In deze zaak heeft de voorzitter van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 8 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door de minister van Justitie en Sociale Zaken, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 17 mei 2023. Deze uitspraak verklaarde het beroep van de Venezolaanse verweerder gegrond en vernietigde de beschikking van de minister, die de periode van niet-toelating had opgelegd.
De minister had de uitzetting van de verweerder bevolen en een periode van niet-toelating van 96 maanden opgelegd. Na bezwaar van de verweerder werd deze periode verkort naar 66 maanden. De aangevallen uitspraak leidde tot de vraag welke minister bevoegd is om te beslissen op verzoeken tot opheffing van de niet-toelating. De voorzitter heeft overwogen dat de minister van Arbeid, Integratie en Energie bevoegd is en dat de uitvoering van de aangevallen uitspraak geen onevenredig nadeel voor de minister met zich meebrengt.
De voorzitter heeft het verzoek van de minister om schorsing van de aangevallen uitspraak afgewezen, omdat de administratieve lasten niet voldoende onderbouwd waren en de behandeling van het hoger beroep al snel zou plaatsvinden. De minister is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verweerder, die zijn begroot op Afl. 700,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke bevoegdheidsverdeling tussen de ministers in zaken van vreemdelingenrecht.