ECLI:NL:OGHACMB:2023:145

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
AUA2023H00126
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in hoger beroep betreffende bevoegdheid minister bij verzoeken tot opheffing van niet-toelating

In deze zaak heeft de voorzitter van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 8 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door de minister van Justitie en Sociale Zaken, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 17 mei 2023. Deze uitspraak verklaarde het beroep van de Venezolaanse verweerder gegrond en vernietigde de beschikking van de minister, die de periode van niet-toelating had opgelegd.

De minister had de uitzetting van de verweerder bevolen en een periode van niet-toelating van 96 maanden opgelegd. Na bezwaar van de verweerder werd deze periode verkort naar 66 maanden. De aangevallen uitspraak leidde tot de vraag welke minister bevoegd is om te beslissen op verzoeken tot opheffing van de niet-toelating. De voorzitter heeft overwogen dat de minister van Arbeid, Integratie en Energie bevoegd is en dat de uitvoering van de aangevallen uitspraak geen onevenredig nadeel voor de minister met zich meebrengt.

De voorzitter heeft het verzoek van de minister om schorsing van de aangevallen uitspraak afgewezen, omdat de administratieve lasten niet voldoende onderbouwd waren en de behandeling van het hoger beroep al snel zou plaatsvinden. De minister is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verweerder, die zijn begroot op Afl. 700,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke bevoegdheidsverdeling tussen de ministers in zaken van vreemdelingenrecht.

Uitspraak

AUA2023H00126
Datum uitspraak: 8 augustus 2023
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak van de voorzitter van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: de voorzitter) op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening van:
de minister van Justitie en Sociale Zaken (hierna: de minister)
verzoeker,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van
17 mei 2023 in zaak nr. AUA202203769 (hierna: de aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
[verweerder], van Venezolaanse nationaliteit (hierna: [verweerder])
en
de minister

Procesverloop

Bij beschikking van 11 maart 2022 (hierna: het uitzettingsbevel) heeft de minister de uitzetting van [verweerder] bevolen en een periode van niet-toelating van 96 maanden opgelegd.
Op 23 mei 2022 heeft [verweerder] de minister van Arbeid, Integratie en Energie (hierna: minister van AIE) verzocht de periode van niet-toelating op te heffen.
Op 31 augustus 2022 heeft [verweerder] bezwaar gemaakt tegen de fictieve afwijzende beschikking.
Bij beschikking op bezwaar van 27 september 2022 (hierna: de bestreden beschikking) heeft de minister het verzoek van [verweerder] afgewezen. Wel heeft de minister de periode van niet-toelating verkort naar 66 maanden.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door [verweerder] tegen de bestreden beschikking ingestelde beroep gegrond verklaard, deze beschikking vernietigd en de minister opgedragen het verzoekschrift zo spoedig mogelijk door te zenden aan de minister van AIE ter verdere afhandeling.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld en de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek van de minister ter zitting in Curaçao behandeld op 3 augustus 2023. De minister werd vertegenwoordigd door mr. Y.F.M. Kaarsbaan, werkzaam bij de Dienst Wetgeving en Juridische Zaken. [verweerder] werd vertegenwoordigd door mr. J.J. Odor, advocaat. Zij hebben aan de zitting deelgenomen via een videoverbinding met Aruba.

Overwegingen

Het Gerecht heeft in de aangevallen uitspraak, kort samengevat, overwogen dat op grond van het bepaalde in het Toelatingsbesluit 2009 niet de minister, maar de minister van AIE bevoegd is om beslissingen te nemen op verzoeken die zien op de periode van niet-toelating.
Het verzoek van de minister strekt tot schorsing van de aangevallen uitspraak in afwachting van de beslissing in hoger beroep welke minister bevoegd is te beslissen op een verzoek, zoals dat van [verweerder], over opheffing van de periode van niet-toelating. Daartoe heeft de minister aangevoerd dat er veel vergelijkbare verzoeken bij de Inmigracion Aruba liggen en dat de opdracht van het Gerecht ertoe leidt dat al deze verzoeken moeten worden doorgestuurd naar de minister van AIE. Dit brengt met zich dat de administratieve lasten voor zowel de Inmigracion Aruba als de onder de minister van AIE ressorterende dienst (DIMAS) in korte tijd snel zullen stijgen. Dat is temeer aan de orde als het hoger beroep slaagt en de minister dus bevoegd is, wat betekent dat de beslissingen van de minister van AIE onbevoegd zijn genomen. Bovendien is DIMAS volledig onbekend met de materie waardoor ten nadele van de verzoekers de beslistermijn van zes weken veelal niet zal worden gehaald.
In wat de minister heeft aangevoerd wordt geen grond gezien voor het oordeel dat de uitvoering van de aangevallen uitspraak voor hem een onevenredig nadeel met zich meebrengt in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de uitspraak te dienen belang. Anders dan de minister veronderstelt leidt de aangevallen uitspraak er niet toe dat alle verzoeken om opheffing van de periode van niet-toelating nu al moeten worden doorgestuurd naar de minister van AIE. Dat geldt op dit moment slechts voor het verzoek van [verweerder]. Bovendien bestaat er op zich geen beletsel voor de minister van AIE om in het geval van [verweerder] desgewenst te volstaan met de bekrachtiging van de bestreden beschikking. Verder zal de behandeling ter zitting van het hoger beroep reeds begin oktober 2023 plaatsvinden, zodat er op relatief korte termijn duidelijkheid komt wie de bevoegde minister is om te beslissen op verzoeken tot opheffing van de periode van niet-toelating dan wel verkorting van die periode.
Gelet op wat in 3 is overwogen acht de voorzitter het gestelde belang van de minister om hangende het hoger beroep geen gevolg te hoeven geven aan de aangevallen uitspraak van onvoldoende gewicht om het verzoek toe te wijzen.
De minister dient de proceskosten van [verweerder] te vergoeden. Deze worden begroot op Afl. 700,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting).

Beslissing

De voorzitter van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
wijsthet verzoek
af;
II.
veroordeeltde minister van Justitie en Sociale Zaken tot vergoeding van bij [verweerder] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen kosten tot een bedrag van Afl. 700,-, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2023.