ECLI:NL:OGHACMB:2022:96

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
H-36/21
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vervoer van een zeer grote hoeveelheid cocaïne over zee

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. De verdachte, geboren in 1978 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren voor het vervoeren van 5.108,26 kilogram cocaïne. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zijn raadsman heeft betoogd dat de tenlastegelegde feiten niet bewezen zijn en dat er onvoldoende wettig bewijs is. Het Hof heeft de zaak onderzocht en de vordering van de procureur-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis heeft gevorderd.

Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 februari 2020 in Aruba samen met anderen opzettelijk een grote hoeveelheid cocaïne heeft vervoerd. Het Hof heeft de verklaring van een mede-opvarende als bewijs gebruikt, ondanks dat de verdachte het recht had om deze getuige te ondervragen. Het Hof oordeelde dat de verklaring van de getuige voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen, waaronder afgeluisterde communicatie. De verdachte heeft erkend dat hij op de hoogte was van de lading en heeft actief meegeholpen met het aan boord brengen van de cocaïne.

Het Hof heeft de strafbaarheid van de verdachte beoordeeld en zijn beroep op psychische overmacht verworpen, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij onder dwang handelde. Uiteindelijk heeft het Hof de gevangenisstraf verlaagd tot tien jaren, rekening houdend met de rol van de verdachte en de ernst van het feit. De op te leggen straf is gegrond op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Landsverordening verdovende middelen.

Uitspraak

Zaaknummer: H-36/21

Parketnummer: 300.00214/20
Uitspraak: 3 mei 2022 Tegenspraak
Vonnisgewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 19 februari 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in [locatie].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis voor het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. F.A.M.P. van Deutekom en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. J.F.M. Zara, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de aan de verdachte verweten gedragingen ‘doorvoeren’ en ‘vervoeren’ niet zijn opgenomen in artikel 1, derde lid van de Landsverordening verdovende middelen. Ten aanzien van de wel in dat artikel genoemde bestanddelen geldt dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt. Daarnaast heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van
2 oktober 2020 – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 februari 2020 in Aruba tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk 5108,26 kilogram cocaïne, althans een hoeveelheid cocaïne, althans een stof als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Landsverordening verdovende middelen of in de Regeling aanwijzing verdovende middelen I, althans enig zout van cocaïne als vorenbedoeld, heeft ingevoerd als bedoeld in artikel 1 lid 2 van de Landsverordening verdovende middelen, en/of heeft doorgevoerd en/of heeft vervoerd en/of in bezit of aanwezig heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het Hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof tot andere overwegingen en beslissingen ten aanzien van het bewijs en de opgelegde straf komt.
Het bewijs
Bewezenverklaring
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 februari 2020 in Aruba tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk 5.108,26 kilogram cocaïne heeft vervoerd.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Bewijsoverwegingen
Het gebruik voor het bewijs van de verklaring van de getuige [getuige]
Het Hof heeft de verklaring die de mede-opvarende [getuige] op 23 september 2020 als verdachte bij de politie heeft afgelegd voor het bewijs gebruikt. De inhoud van die verklaring is zonder meer belastend, niet alleen voor [getuige] zelf, maar ook voor de verdachte. Het Hof onderkent het gegeven dat – gelet op die inhoud – aan de verdachte het recht toekomt om [getuige] als getuige te ondervragen, welk recht evenwel niet is uitgeoefend. Het Hof heeft onderzocht of bewijsgebruik van die verklaring in strijd komt met het door artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Het Hof beantwoordt die vraag ontkennend, en overweegt daartoe het volgende.
Dát het ondervragingsrecht niet is uitgeoefend vindt zijn oorzaak primair in het feit dat een door of namens de verdachte tot een getuigenverhoor strekkend verzoek niet is gedaan, niet in eerste aanleg en evenmin in hoger beroep. Het Hof heeft geen noodzaak aanwezig geacht om ambtshalve over te gaan tot oproeping van [getuige] met het oog op zijn verhoor als getuige. Weliswaar is het gewicht van die verklaring voor de bewijslevering aanzienlijk, doch wanneer de inhoud daarvan wordt bezien in het licht van de overige gebezigde bewijsmiddelen waardeert het Hof de mate waarin de bewezenverklaring op die verklaring steunt niet als daarvoor beslissend. Immers, de inhoud van de voor het bewijs gebruikte verklaring van [getuige] wordt verankerd door de inhoud van andere bewijsmiddelen, in het bijzonder door het bewijsmiddel waarin de resultaten van heimelijk afgeluisterde en opgenomen communicatie van [getuige], [naam 1] en [naam 2] zijn neergelegd. Daarbij komt, dat de verdachte volgens zijn verklaring ervan op de hoogte was dat op enig moment na vertrek uit de haven van Punto Fijo het schip waarop hij als bemanningslid werkzaam was met verdovende middelen zou worden bevoorraad en dat hij heeft meegeholpen de verdovende middelen aan boord van het schip te brengen.
Om diezelfde redenen acht het Hof de verklaring van [getuige] ook betrouwbaar. Mogelijke inconsistenties in zijn verklaring, waarop de raadsman heeft gewezen, doen daaraan niet af.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt het navolgende.
  • Op 24 februari 2020 is naar aanleiding van een door de Colombiaanse autoriteiten gedane melding over een vermoedelijke lading verdovende middelen een vaartuig, genaamd [vaartuig], door de Kustwacht nabij Aruba geïntercepteerd;
  • Bij gelegenheid van een vervolgens door die Kustwacht uitgevoerde controle is op dat vaartuig in een brandstoftank (nummer 9) een groot aantal bundels, inhoudende vermoedelijke verdovende middelen aangetroffen;
  • Het totaal aantal van 211 bundels is overgedragen aan het Korps Politie Aruba. Het vervolgens ingestelde onderzoek heeft uitgewezen dat de bundels pakketten inhielden tot een totaalgewicht van 5.108,26 kilogram;
  • Onderzoek op van de inhoud van pakketten genomen monsters heeft uitgewezen dat deze cocaïne bevatten;
  • De verdachte was bemanningslid van het schip en er waren nog tien andere bemanningsleden, onder wie de kapitein;
  • De verdachte heeft voorafgaand aan het uitvaren in Punto Fijo wetenschap gekregen van de mogelijkheid dat verdovende middelen aan boord zouden worden gebracht;
  • [getuige] heeft in verhoor bij de politie verklaard over de feitelijke gang van zaken met betrekking tot het laden van die bundels verdovende middelen, de betrokkenheid daarbij van de opvarenden van het vaartuig, en de wetenschap daarvan bij elk van de bemanningsleden;
  • De inhoud van een heimelijk afgeluisterde en opgenomen conversatie waaraan onder anderen [naam 1], [naam 2] en [getuige] hebben deelgenomen verankert de inhoud van wat door [getuige] is verklaard.
Ten aanzien van verdachtes daderschap en deelneming aan het bewezen geachte feit overweegt het Hof nader als volgt.
Voor het bewijs van medeplegen is noodzakelijk dat de verdachte enige uitvoeringshandeling van het vervoer van de cocaïne heeft verricht en/of dat hij nauw en volledig met de ander(en) heeft samengewerkt. Daarvan is sprake als de intellectuele of materiële bijdrage van de verdachte aan het vervoeren van de cocaïne van voldoende gewicht is. Het louter aanwezig zijn bij en het zich niet distantiëren van dat vervoeren door anderen is voor het medeplegen onvoldoende.
Dit toetsingskader hanterend brengt het Hof tot het navolgende.
Vast is komen te staan dat de verdachte voor het vervoeren van cocaïne is gerekruteerd vanwege een financieel motief aan zijn zijde. De verdachte wist toen hij zich een aantal dagen voordat de verdovende middelen met hulp van de opvarenden van de [vaartuig] feitelijk aan boord werden gebracht nog op de wal in Venezuela bevond, wat feitelijk stond te gebeuren. Voorts staat vast, dat de verdachte heeft waargenomen dat de bootjes die de cocaïne aanleverden, eraan kwamen. Vervolgens heeft hij geholpen die cocaïne over te laden op de [vaartuig]. Toen alle balen cocaïne aan boord van de [vaartuig] waren gebracht en de [vaartuig] de koers had hervat heeft hij als bemanningslid zijn taken op het schip verricht.
Zo blijkt achtereenvolgens van verdachtes wetenschap vooraf van het beoogde vervoer en zijn eigen belang daarbij, als ook van zijn wetenschap van het feitelijk aan boord brengen van de balen cocaïne, met inbegrip van de door de verdachte en zijn mede-bemanningsleden daaraan geleverde bijdrage. Vervolgens heeft de [vaartuig] de koers hervat en heeft de verdachte zijn daarvoor noodzakelijke taak als bemanningslid van de [vaartuig] vervuld en heeft hij aldus – in vereniging met de andere bemanningsleden die eveneens wisten van de verboden vracht – ten aanzien van het bewezen geachte vervoeren uitvoeringshandelingen verricht.
De verdachte heeft derhalve als bemanningslid van het vaartuig, genaamd [vaartuig], op 24 februari 2020 tezamen en in vereniging met anderen de zeer grote hoeveelheid cocaïne van 5.108,26 kilogram cocaïne in Aruba opzettelijk vervoerd.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid onder B, van de Landsverordening verdovende middelen.
Strafbaarheid van de verdachte
Psychische overmacht
De verdachte heeft gesteld dat zijn bijdrage bij het aan boord brengen van de cocaïne door hem niet vrijwillig maar onder dwang is geleverd. De verdachte vreesde voor zijn leven, omdat hij door de kapitein zou zijn bedreigd. Het Hof begrijpt de verdachte aldus, dat hij heeft bedoeld te stellen dat hij, geconfronteerd met deze door hem niet-gewilde feiten en omstandigheden met de door hem geleverde bijdrage, die heeft bestaan in het helpen met het aan boord brengen van de cocaïne en het vervolgens als bemanningslid fungeren op de [vaartuig] een gerechtvaardigde keuze heeft gemaakt. Van hem kon en mocht niet anders worden verwacht, zodat hem een beroep op psychische overmacht toekomt, zo begrijpt het Hof de verdachte.
Het Hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is noodzakelijk dat aannemelijk is geworden dat de verdachte zich geconfronteerd heeft gezien met een van buiten komende drang, waaraan hij redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden.
Vooropgesteld wordt dat de verdachte bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg op vrijwel alle vragen gebruik heeft gemaakt van zijn zwijgrecht. In hoger beroep heeft de verdachte de hiervoor weergegeven stelling betrokken. Een voor het slagen van het beroep toereikende nadere toelichting of uitleg waarom de verdachte voor zijn leven vreesde of niet anders kon handelen dan hij heeft gedaan, heeft hij evenwel niet gegeven. Aldus is naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk geworden dat feitelijk sprake was van een zodanig grote van buiten komende druk waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en hoefde te bieden.
Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, is hij strafbaar.
Oplegging van straf
Het Hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het Hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De Kustwacht van Aruba heeft naar aanleiding van een melding van de Colombiaanse autoriteiten op 24 februari 2020 een vaartuig met de naam [vaartuig] geïntercepteerd. Dit vaartuig is onderzocht en in een van de brandstoftanks is een zeer grote (handels)hoeveelheid van ruim 5.100 kilogram cocaïne aangetroffen. De verdachte was een bemanningslid van dit vaartuig. Het Hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk en in vereniging vervoeren van die drugs.
Het kan niet anders zijn dan dat de aangetroffen hoeveelheid cocaïne bestemd was voor de (internationale) groothandel. Het motief voor de strafbaarstelling van de handel in verdovende middelen is onder meer gelegen in het maatschappelijk belang van bescherming van de volksgezondheid. Het gebruik van in het bijzonder harddrugs is schadelijk voor de gezondheid en kan bijdragen aan het ontstaan van ernstige ontregeling van het maatschappelijk en mentaal functioneren van personen. De verspreiding van en handel in cocaïne wordt bovendien zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast, waaronder niet alleen de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof, maar ook andere, met de (groot)handel in harddrugs gepaard gaande ernstige criminaliteit. Handelingen die tot doel hebben cocaïne op de markt van handelaren en gebruikers te brengen dienen daarom streng te worden bestraft. Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De procureur-generaal heeft bij zijn vordering in het bijzonder gewicht toegekend aan de zeer grote hoeveelheid cocaïne die in het vaartuig werd vervoerd. Het Hof stelt voorop dat de hoeveelheid van de aangetroffen verdovende middelen zonder meer een voor de strafoplegging belangrijk aspect is; de inhoud van de door het Hof geformuleerde Oriëntatiepunten Straftoemeting getuigen daarvan. Van de straf voor het vervoeren van grote hoeveelheden verdovende middelen moet immers ook een afschrikwekkende werking uitgaan. Het Hof is evenwel van oordeel dat ook andere aspecten, waaronder de rol die de verdachte in het geheel heeft gehad, in belangrijke mate moeten worden meegewogen bij de vorming van het oordeel welke straf passend is. Het Hof overweegt met betrekking tot de rol van de verdachte dat niet meer is kunnen worden vastgesteld dan dat hij metterdaad heeft geholpen om op zee de contrabande aan boord van het vaartuig te laden om vervolgens als bemanningslid daarvan dat vaartuig met daarin die hoeveelheid cocaïne van A naar B te helpen varen. Aangenomen mag worden dat de verdachte zich daarvoor heeft laten betalen althans aan hem een betaling in het vooruitzicht is gesteld. Niet gebleken is echter dat de verdachte bij de voorbereiding van het transport enige rol heeft gespeeld of dat hij bij de verdere gang van zaken met betrekking tot die cocaïne enige rol zou spelen. De rol van de verdachte in de handel van de aangetroffen verdovende middelen kan niet anders worden geduid dan die van een uitvoerende. Gelet op die in zoverre relatief beperkte rol, en op straffen die doorgaans worden opgelegd in soortgelijke zaken, acht het Hof de door de procureur-generaal gevorderde gevangenisstraf bovenmatig.
Het Hof ziet in de persoonlijke omstandigheden, zoals deze uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, geen bijzonderheden die in strafmatigende- of strafverhogende zin zouden moeten meewegen.
Het Hof is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 1:62, 1:123 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Landsverordening verdovende middelen.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht en doet opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
tien (10) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R. Veldhuisen, M.J. de Kort en S.A. Carmelia, leden van het Hof, bijgestaan door mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het Hof in Aruba (met een directe beeld- en geluidsverbinding met het gerechtsgebouw in Curaçao).