appellante] exploiteert een aannemingsbedrijf.
2.1.2
CRU heeft een project ten behoeve van de installatie van een
SWRO 300 ton reverse osmosis plantop haar terrein aanbesteed door middel van een
invitation to tender(hierna: ITT). De inhoudsopgave van de ITT vermeldt:

“PART I.INSTRUCTIONS TO BIDDERS

PART II. AGREEMENT CRU AND CONTRACTOR
PART III. PROJECT INSTRUCTIONS
PART IV. DESCRIPTION OF THE WORK
ATTACHMENTS”
Part Ibeslaat 18 pagina’s en vermeldt onder 1.1 onder meer:
“Bidder (CONTRACTOR) is requested to submit a Proposal consisting of a lump sum price for construction, installation and testing of all equipment, piping and I&E per the Scope of Work (SOW). Contractor is also responsible to manage and/or coordinate all subcontract work for mechanical and I&E work including but not limited to the SOW and the Responsibility Matrix included in PART IV Description of the Work, plus man hour rates for startup assistance (the WORK), for the Salt Water Reverse Osmosis (SWRO) – 300 TON, located at CRU premises.”
Part IIbeslaat 19 pagina’s en bevat een concept van een nader in te vullen en te ondertekenen contract.
Part IIIbeslaat 14 pagina’s.
Part IVbeslaat 9 pagina’s en vermeldt onder 1.2.1 onder meer:
“The WORK required of CONTRACTOR shall consist of construction, testing, inspection and pre-commissioning as required in the executed AGREEMENT (…) and incorporated documents.
(…)
For the execution of the WORK, a detailed Responsibility Matrix between CRU, CONTRACTOR and Subcontractors has been developed and shown in Attachment V.”
Als bijlage (
attachment) bij de ITT is een
Contractor & Company/Owner Responsibility Matrix(hierna: de
responsibility matrix) opgesteld van 3 pagina’s, waarin is weergegeven wie verantwoordelijk (
responsible) is voor wat, in ongeveer 180 rijen (met werkzaamheden, materialen, gereedschappen, benodigdheden e.d.) en drie kolommen (CRU,
contractoren
subcontractor). In verreweg de meeste rijen staat
contractorals de verantwoordelijke vermeld. In veertien van de ongeveer 180 rijen staat CRU als de verantwoordelijke vermeld met aanduiding “
D”, hetgeen betekent dat CRU verantwoordelijk is voor “
purchase and delivery only, installation by contractor”.
2.1.3
Het aanbestede werk is aan [appellante] gegund. In oktober 2013 is een overeenkomst tussen [appellante] en CRU tot stand gekomen. Deze is niet op schrift gesteld.
Part IIvan de ITT heeft dus niet geleid tot een ingevuld en ondertekend contract. Overeengekomen werd dat het werk op 2 december 2013 zou beginnen en op 2 augustus 2014 zou worden opgeleverd.
2.1.4
Partijen werkten met een declaratiesysteem waarbij [appellante] een RFI (
request for information) indiende. Indien CRU de aanvraag goedkeurde, verstrekte zij een PO (
purchase order) aan [appellante]. Vervolgens diende [appellante] een
invoicein, voorzien van de PO.
2.1.5
CRU heeft een
purchase orderd.d. 25 oktober 2013 aan [appellante] verstrekt van het type
“SERVICE”met als omschrijving onder meer:
“To execute and perform as a general main contractor”
en met als
“cost”: NAf 7.348.029,62 (ruim NAf 7,3 miljoen dus).
2.1.6
Op 3 december 2013 heeft een
kick-off meetingplaatsgehad.
2.1.7
In e-mails van 25 maart 2014, 11 november 2014, 4 december 2014 en 4 mei 2015 heeft [projectbegeleider], projectbegeleider bij [appellante] (hierna: [projectbegeleider]) aan CRU verzocht om levering van materialen, in sommige gevallen met de vermelding dat [appellante] (bepaalde) werkzaamheden pas zou beginnen nadat CRU de daarvoor benodigde materialen zou hebben geleverd.
Bij e-mails van 24 oktober 2014 en 7 november 2014 heeft [projectbegeleider] CRU gevraagd om een tekening.
2.1.8
In e-mails van 9 december 2013, 15 maart 2014, 4 mei 2014 en 26 juni 2014 heeft [medewerker], werkzaam bij [appellante] (hierna: [medewerker]) CRU geschreven over vertraging van het project.
2.1.9
Bij e-mail van 5 september 2014 heeft [medewerker] een
discussion letteraan CRU doen toekomen, met een voorlopige aangepaste planning die loopt tot 13 november 2014. In deze
discussion letterstaat onder meer:
“Due to considerable delays caused by CRU in submitting Information, Material, Drawings approved for construction, and restriction for [appellante] to start and finish the installation (…) we are still in the process of finishing the installation of the plant.
Lucky for all parties we were able to shift our direct labor to other projects.
Unfortunately we could not do the same with our project management.
We have brought this matter to the attention of CRU project management but a decision to discussed this and agreed upon a proposal was postponed until now.
[appellante] intend to submit to CRU monthly an invoice for Management fees starting from August 2, 2014.
For this reason we propose that CRU signed the daily working hour sheets of the personnel involved.”
2.1.10 [
[appellante] heeft RFI’s 22 tot en met 31 bij CRU ingediend voor een totaalbedrag van NAf 676.160,-. Deze hebben voor de maanden september 2014 tot en met mei 2015 betrekking op:
“Management fees due to delays cause[d] by CRU for the month (…) as per attached time sheets”
CRU heeft deze RFI’s niet goedgekeurd en op basis daarvan dus geen PO’s verstrekt.
2.1.11
Het werk is in mei 2015 opgeleverd.
2.2
In dit geding heeft [appellante] betaling gevorderd van NAf 676.160,-, met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. Het gevorderde bedrag is het totaal van RFI’s 22 tot en met 31. De vordering strekt tot schadevergoeding wegens toerekenbare tekortkoming.
2.3
Het Gerecht heeft de vordering afgewezen. Daartoe heeft het overwogen, samengevat weergegeven, dat [appellante] onvoldoende concreet heeft onderbouwd dat CRU is tekortgekomen en onvoldoende handvatten heeft gegeven voor het causaal verband en de begroting van de schade (4.2-4.3). De stelling van [appellante] dat partijen tot een minnelijke regeling van het geschil zijn gekomen, heeft het Gerecht buiten beschouwing gelaten. Hiertoe heeft het overwogen dat het deze eventuele wijziging van de grondslag van de eis in strijd met de eisen van een goede procesorde achtte (4.6).
2.4
De grieven 1 tot en met 6 hebben betrekking op de rechtsoverwegingen 4.2 en 4.3 van het bestreden vonnis. [appellante] heeft ter bestrijding van die overwegingen – verkort weergegeven – het volgende aangevoerd. Blijkens de
responsability matrixwas CRU verantwoordelijk voor de aanschaf en levering van diverse materialen. Het betreft weliswaar slechts veertien van de ongeveer 180 rijen, maar de daar bedoelde materialen waren belangrijk voor de voortgang van het project. Voor [appellante] was het vanaf het begin van het project al duidelijk dat de opleverdatum van 2 augustus 2014 niet zou worden gehaald. CRU kon geen datum noemen waarop zij de materialen zou leveren. De tekeningen van CRU voldeden niet. [appellante] heeft die geschikt moeten maken. De leveranties van CRU waren vaak niet in orde. Dit alles veroorzaakte vertraging. CRU heeft nooit iets ingebracht tegen de
discussion letteren zij heeft RFI’s 22 tot en met 31 in behandeling genomen. Om tot een oplevering van het werk te kunnen komen, was het noodzakelijk dat [appellante] haar management-activiteiten voortzette.
2.5
Indien partijen bij een overeenkomst van aanneming van werk een opleveringsdatum overeenkomen, is het mogelijk dat dit een niet-bindende streefdatum is, maar ook is mogelijk dat de aannemer zich verbindt om uiterlijk op die datum het werk op te leveren, bij gebreke waarvan hij tekortschiet en (al dan niet na ingebrekestelling) in verzuim is. De hoofdverplichting van de opdrachtgever is om een prijs in geld te betalen. De hoofdverplichting van de opdrachtgever is niet om de aannemer in staat te stellen het werk tijdig voor de overeengekomen opleveringsdatum op te leveren. Indien de opdrachtgever de aannemer niet naar behoren daartoe in staat stelt, is het gevolg in het algemeen dat de tekortkoming van de aannemer om het werk tijdig op te leveren, geheel of gedeeltelijk niet aan de aannemer kan worden toegerekend of dat de aannemer niet in verzuim raakt, maar het gevolg is doorgaans niet dat de opdrachtgever schadeplichtig wordt jegens de aannemer. Partijen kunnen anders overeenkomen.
2.6
Over de totstandkoming en de strekking van de afspraak dat het werk op 2 augustus 2014 zou worden opgeleverd, heeft [appellante] niet meer aangevoerd dan dat zij van aanvang af wist dat deze datum niet zou worden gehaald. Het Hof neemt daarom aan dat dit een niet-bindende streefdatum was.
2.7
Uit de enkele omstandigheid dat CRU volgens de
responsability matrixverantwoordelijk (
responsable) was voor de levering van een aantal materialen en andere benodigdheden en wellicht ook verantwoordelijk was voor betere tekeningen, kan weliswaar mogelijk worden afgeleid dat de opgetreden vertraging bij de oplevering van het werk (voor een deel) niet aan [appellante] als aannemer kan worden toegerekend, maar niet dat CRU schadeplichtig zou worden, indien de oplevering vertraging opliep doordat CRU de materialen niet aanleverde op momenten die overeenkwamen met de door [appellante] gehanteerde planning van de werkzaamheden of doordat de tekeningen van CRU moesten worden aangepast. Ook uit de wijze waarop in art. 1.2.1 van
Part IVvan de ITT naar de
responsability matrixwordt verwezen, kan dat niet worden afgeleid. [appellante] heeft zich (voor het overige) niet op enige bepaling uit de ITT of op enige specifieke mondelinge afspraak tussen partijen beroepen. Aldus heeft [appellante] onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen volgen dat [appellante] redelijkerwijs mocht begrijpen dat CRU wel schadeplichtig zou zijn, of dat CRU het redelijkerwijs zo moest begrijpen. Een verdere aanwijzing dat het zo niet is bedoeld, vindt het Hof in de omstandigheid dat [appellante] haar brief van 5 september 2014 als
discussion letterheeft aangeduid en dat [appellante] de door haar verlangde vergoeding voor management-activiteiten (aanvankelijk) via het overeengekomen declaratiesysteem bij CRU heeft ingediend, en niet als schadevergoeding wegens toerekenbare tekortkoming.
2.8 [
[appellante] heeft dus onvoldoende gesteld om een tekortkoming van CRU te kunnen aannemen. Aan bewijslevering op dit punt komt het Hof niet toe. Evenmin zal het Hof beoordelen of [appellante] voldoende heeft gesteld over het causaal verband en over de omvang van de schade. De grieven 1 tot en met 6 falen.
2.9
Grief 7 heeft betrekking op rechtsoverweging 4.6 van het bestreden vonnis.
2.10 [
[appellante] heeft gesteld dat CRU heeft toegezegd dat zij RFI’s 22 tot en met 31 zou accorderen. CRU heeft dat betwist. Uit de door [appellante] overgelegde e-mail van 30 april 2015 blijkt niet meer dan dat CRU de RFI’s zou beoordelen en daarmee na een week klaar zou zijn. [appellante] heeft niet specifiek aangeboden de stelling te bewijzen. Het Hof passeert de stelling daarom.
2.11 [
[appellante] heeft gesteld dat partijen op 25 februari 2018 een minnelijke regeling hebben bereikt, die inhoudt dat CRU NAf 500.000,- aan [appellante] zal betalen. CRU heeft dat betwist. [appellante] heeft niet specifiek aangeboden de stelling te bewijzen. Het Hof passeert de stelling daarom.
2.12
Grief 7 faalt.
2.13
Het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

B E S L I S S I N G

Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van CRU gevallen en tot op heden begroot op NAf 388,73 aan verschotten en NAf 21.000,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, E.M. van der Bunt en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 13 september 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.