ECLI:NL:OGHACMB:2022:95

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
H-33/21
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer en vervoer van grote hoeveelheden cocaïne met betrekking tot de verdachte

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. De verdachte, geboren in 1974 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaren voor het invoeren van 5108,26 kilogram cocaïne op 24 februari 2020. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zijn raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden en dat bewijsuitsluiting moet plaatsvinden. Het Hof heeft de vordering van de procureur-generaal, mr. F.A.M.P. van Deutekom, gehoord en heeft de zaak op de zitting behandeld.

Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte als kapitein van het vaartuig betrokken was bij de invoer van de cocaïne. De verdediging voerde aan dat de verdachte onder psychische druk handelde en dat hij niet vrijwillig betrokken was bij het transport. Het Hof heeft deze argumenten verworpen, oordelend dat de verdachte voorafgaand aan de reis op de hoogte was van de mogelijkheid dat verdovende middelen aan boord zouden worden gebracht. Het Hof heeft de rol van de verdachte als uitvoerende in de drugshandel vastgesteld, maar heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd.

Uiteindelijk heeft het Hof het vonnis van het Gerecht vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren, waarbij het Hof de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de overweging heeft meegenomen. De in beslag genomen verdovende middelen zijn onttrokken aan het verkeer en de zwemvesten zijn verbeurd verklaard. De uitspraak is gedaan in het openbaar, met een directe verbinding naar het gerechtsgebouw in Curaçao.

Uitspraak

Zaaknummer: H-33/21

Parketnummer: 300.00205/20
Uitspraak: 3 mei 2022 Tegenspraak
Vonnisgewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 19 februari 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1974 in [geboorteplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in [locatie].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis voor het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Gerecht beslissingen gegeven ten aanzien van inbeslaggenomen goederen.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. F.A.M.P. van Deutekom en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. R. Marchena, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte, althans dat bewijsuitsluiting plaatsvindt, hetgeen tot gevolg heeft dat de verdachte moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs, althans dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake is van psychische overmacht. Ten slotte heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van
2 oktober 2020 – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 februari 2020 in Aruba tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk 5108,26 kilogram cocaïne, althans een hoeveelheid cocaïne, althans een stof als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Landsverordening verdovende middelen of in de Regeling aanwijzing verdovende middelen I, althans enig zout van cocaïne als vorenbedoeld, heeft ingevoerd als bedoeld in artikel 1 lid 2 van de Landsverordening verdovende middelen, en/of heeft doorgevoerd en/of heeft vervoerd en/of in bezit of aanwezig heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het Hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof tot andere overwegingen en beslissingen komt ten aanzien van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, het bewijs en de opgelegde straf.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Vormverzuimen: deal-getuige en criminele burgerinfiltrant
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd.
Het openbaar ministerie heeft met de mede-opvarende [getuige] afspraken gemaakt over het afleggen van een verklaring, zonder dat daarover verantwoording is afgelegd, niet in het dossier noch ten overstaan van de rechter-commissaris of de zittingsrechter. In elk geval zijn aan [getuige] toezeggingen gedaan voor het geval hij een inhoudelijke, de verdachte belastende verklaring zou afleggen.
Daarnaast is [getuige] ingezet als criminele burgerinfiltrant: hij heeft als burger bijstand verleend aan de opsporing door tijdens opgenomen vertrouwelijke communicatie (OVC) zich van de domme te houden over een door hem afgelegde belastende verklaring, en door zijn medeverdachten aan de praat te houden en verklaringen te ontlokken. Voor deze inzet van [getuige] als criminele burgerinfiltrant is evenmin enige verantwoording afgelegd in het dossier.
Dit levert twee vormverzuimen als bedoeld in artikel 413 Wetboek van Strafvordering (Sv) op. Door of onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie is onherstelbaar inbreuk gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. De aangewezen sanctie is de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, aldus de raadsman.
Het Hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het Hof stelt voorop dat het openbaar ministerie, in eerste aanleg bij monde van de officier van justitie en in hoger beroep van de procureur-generaal, heeft medegedeeld dat met [getuige] als criminele getuige geen afspraken zijn gemaakt noch dat aan hem toezeggingen zijn gedaan. Deze mededelingen maken dat het Hof daarvan heeft uit te gaan. Dit uitgangspunt leidt mogelijk uitzondering in het geval waarin op grond van feiten en omstandigheden moet worden vastgesteld dat die mededeling onjuist of onvolledig is.
De raadsman is de mening toegedaan dat dit laatstbedoelde geval zich voordoet. Immers, door de criminele getuige [getuige] is in verhoor verklaard: “I help to you, you help to me to go for the this people go to prison and the people like me and this people they have a second chance in they life”, waarop de verbalisanten hebben geantwoord: ”Ok. Now for sure this statement will get to the prosecutor and then he is the person who has the contact in Montenegro, he is the main person to contact Montenegro”.
[Getuige] heeft hierop geantwoord: “Ok. Please about this cooperation and protection from Montenegro. They can start because I gave you the statement. To start the procedure to protect them”. En voorts is uit de mond van de getuige [getuige] opgetekend: “Yes, that’s what the prosecutor told me, he has already has contact with the Montenegro police and that’s why they ask for the names and telephone numbers. Because once they have all the information they gonna contact your family and then they gonna start with the procedure of giving protection to your family”. [1]
De procureur-generaal heeft bij gelegenheid van zijn (schriftelijke) requisitoir en onder verwijzing naar een op de door de verdediging betrokken stelling toegespitst proces-verbaal van 26 maart 2021 [2] uiteengezet, dat en waarom er geen sprake is van met [getuige] gemaakte afspraken, aan hem gedane toezeggingen of gunstbetoon. In het licht van het gevoerde verweer vermag het Hof niet in te zien waarom het van die uiteenzetting niet mag uitgaan. De inschatting van [getuige] dat in zijn (voorgenomen) verklaren over eigen betrokkenheid en die van anderen bij het onderhavige feit risico’s besloten liggen voor zijn eigen veiligheid en/of die van zijn naasten in Montenegro is in de ogen van het openbaar ministerie kennelijk als niet op voorhand ongegrond gewaardeerd. Het in het voorkomende geval bieden van getuigenbescherming is niet een afspraak of een toezegging die als tegenprestatie heeft te gelden voor het afleggen van een verklaring. Met getuigenbescherming wordt beoogd om adequate bescherming te bieden van een persoon bij wie daaraan, door diens optreden in een strafvorderlijke context, behoefte is ontstaan. Het bieden van die bescherming vloeit rechtstreeks voort uit de op het Land rustende zorgplicht jegens de getuige, voor zover daartoe de dringende noodzaak bestaat als gevolg van door hem verleende medewerking aan de met de opsporing en vervolging van strafbare feiten belaste autoriteiten. Het Hof verwerpt daarom dit onderdeel van het verweer.
Hetzelfde oordeel treft het andere onderdeel van het gevoerde verweer. Het enkele feit dat [getuige] een van de deelnemers is geweest aan de even bedoelde OVC, waarin de inhoud van de eerder door hem afgelegde verklaring – belastend voor hemzelf en voor zijn gesprekspartners – onderwerp van gesprek is geweest, kan niet de conclusie dragen dat [getuige] de rol van criminele burgerinfiltrant heeft vervuld. Het Hof voegt daaraan nog ten overvloede toe, dat niet is gesteld noch is gebleken dat [getuige] ervan heeft geweten dat die communicatie heimelijk is afgeluisterd en opgenomen en/of dat hij op enigerlei wijze door politie en justitie is gestuurd met het oog op zijn aan die communicatie te leveren bijdrage.
Het voorgaande voert tot de conclusie dat het verweer in beide onderdelen feitelijke grondslag mist, reden waarom het Hof het verweer tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie verwerpt.
Het bewijs
Bewijsuitsluiting
De raadsman heeft op de gronden zoals hiervoor weergegeven bewijsuitsluiting bepleit van de door [getuige] op 23 september 2020 afgelegde verklaring en het proces-verbaal waarin die OVC is gerelateerd. Ook dit verweer wordt verworpen, nu zoals hiervoor is uiteengezet naar het oordeel van het Hof niet van enige normschending is gebleken.
Bewezenverklaring
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 februari 2020 in Aruba telkens opzettelijk 5108,26 kilogram cocaïne, heeft ingevoerd als bedoeld in artikel 1 lid 2 van de Landsverordening verdovende middelen, heeft ingevoerd, en tezamen en in vereniging met anderen heeft vervoerd.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Bewijsoverwegingen
Het gebruik voor het bewijs van de verklaring van de getuige [getuige]
Het Hof heeft de verklaring die [getuige] op 23 september 2020 als verdachte bij de politie heeft afgelegd voor het bewijs gebruikt. De inhoud van die verklaring is zonder meer belastend, niet alleen voor [getuige] zelf, maar ook voor de verdachte. Het Hof onderkent het gegeven dat – gelet op die inhoud – aan de verdachte het recht toekomt om [getuige] als getuige te ondervragen, welk recht evenwel niet is uitgeoefend. Het Hof heeft onderzocht of bewijsgebruik van die verklaring in strijd komt met het door artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Het Hof beantwoordt die vraag ontkennend, en overweegt daartoe het volgende.
Dát het ondervragingsrecht niet is uitgeoefend vindt zijn oorzaak primair in het feit dat een door of namens de verdachte tot een getuigenverhoor strekkend verzoek niet is gedaan, niet in eerste aanleg en evenmin in hoger beroep. Het Hof heeft geen noodzaak aanwezig geacht om ambtshalve over te gaan tot oproeping van [getuige] met het oog op zijn verhoor als getuige. Weliswaar is het gewicht van die verklaring voor de bewijslevering aanzienlijk, doch wanneer de inhoud daarvan wordt bezien in het licht van de overige gebezigde bewijsmiddelen waardeert het Hof de mate waarin de bewezenverklaring op die verklaring steunt niet als daarvoor beslissend. Immers, de inhoud van de voor het bewijs gebruikte verklaring van [getuige] wordt verankerd door de inhoud van andere bewijsmiddelen, in het bijzonder door het bewijsmiddel waarin de resultaten van heimelijk afgeluisterde en opgenomen communicatie van [getuige], [naam 1] en [naam 2] zijn neergelegd. Daarbij komt, dat de verdachte volgens zijn verklaring ervan op de hoogte was dat op enig moment na vertrek uit de haven van Punto Fijo het schip waarop hij als kapitein werkzaam was met verdovende middelen zou worden bevoorraad.
Om diezelfde redenen acht het Hof de verklaring van [getuige] ook betrouwbaar. Mogelijke inconsistenties in zijn verklaring, waarop de raadsman heeft gewezen, doen daaraan niet af.
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt het navolgende.
  • Op 24 februari 2020 is naar aanleiding van een door de Colombiaanse autoriteiten gedane melding over een vermoedelijke lading verdovende middelen een vaartuig, genaamd [vaartuig], door de Kustwacht nabij Aruba geïntercepteerd;
  • Bij gelegenheid van een vervolgens door die Kustwacht uitgevoerde controle is op dat vaartuig in een brandstoftank (nummer 9) een groot aantal bundels, inhoudende vermoedelijke verdovende middelen aangetroffen;
  • Het totaal aantal van 211 bundels is overgedragen aan het Korps Politie Aruba. Het vervolgens ingestelde onderzoek heeft uitgewezen dat de bundels pakketten inhielden tot een totaalgewicht van 5.108,26 kilogram;
  • Onderzoek op van de inhoud van pakketten genomen monsters heeft uitgewezen dat deze cocaïne bevatten;
  • De verdachte was de kapitein van het schip en er waren nog tien andere bemanningsleden;
  • De verdachte heeft voorafgaand aan het uitvaren in Punto Fijo wetenschap gekregen van de mogelijkheid dat verdovende middelen aan boord zouden worden gebracht;
  • [Getuige] heeft in verhoor bij de politie verklaard over de feitelijke gang van zaken met betrekking tot het laden van die bundels verdovende middelen, de betrokkenheid daarbij van de opvarenden van het vaartuig, en de wetenschap daarvan bij elk van de bemanningsleden;
  • De inhoud van een heimelijk afgeluisterde en opgenomen conversatie waaraan onder anderen de verdachte, [naam 2] en [getuige] hebben deelgenomen verankert de inhoud van wat door [getuige] is verklaard.
Het Hof hecht geen geloof aan de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep geschetste gang van zaken, erop neerkomend dat op instigatie althans met medeweten van één bemanningslid ([getuige]), doch buiten medeweten van de verdachte die bundels aan boord zijn gebracht door met vuurwapens gemaskerde mannen, reeds omdat die door de verdachte gestelde (en ongeloofwaardige) gang van zaken door de bewijsmiddelen wordt weerlegd. Daarbij komt, dat aan die geloofwaardigheid nog verdergaand afbreuk wordt gedaan door het gegeven dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg die gang van zaken heeft gesitueerd in de Orinoco-rivier, toen het schip daar tijdens het nachtelijk uur voor anker lag. In hoger beroep heeft hij zijn verklaring gewijzigd door als plaats van handeling de volle zee te noemen, ergens nadat de [vaartuig] de haven van Punto Fijo had verlaten. Ten overvloede overweegt het Hof voorts dat onaannemelijk is dat een organisatie die zich bezig houdt met de groothandel in cocaïne, de aangetroffen hoeveelheid cocaïne met het oog op het grensoverschrijdend vervoer daarvan op instigatie althans met medeweten van één bemanningslid ([getuige]) doch buiten medeweten en instemming van in elk geval de kapitein van het vaartuig aan die kapitein toevertrouwt.
Ten aanzien van verdachtes daderschap en deelneming aan het bewezen geachte feit overweegt het Hof nader als volgt.
Voor het bewijs van medeplegen is noodzakelijk dat de verdachte enige uitvoeringshandeling van het vervoer van de cocaïne heeft verricht en/of dat hij nauw en volledig met de ander(en) heeft samengewerkt. Daarvan is sprake als de intellectuele of materiele bijdrage van de verdachte aan het vervoeren van de cocaïne van voldoende gewicht is. Het louter aanwezig zijn bij en het zich niet distantiëren van dat vervoeren door anderen is voor het medeplegen onvoldoende.
Dit toetsingskader hanterend brengt het Hof tot het navolgende.
Vast is komen te staan dat de verdachte als kapitein aan boord van de [vaartuig] heeft gefungeerd. De verdachte wist, toen hij zich een aantal dagen voordat de verdovende middelen met hulp van de opvarenden van de [vaartuig] feitelijk aan boord werden gebracht nog op de wal in Venezuela bevond wat feitelijk stond te gebeuren. Voorts staat vast, dat de verdachte, toen hij zich als de kapitein op de brug van het schip ophield, heeft waargenomen dat de bootjes die de cocaïne aanleverden, eraan kwamen. Toen de cocaïne eenmaal aan boord van de [vaartuig] was gebracht en de [vaartuig] de koers had hervat heeft hij als kapitein zijn gezagvoerende taken op het schip verricht en heeft hij het met de cocaïne beladen schip binnen de territoriale wateren van Aruba gevaren.
Zo blijkt achtereenvolgens van verdachtes wetenschap vooraf van het beoogde vervoer, als ook van zijn wetenschap van het feitelijk aan boord brengen van de balen cocaïne, met inbegrip van de door zijn mede-bemanningsleden daaraan geleverde bijdrage. Vervolgens heeft de [vaartuig] de koers hervat en heeft de verdachte zijn daarvoor noodzakelijke taak als kapitein van de [vaartuig] vervuld en heeft hij aldus de cocaïne in Aruba ingevoerd en – in vereniging met de andere bemanningsleden die eveneens wisten van de verboden vracht – ten aanzien van het bewezen geachte vervoeren uitvoeringshandelingen verricht.
De verdachte heeft derhalve als kapitein van het vaartuig, genaamd [vaartuig], op 24 februari 2020 de zeer grote hoeveelheid cocaïne van 5.108,26 kilogram cocaïne in Aruba opzettelijk ingevoerd en tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk vervoerd.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:

de eendaadse samenloop van

opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid onder A, van de Landsverordening verdovende middelen,

en

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid onder B, van de Landsverordening verdovende middelen.
Strafbaarheid van de verdachte
Psychische overmacht
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachtes bijdrage aan het aan boord brengen van de cocaïne door hem niet vrijwillig maar onder dwang is geleverd. Dát er cocaïne aan boord zou worden gebracht wist hij niet van tevoren, en hij wilde daarmee niet te maken hebben. De verdachte vreesde voor zijn leven en voor de levens van familieleden. Onder de gegeven omstandigheden meende de verdachte niets anders te kunnen doen dan doorvaren met de [vaartuig], in de wetenschap dat op zee cocaïne aan boord zou worden gebracht. Die omstandigheden bestonden in het zich – alleen - bevinden in een voor hem vreemd land (Venezuela), het niet machtig zijn van de Spaanse taal, het niet beschikken over geld, de afwezigheid van een Montenegrijnse ambassade in Venezuela, en het gegeven van gewapende drugshandelaren ten tijde van het overladen van de cocaïne. Geconfronteerd met deze door hem niet-gewilde feiten en omstandigheden heeft de verdachte met zijn doorvaren en het toestaan van het aan boord brengen van de cocaïne een gerechtvaardigde keuze gemaakt. Van hem kon en mocht niet anders worden verwacht, zodat hem een beroep op psychische overmacht toekomt, aldus de raadsman.
Het Hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is noodzakelijk dat aannemelijk is geworden dat de verdachte zich geconfronteerd heeft gezien met een van buiten komende drang, waaraan hij redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt, dat de verdachte nog voordat de [vaartuig] uit Punto Fijo (Venezuela) vertrok en hij derhalve nog aan wal in Venezuela verbleef, wist dat de [vaartuig] zou worden misbruikt voor het vervoer van verdovende middelen. In dat besef heeft hij ervoor gekozen om als de kapitein van die plaats met de [vaartuig] uit te varen. De door de raadsman opgeworpen feiten en omstandigheden – ook indien van het bestaan daarvan wordt uitgegaan – leveren niet een zodanig grote van buiten komende druk op, dat de verdachte daaraan redelijkerwijze geen weerstand kon en hoefde te bieden.
Waar het gaat om het tweede onderdeel van het verweer – gewapende drugshandelaren die in bootjes op zee de lading cocaïne met het oog op het overladen daarvan naar de [vaartuig] hebben gevaren – oordeelt het Hof dat die gestelde gang van zaken niet aannemelijk is geworden. Daartoe wijst het Hof eerst en vooral naar de inhoud van de voor het bewijs gebezigde verklaring van verdachtes mede-bemanningslid [getuige], en de eveneens voor het bewijs gebezigde vastgelegde heimelijk afgeluisterde en opgenomen communicatie. De door de verdachte gestelde gang van zaken verdraagt zich in het geheel niet met de inhoud van deze bewijsmiddelen .
Het Hof voegt daaraan ten overvloede nog toe dat de verdachte eerst ter terechtzitting in eerste aanleg over de feitelijke gang van zaken heeft verklaard, in de kern erop neerkomend dat uit het niets bij wijze van een overval tijdens het nachtelijk uur toen de [vaartuig] voor anker lag in de Orinocorivier in Venezuela de verdovende middelen door gewapende mannen naan boord zijn gebracht. In hoger beroep heeft hij ongemotiveerd van die versie afstand genomen en plaatst hij de aangekondigde overdracht van de cocaïne aan boord van de [vaartuig] op volle zee, een aantal uren na het vertrek van de [vaartuig] uit Punto Fijo in Venezuela. Een dergelijke wijze van verklaren draagt bepaald niet bij aan de aannemelijkheid van wat aan het verweer feitelijk ten grondslag is gelegd.
Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, is hij strafbaar.
Oplegging van straffen en maatregel
Het Hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het Hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De Kustwacht van Aruba heeft naar aanleiding van een melding van de Colombiaanse autoriteiten op 24 februari 2020 een vaartuig met de naam [vaartuig] geïntercepteerd. Dit vaartuig is onderzocht en in één van de brandstoftanks is een zeer grote (handels)hoeveelheid van ruim 5.100 kilogram cocaïne aangetroffen en in beslaggenomen. De verdachte was de kapitein van dit vaartuig. Het Hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telkens opzettelijk invoeren en in vereniging met anderen vervoeren van die drugs. Het kan niet anders zijn dan dat de aangetroffen hoeveelheid cocaïne bestemd was voor de (internationale) groothandel. Het motief voor de strafbaarstelling van de handel in verdovende middelen is onder meer gelegen in het maatschappelijk belang van bescherming van de volksgezondheid. Het gebruik van in het bijzonder harddrugs is schadelijk voor de gezondheid en kan bijdragen aan het ontstaan van ernstige ontregeling van het maatschappelijk en mentaal functioneren van personen. De verspreiding van en handel in cocaïne wordt bovendien zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast, waaronder niet alleen de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof, maar ook andere, met de (groot)handel in harddrugs gepaard gaande ernstige criminaliteit. Handelingen die tot doel hebben cocaïne op de markt van handelaren en gebruikers te brengen dienen daarom streng te worden bestraft.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De procureur-generaal heeft bij zijn vordering in het bijzonder gewicht toegekend aan de zeer grote hoeveelheid cocaïne die in het vaartuig werd vervoerd. Het Hof stelt voorop dat de hoeveelheid van de aangetroffen verdovende middelen zonder meer een voor de strafoplegging belangrijk aspect is; de inhoud van de door het Hof geformuleerde Oriëntatiepunten Straftoemeting getuigen daarvan. Van de straf voor het vervoeren van grote hoeveelheden verdovende middelen moet immers ook een afschrikwekkende werking uitgaan. Het Hof is evenwel van oordeel dat ook andere aspecten, waaronder de rol die de verdachte in het geheel heeft gehad, in belangrijke mate moeten worden meegewogen bij de vorming van het oordeel welke straf passend is.
Het Hof overweegt met betrekking tot de rol van de verdachte dat niet meer is kunnen worden vastgesteld dan dat de verdachte als kapitein van een vaartuig met daarin een hoeveelheid cocaïne van A naar B moest varen. Aangenomen mag worden dat de verdachte zich daarvoor heeft laten betalen althans aan hem een betaling in het vooruitzicht is gesteld. Niet gebleken is echter dat de verdachte bij de voorbereiding van het transport enige rol heeft gespeeld of dat hij bij de verdere gang van zaken met betrekking tot die cocaïne enige rol zou spelen. De rol van de verdachte in de handel van de aangetroffen verdovende middelen kan niet anders worden geduid dan die van een uitvoerende. Gelet op die in zoverre relatief beperkte rol, en op straffen die doorgaans worden opgelegd in soortgelijke zaken, acht het Hof de door de procureur-generaal gevorderde gevangenisstraf bovenmatig.
Het Hof ziet in de persoonlijke omstandigheden, zoals deze uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, geen bijzonderheden die in strafmatigende- of strafverhogende zin zouden moeten meewegen.
Het Hof is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
In beslag genomen voorwerpen
Aan de orde zijn voorts de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen (A26/20, bijlage 121, genummerd A t/m T, waarbij de voorwerpen genoemd onder A, D, F, G, H, I, en J reeds zijn teruggegeven aan mr. Bremer, advocaat, en het voorwerp genoemd onder L reeds is teruggegeven aan de raadsman van de verdachte).
De procureur-generaal heeft gevorderd dat de zwemvesten (S) worden verbeurdverklaard en dat de verdovende middelen worden onttrokken aan het verkeer. Hij heeft verder gevorderd dat de voorwerpen genoemd onder B, C, E, K, P, Q en R worden teruggegeven aan de verdachte en dat het voorwerp genoemd onder N wordt teruggegeven aan [getuige]. Hij heeft ten slotte gevorderd dat het Hof zich niet in staat acht te beslissen omtrent de in de zaak van de verdachte in beslag genomen voorwerpen genoemd onder M en O.
Het Hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdovende middelen (5.108,26 gram cocaïne, T) zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Het betreft voorwerpen met betrekking tot welke het bewezen verklaarde misdrijf is begaan. Het ongecontroleerde bezit van de voorwerpen is bovendien in strijd met de wet en het algemeen belang. Het Hof zal de voorwerpen daarom onttrekken aan het verkeer.
De 42 zwemvesten zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Het betreft voorwerpen waarmee het bewezen verklaarde misdrijf is begaan. Het Hof zal de voorwerpen daarom verbeurdverklaren.
Het Hof is van oordeel dat zich geen strafvorderlijk belang verzet tegen teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen voorwerpen genoemd onder B, C, E, K, P, Q en R. Daarom zal daarvan de teruggave aan de verdachte worden gelast. Datzelfde geldt ook voor de voorwerpen genoemd onder M en O.
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven zilveren camera merk Nikon (N) zal worden teruggegeven aan [getuige], zijnde degene die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 1:62, 1:67, 1:68, 1:74, 1:75, 1:123 en 1:133 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Landsverordening verdovende middelen.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht en doet opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
12 (twaalf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
verklaart verbeurd de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten 42 zwemvesten (S);
beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven verdovende middelen (T);
gelast de teruggave aan de verdachte van:
  • een zwarte schootcomputer van het merk Lenovo (B)
  • een computerkast Fast (C)
  • een grijs/zwarte mobiele telefoon van het merk Hummer (E)
  • een zwarte computer van het merk Fast (K)
  • een zwarte camera merk Canon (M)
  • een zwarte mobiele telefoon merk Nokia (O)
  • een zwarte external hard drive (P)
  • een mobiele telefoon van het merk iPhone, model S (Q)
  • een mobiele telefoon van het merk BQ Aquaris XC (R);
gelast de teruggave aan [getuige] van:
- een zilveren camera van het merk Nikon (N).
Dit vonnis is gewezen door mrs. R. Veldhuisen, M.J. de Kort en S.A. Carmelia, leden van het Hof, bijgestaan door mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het Hof in Aruba (met een directe beeld- en geluidsverbinding met het gerechtsgebouw in Curaçao).

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor van 23 september 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt op 28 september 2020 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] (26/10 d.d. 13 november 2020, bijlage 01, pagina 10/12 e.v.).
2.Proces-verbaal van aanvullend relaas 2 van 26 maart 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt op 26 maart 2021 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3] (26/10, ingekomen op 30 maart 2021).