ECLI:NL:OGHACMB:2023:174

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
AUA202001263 – AUA2020H00198
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van onroerend goed en medewerking van beperkt gerechtigde in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba is gebracht, betreft het een hoger beroep in een civiele procedure over de verdeling van onroerend goed. De zaak is gestart door [appellant], die oorspronkelijk gedaagde was, tegen [geïntimeerde], de oorspronkelijke eiser. De partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden, mr. R. Marchena voor [appellant] en mr. D.G. [belanghebbende] voor [geïntimeerde]. De procedure heeft een lange voorgeschiedenis, waarbij het Hof eerder op 14 juni 2022 een tussenvonnis heeft uitgesproken. In dit tussenvonnis werd onder andere overwogen dat het Gerecht [appellant] had bevolen om over te gaan tot verdeling van het gemeenschappelijk goed, met specifieke voorwaarden voor de verkoop van een woning in Aruba.

Het Hof heeft in deze uitspraak benadrukt dat de medewerking van de beperkt gerechtigde, in dit geval [belanghebbende], noodzakelijk is voor een geldige verdeling. Het Hof heeft vastgesteld dat [belanghebbende] haar medewerking niet heeft verleend, wat betekent dat zij partij bij de verdeling is geworden. Het Hof heeft [appellant] bevolen om [belanghebbende] op te roepen om in de procedure te verschijnen, zodat kan worden vastgesteld of zij haar medewerking zal verlenen aan de gevorderde verdeling.

De belangenafweging tussen [appellant] en [geïntimeerde] is ook aan de orde gekomen. [appellant] heeft aangevoerd dat hij in financiële problemen verkeert en dat de verdeling van het onroerend goed hem zonder huisvesting zal laten. Aan de andere kant heeft [geïntimeerde] betoogd dat hij de volledige hypotheeklasten draagt en dat een spoedige verdeling noodzakelijk is. Het Hof heeft geconcludeerd dat de belangen van [geïntimeerde] zwaarder wegen dan die van [appellant]. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen en partijen zijn gevraagd om hun standpunten in een akte uitlating te verduidelijken.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2023 Vonnis no.:
Registratienummer: AUA202001263 – AUA2020H00198
Uitspraak: 5 september 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellant,
gemachtigde: mr. R. Marchena,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk eiser,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. D.G. [belanghebbende].
met als in het geding geroepen en verschenen belanghebbende: [belanghebbende].
De partijen worden hierna [appellant], [geïntimeerde] en [belanghebbende] genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Voor het procesverloop tot aan 14 juni 2022 verwijst het Hof naar zijn vonnis van die datum (verder: het tussenvonnis), waarvan de inhoud geldt als hier herhaald en ingelast.
1.2. [
belanghebbende] heeft ter rolle van 25 april 2023 een akte uitlating genomen.
1.3
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1
Het Hof heeft in het tussenvonnis van 14 juni 2022 onder meer het volgende overwogen:
3.2
Het Gerecht heeft bij het bestreden vonnis [appellant] bevolen over te gaan tot verdeling van het gemeenschappelijk goed, in die zin dat het onroerend goed aan de [adres] te Aruba voor zes maanden bij een realtor te koop zal worden gezet voor een bedrag van Afl. 715.000,00 en dat, indien de woning na zes maanden nog niet heeft geleid tot verkoop, eventueel na verlaging van de prijs met maximaal 20%, de woning op de veiling zal worden verkocht, waarbij de openstaande hypotheekschuld en de zakelijke lasten met de opbrengsten worden afgelost en het restant onder partijen wordt verdeeld op 50/50 basis. Verder heeft het Gerecht bepaald dat indien [appellant] weigert mee te werken aan het passeren van de notariële akte het vonnis in plaats treedt van de eventueel noodzakelijke notariële akten en dat de kosten die betrekking hebben op de notariële akte en andere kosten met betrekking tot de verdeling van het onroerend goed en de afwikkeling daarvan ten laste van het gemeenschappelijk goed bij helfte wordt gedeeld. Het Gerecht heeft daartoe overwogen dat [appellant], procederend in persoon (naar het Hof begrijpt: wel verschenen) maar niet van antwoord gediend, de vordering niet heeft weersproken en dat die daarom wordt toegewezen.
(..)
3.5
Het Hof stelt het volgende voorop. Artikel 3:177 lid 2 BW bepaalt dat een verdeling, alsmede een overdracht waartoe de deelgenoten zich na bezwaring met het beperkte recht hebben verplicht, de medewerking behoeft van de beperkt gerechtigde. Met deze eis tot medewerking kan de beperkt gerechtigde zijn invloed uitoefenen op de verdeling, waken tegen toedeling van een te geringe overbedelingsvordering en waken tegen verkoop voor een te lage prijs (MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 602-603). Met medewerking wordt niets anders bedoeld dan het verlenen van toestemming. Zonder medewerking van de beperkt gerechtigde komt geen geldige verdeling tot stand. Een verdeling die tot stand is gekomen zonder medewerking van de beperkt gerechtigde is nietig, tenzij zij is geschied bij een notariële akte in welk geval zij slechts kan worden vernietigd op vordering van degene die niet aan de verdeling heeft deelgenomen (artikel 3:195 lid 1 BW). Het feit dat de beperkt gerechtigde aan een verdeling moet meewerken, brengt mee dat hij partij bij de verdeling wordt. Als de medewerking aan de verdeling wordt geweigerd, kan ingevolge artikel 3:181 BW een onzijdig persoon worden benoemd.
3.6
Gesteld noch gebleken is dat de beperkt gerechtigde [belanghebbende] haar medewerking heeft verleend. [belanghebbende] is – doordat haar medewerking aan de verdeling noodzakelijk is – partij bij de verdeling is geworden. [belanghebbende] had derhalve in de procedure moeten worden betrokken omdat de verdeling niet tot stand kan komen zonder haar toestemming.
Nu de medewerking van [belanghebbende] echter een wettelijk vereiste is, zal het Hof [appellant] als de meest gerede partij bevelen [belanghebbende] te laten oproepen om als belanghebbende in deze procedure te verschijnen. Alsdan zou moeten blijken of [belanghebbende] haar medewerking zal verlenen aan de door [appellant] gevorderde verdeling. Mocht dit niet het geval zijn, dan zal het Hof op de voet van artikel 3:181 BW een onzijdig persoon benoemen.
Belangenafweging
3.7
Onder aanvoering van grief 2 stelt [appellant] dat geen rekening is gehouden met de belangen van partijen. [appellant] voert aan dat conform vaste jurisprudentie partijen hun gedrag moeten laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van de andere partijen bij de overeenkomst. De belangen van [appellant] zijn groter dan de belangen die worden gediend met een verdeling. Het zou betekenen dat [appellant] geen huisvesting meer heeft in een periode waarin hij werkloos is ten gevolge van de financiële en economische crisis in Aruba ten gevolge van de COVID-pandemie. Daarnaast zal de verkoopopbrengst van de woning voor de komende twee jaren aanzienlijk minder zijn dan voor de COVID tijd. Daarom dient de verdeling voor ten minste twee jaren te worden uitgesloten, aldus [appellant]. Voorts stelt [appellant] dat partijen aan [belanghebbende] een bedrag van Afl. 118.314,79 verschuldigd zijn ter zake van de koop van de woning. De redelijkheid en billijkheid brengt mee dat de opeisbare schuld aan [belanghebbende] eerst dient te worden voldaan alvorens tot verdeling over te gaan. [belanghebbende] loopt volgens [appellant] een reëel risico dat zij bij de verkoop van de woning in de huidige crisis het aan haar verschuldigde restant van de koopsom niet betaald zal krijgen.
3.8 [
geïntimeerde] heeft hiertegen ingebracht dat hij een zwaarwegend belang heeft bij een spoedige verdeling. [geïntimeerde] draagt thans de volledige hypotheeklast en hij mist de financiële middelen om daarnaast nog huur voor andere woonruimte te betalen. [geïntimeerde] bouwt nu een regresvordering op van 50% van de alleen door hem gedragen hypothecaire lasten. Uitstel van de verkoop is daarom ook niet in het belang van [appellant]. Verder stelt [geïntimeerde] dat met een vrije marktwaarde van Afl. 715.000,00, met verlaging tot maximaal 20%, er voldoende waarborg is dat de gezamenlijke schulden zullen worden afgelost. Er zullen voor [appellant] voldoende financiële middelen resteren om zich van onderdak te kunnen voorzien, aldus [geïntimeerde].
3.9
Het Hof is van oordeel dat het feit dat [geïntimeerde] 100% van de hypothecaire lasten voor zijn rekening neemt, terwijl [appellant] in de woning woonachtig is en [geïntimeerde] thans een regresvordering opbouwt op deelgenoot [appellant] waarvan onzeker is of deze verhaalbaar is, een belang aan de zijde van [geïntimeerde] is dat veel meer gewicht in de schaal legt dan het belang van [appellant] om in de woning te blijven wonen. Immers, indien verdeling tot stand komt doordat deelgenoten besluiten de woning verkopen en de verkoopopbrengst te delen, dan is daaraan inherent dat beide deelgenoten andere woonruimte moeten zien te vinden.
2.2 [
belanghebbende] heeft bij haar akte uitlating aangegeven geen medewerking te verlenen aan de door [geïntimeerde] gevorderde verdeling. Het Hof zal [appellant] en [geïntimeerde] de gelegenheid geven gelijktijdig bij akte hierop te reageren. Gelet op het feit dat partijen het niet eens zijn over de verdeling en [belanghebbende] geen medewerking zal verlenen verzoekt het Hof partijen in hun akte aan te geven of een onzijdig persoon moet worden benoemd.
2.3
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verleent [appellant] toestemming om kosteloos te procederen;
verwijst de zaak naar de rol van 3 oktober 2023 voor akte uitlating zijdens partijen
P1;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, E.M. van der Bunt en E.W.A. Vonk, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 5 september 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.