ECLI:NL:OGHACMB:2023:260

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
CUR2021H00374
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vordering op wanprestatie door SAE tegen de stichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van SAE tegen de stichting, waarbij SAE een vordering op wanprestatie heeft ingesteld. De zaak is ontstaan uit een kredietovereenkomst die in november 2014 werd gesloten, waarbij de stichting een bedrag van NAf 850.000 aan SAE leende en een bankgarantie van NAf 100.000 verstrekte. De stichting heeft de overeenkomst in september 2015 opgezegd, omdat SAE niet aan haar verplichtingen voldeed. SAE heeft in eerdere procedures de opzegging van de overeenkomst en de uitwinning van de zekerheden aangevochten, maar zonder succes. In deze procedure vordert SAE schadevergoeding van de stichting, die het Gerecht in eerste aanleg heeft afgewezen. Het Hof beoordeelt de vordering opnieuw en komt tot de conclusie dat SAE onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om de stichting aansprakelijk te stellen voor wanprestatie of onrechtmatige daad. Het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht, waarbij SAE wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2023
Registratienummers: CUR202001906 – CUR2021H00374
Uitspraak: 12 december 2023

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de besloten vennootschap
SAE CURAÇAO B.V.,
de besloten vennootschap
I.R. SCHULTZ B.V.,
beide gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg eiseressen, thans appellanten,
gemachtigde: mr. E. Bokkes,
tegen
1. de stichting
KORPORASHON PA DESAROYO DI KORSOU,
gevestigd in Curaçao,
2. [
[geïntimeerde 2],wonend in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagden, thans geïntimeerden,
gemachtigde: mr. M.F. Bonapart.
Appellanten worden hierna gezamenlijk als SAE aangeduid, geïntimeerden gezamenlijk als de stichting en geïntimeerde sub 2 als [geïntimeerde 2].

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij op 20 december 2021 ingekomen akte van appel is SAE in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 15 november 2021 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).
1.2
Bij op 28 januari 2022 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft SAE twaalf grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en haar vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van de stichting – alles uitvoerbaar bij voorraad – in de proceskosten in beide instanties.
1.3
Bij op 7 april 2022 ingekomen memorie van antwoord, met producties, heeft de stichting de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van SAE in de proceskosten in hoger beroep.
1.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend. Daarna hebben beide partijen ieder nog een akte uitlating producties genomen.
1.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

2.De beoordelingFeiten

2.1
Het Hof gaat uit van de feiten zoals vastgesteld door het Gerecht in rechtsoverweging 2 van het bestreden vonnis, nu partijen daartegen geen bezwaren hebben aangevoerd en het Hof er geen bedenkingen bij heeft.
2.2
Het geschil betreft in de kern het volgende. Partijen hebben in november 2014 een kredietovereenkomst gesloten waarbij de stichting een bedrag van NAf 850.000 te leen heeft verstrekt aan SAE en daarnaast een bankgarantie van NAf 100.000 heeft verstrekt voor een werkkapitaalfaciliteit bij een derde bank (MCB). Tot zekerheid van de nakoming heeft SAE ten behoeve van de stichting een (tweede) hypotheekrecht gevestigd op twee percelen grond. De stichting heeft de kredietovereenkomst in september 2015 opgezegd omdat SAE niet aan haar verplichtingen voldeed. In diverse (kort geding) procedures is de opzegging van de overeenkomst en de uitwinning van de door SAE verstrekte zekerheden door SAE aangevochten, steeds zonder succes. In deze procedure vordert SAE van de stichting vergoeding van de schade die zij heeft geleden als gevolg van de opzegging door de stichting. SAE vordert de hoofdelijke veroordeling van de stichting tot betaling van NAf 13.608.222,- vermeerderd met wettelijke rente vanaf 27 april 2020 en met veroordeling van de stichting in de kosten van de procedure. Het Gerecht heeft die vordering afgewezen. In dit hoger beroep beoordeelt het Hof de vordering opnieuw.
Beoordeling door het Hof
2.3
Kort gezegd baseert SAE haar vordering op wanprestatie dan wel onrechtmatige daad van de stichting, gepleegd in (het kader van) de uitvoering van de tussen partijen gesloten kredietovereenkomst. In haar toelichting op de grieven 3 en 4 stelt SAE onder meer, samengevat weergegeven, dat
  • i) de stichting haar zorgplicht heeft geschonden en de kredietovereenkomst blijvend niet is kunnen nakomen omdat zij niet de capaciteiten en instrumenten bleek te hebben om een innovatief en vooruitstrevend project als dat van SAE te kunnen financieren
  • ii) de opzegging van de kredietovereenkomst, de wijze waarop dat is gebeurd en het opvolgend handelen van de stichting onzorgvuldig waren
  • iii) ondanks dat de stichting een opeisbare vordering op SAE had de wijze waarop en de vaart waarmee de stichting vrijwel direct is overgegaan tot uitwinning van het uitstaand krediet onzorgvuldig is geweest
  • iv) [geïntimeerde 2] als feitelijk leidinggevende van de stichting persoonlijk aansprakelijk is voor het schadetoebrengend handelen van de stichting. Het hof zal hierna (2.5 e.v.) op elk van deze punten ingaan.
2
Eerdere procedures
2.4
Met de grieven 1 en 2 klaagt SAE dat het Gerecht heeft miskend dat het in deze procedure gaat om een zelfstandige vordering van SAE tegen de stichting gebaseerd op wanprestatie en/of onrechtmatige daad. Daargelaten de vraag of het Gerecht dat heeft miskend, heeft SAE bij bespreking van die grieven geen belang, omdat het Hof de vorderingen opnieuw en zelfstandig zal beoordelen.
Stichting zou incapabel zijn (i)
2.5
De stelling dat de stichting onvoldoende capaciteiten had om een project als dat van appellanten goed te kunnen begeleiden is niet meer dan een visie van SAE die op zichzelf niet kan leiden tot enig rechtens relevant verwijt aan het adres van de stichting. Dat SAE achteraf teleurgesteld is in de capaciteiten en instrumenten van de stichting is wellicht voorstelbaar (mede gezien de opzegging van de kredietovereenkomst, met alle gevolgen van dien) maar niet valt in te zien hoe dat in deze procedure kan leiden tot aansprakelijkheid van de stichting voor de schade van SAE. Daarvoor heeft SAE te weinig concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht. Haar verwijten aan het adres van de stichting blijven in grote lijnen steken in algemeenheden en worden, hoewel dat op haar weg ligt, onvoldoende van een feitelijke onderbouwing voorzien. Dat de stichting als ontwikkelingsbank strikt toezicht houdt op de door haar ter beschikking gestelde gelden (die andere banken niet bereid waren te fourneren) kan haar moeilijk verweten worden.
2.6
SAE stelt dat de stichting zich in strijd met haar doelstelling onvoldoende heeft ingespannen om het project van SAE – een naar haar zeggen wereldwijd fungerend en toonaangevend internationaal educatie-instituut – te bevorderen en in stand te houden. Waaruit concreet zou blijken dat de stichting niet aan die inspanningsverplichting heeft voldaan, maakt SAE echter niet duidelijk. SAE betoogt dat de stichting de taak heeft om de belangen van de cliënten te begunstigen en de hoogste zorgstandaard op het gebied van billijkheid te handhaven. Bij haar ligt, aldus SAE, de verantwoordelijkheid om eerlijk en verantwoord te handelen in het belang van cliënten opdat beide partijen, de startende onderneming en de stichting, kunnen profiteren van een goedlopend project. Dat mag allemaal waar zijn, maar ook hier ligt het op de weg van SAE om aan te geven op welk concreet punt volgens haar de stichting in dit verband is tekort geschoten. Dat laat SAE ook in hoger beroep na.
2.7
Voor de onderbouwing van de gestelde verwijten dat de stichting (te) traag was met betalingen, verwijst SAE naar de overgelegde e-mail correspondentie, waaruit dat volgens haar zou volgen. Uit die e-mail correspondentie komt naar voren dat partijen hebben gemaild over de betaling van met name buitenlandse transacties waarbij zich op enig moment problemen voordeden die volgens SAE vertragend en belemmerend werkten. Partijen hebben daarvoor over en weer oplossingen voorgesteld. Dat de stichting in dat verband zodanig onzorgvuldig te werk is gegaan dat dat leidt tot enige schadeplichtigheid aan haar kant, volgt daaruit naar het oordeel van het hof echter niet. Ook daarvoor zijn de door SAE gestelde feiten en omstandigheden te weinig concreet. Het Hof neemt daarbij nog in aanmerking (zie ook hierna in 2.8) dat SAE op enig moment in strijd met de overeenkomst haar plannen wijzigde in die zin dat zij een bedrijfsruimte wilde gaan bouwen, waardoor
3
het operationeel worden van het bedrijf werd vertraagd. Die vertraging was dus niet te wijten aan de stichting, maar aan een keuze van SAE zelf.
Opzegging kredietovereenkomst (ii) en uitwinning uitstaand krediet (iii)
2.8
Over de opzegging van de kredietovereenkomst is in eerdere (kort geding) procedures al het nodige beslist en geoordeeld. SAE neemt in hoger beroep het standpunt in dat de vordering van de stichting inmiddels in rechte vast staat en dat de stichting deze opzegging op juiste gronden heeft kunnen doen. Belangrijkste reden voor opzegging door de stichting was dat SAE in strijd met het uitgangspunt van de overeenkomst een voor de bedrijfsuitoefening geschikte ruimte wilde gaan bouwen (in plaats van het huren van bedrijfsruimte). Daardoor werd niet alleen het operationeel worden van het bedrijf vertraagd, maar nam ook voor de stichting het risico toe. SAE heeft ook in dit hoger beroep te weinig gesteld voor de conclusie dat (de wijze van) opzegging tot schadeplichtigheid van de stichting moet leiden. Niet in geschil is dat de stichting SAE een ruime periode (die meermaals is verlengd) heeft gegeven om alternatieve financiering te krijgen. Verder staat vast dat SAE zich ook in de tussentijd niet heeft gehouden aan haar verplichtingen uit de overeenkomst, zoals het overleggen van jaarcijfers. Dat de stichting verwijtbaar onzorgvuldig heeft gehandeld door met betalingsvoorstellen van SAE niet akkoord te gaan, volgt het Hof niet. Gezien de hiervoor weergegeven omstandigheden kon immers van de stichting in redelijkheid niet worden verlangd dat zij met de betalingsvoorstellen van SAE akkoord ging.
2.9
Dat SAE door de opzegging ook het recht van erfpacht heeft verloren bij Curaçao Airport Holding en daarmee de mogelijkheid om te beginnen met de bouw van een opleidingslocatie is een rechtstreeks gevolg van de opzegging die – ook in de visie van SAE – op zichzelf op juridisch juiste gronden is geschied. Het verlies van de erfpacht kan niet aan de stichting worden tegengeworpen, nu het juist SAE is geweest die eigenhandig en in strijd met de overeenkomst heeft besloten tot bouw van een cursuslocatie over te gaan, hetgeen voor de stichting juist de reden was om tot opzegging van de overeenkomst over te gaan.
2.1
Tot slot blijft ook de stelling van SAE dat de stichting bij uitwinning van de zekerheden onzorgvuldig heeft gehandeld, verstoken van voldoende feitelijke onderbouwing. Van misbruik van executiebevoegdheid is naar het oordeel van het Hof geen sprake. Hiervoor is al overwogen dat gelet op alle omstandigheden van de stichting niet kon worden gevergd dat zij met betalingsvoorstellen akkoord ging. Dat de stichting dat niet heeft gedaan kan haar niet worden tegengeworpen en leidt niet tot schadeplichtigheid.
Conclusie
2.11
Het hof is van oordeel dat SAE onvoldoende heeft gesteld voor de conclusie dat de stichting jegens haar verwijtbaar onrechtmatig heeft gehandeld. De stichting is daarom niet aansprakelijk voor de schade die SAE stelt te hebben geleden ten gevolge van de opzegging van de overeenkomst. Dat brengt mee dat ook voor aansprakelijkheid van [geïntimeerde 2], nog daargelaten dat deze niet als statutair bestuurder van de stichting kan worden aangemerkt, geen gronden bestaan. Tot slot zal het Hof ook geen acht slaan op het rapport van de deskundige Scherptong. SAE heeft dat – eenzijdige – rapport ingebracht om haar schade en het causaal verband tussen de
4
schade en het gestelde verwijtbare handelen van de stichting toe te lichten. Omdat van aansprakelijkheid van de stichting niet is gebleken, komt het Hof aan de vraag naar het causaal verband en de omvang van de schade niet toe.
Slotsom
2.12
Het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. SAE zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep die de stichting en [geïntimeerde 2] hebben gemaakt. Omdat de stichting en [geïntimeerde 2] dezelfde gemachtigde hebben zal het hof eenmaal kosten voor het salaris van de gemachtigde toewijzen.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt SAE hoofdelijk in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de stichting gevallen en tot op heden begroot op NAf 343,50 en NAf 429,50 aan verschotten en NAf 27.000,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, C.J.H.G. Bronzwaer en M.A. Loth, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 12 december 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.
5