ECLI:NL:OGHACMB:2023:278

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
2 februari 2024
Zaaknummer
CUR2022H00211
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de weigering van plaatsing op de lijst van erkende installatie- en onderhoudsbedrijven voor brandveiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van CFS Solutions B.V. (hierna: CFSS) tegen de weigering van het Land Curaçao om CFSS op de lijst van erkende installatie- en onderhoudsbedrijven voor technische installaties voor brandveiligheid te plaatsen. De eerste rechter had de vorderingen van CFSS afgewezen, waarna CFSS in hoger beroep ging. Het Hof beoordeelt de vorderingen opnieuw. CFSS stelt dat het Land onrechtmatig handelt door haar niet op de lijst te plaatsen, ondanks erkenning door de Minister van Justitie als erkend bedrijf voor brandbeveiliging. Het Hof oordeelt dat het Land verantwoordelijk is voor het ontbreken van een materieel toetsingskader en dat de weigering om CFSS op de lijst te plaatsen een ongerechtvaardigd verschil in behandeling oplevert. Het Hof wijst de vorderingen van CFSS gedeeltelijk toe, met een gebod aan het Land en de brandweer om zich te onthouden van onjuiste informatie naar klanten van CFSS. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2023
Registratienummers: CUR202202430 - CUR2022H00211
Uitspraak: 12 december 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de besloten vennootschap
CFS SOLUTIONS B.V. h.o.d.n. CONTRAIX
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg eiseres, thans appellante,
gemachtigden: mrs. E. Kleist en W.R. Flocker,
tegen
de openbare rechtspersoon
HET LAND CURACAO,
zetelend in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. A.K.E. Henriquez en O.E. Kostrzewski.
Partijen worden hierna CFSS en het Land genoemd.

1.De zaak in het kort

De inzet van deze zaak is de door CFSS verzochte – en door het Land geweigerde – plaatsing op de lijst van erkende installatie- en onderhoudsbedrijven voor technische installaties voor brandveiligheid. De eerste rechter heeft de vorderingen van CFSS afgewezen.
In dit hoger beroep beoordeelt het Hof de vorderingen opnieuw.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 9 augustus 2022 ingekomen akte van appel is CFSS in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 19 juli 2022 uitgesproken vonnis in kort geding van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: de eerste rechter).
2.2
Bij op dezelfde datum ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft CFSS 5 (vijf) grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht, alsmede haar eis vermeerderd. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en haar gewijzigde vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van het Land – uitvoerbaar bij voorraad – in de proceskosten in beide instanties.
2.3
Bij op 26 september 2022 ingekomen memorie van antwoord, tevens antwoord op vermeerdering van eis, heeft het Land de grieven bestreden. Het Land concludeert tot onbevoegdheid van het Hof om van dit geschil kennis te nemen, subsidiair tot niet-ontvankelijkheid van CFSS in haar vordering, en meer subsidiair, tot afwijzing van de (gewijzigde) vorderingen, met veroordeling van CFSS in de kosten van het geding in beide instanties.
2.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend.
2.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Feiten:
3.1
Het Hof zal uitgaan van de door de eerste rechter in het bestreden vonnis in rechtsoverweging 2 vastgestelde feiten:
3.1.1
CFSS voert werkzaamheden uit op het gebied van brandbeveiliging.
3.1.2
Bij besluit van de Minister van Justitie van 25 februari 2017 werd CFSS erkend als Sprinkler Installateur en onderhoudsbedrijf voor het installeren en onderhouden van Sprinklerinstallaties.
3.1.3
Bij besluit van de Minister van Justitie van 25 april 2017 werd CFSS erkend als onderhoudsbedrijf voor kleine brandblusmiddelen voor het installeren en onderhouden van kleine brandblusmiddelen.
3.1.4
Bij besluit van de Minister van Justitie van 12 februari 2018 zijn de in 3.1.2 en 3.1.3 genoemde besluiten ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan de datum waarop de besluiten aan CFSS zijn bekendgemaakt.
3.1.5
Bij besluit van 31 augustus 2021 werd het in 3.1.4 bedoelde intrekkingsbesluit met terugwerkende kracht ingetrokken.
3.1.6
De brandweer weigert om CFSS toe te voegen aan de lijst van erkende bedrijven voor het installeren en onderhouden van sprinklerinstallaties en brandblusmiddelen (hierna: de lijst).
3.1.7
In de Extra van 3 maart 2022 is een artikel verschenen waarin de brandweer informeert dat alleen drie bedrijven zijn erkend om onderhoud- en reparatiewerkzaamheden te verrichten aan brandblusapparatuur. CFSS is niet genoemd als een van de drie erkende bedrijven.
3.1.8
Bij brief van 28 mei 2022 heeft CFSS de brandweer aansprakelijk gesteld voor de opgelopen schade voorlopig geschat op NAf 85.000,- en verzocht haar per direct op de lijst te plaatsen en daarvan een bericht in de lokale dagbladen te plaatsen. Daarnaast heeft eiseres de brandweer bericht dat bij het uitblijven van een schriftelijk bewijs voor 20 mei 2022 zij de nodige rechtsmaatregelen zal nemen.
3.1.9
De brandweer heeft CFSS niet op de lijst geplaatst.
Grieven:
3.2
De grieven strekken ertoe het geschil in volle omvang aan het Hof voor te leggen.
Vorderingen:
3.3
CFSS heeft bij Memorie van Grieven haar eis vermeerderd in die zin, dat zij thans – kort samengevat - vordert primair (I) het Land te gebieden CFSS op de lijst van door de brandweer van Curaçao erkende installatie- en onderhoudsbedrijven te plaatsen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van NAf 5.000 voor iedere dag dat de brandweer en/of Oleana en Regina nala(a)t(en) CFSS op genoemde lijst te plaatsen, en (II) het Land te gebieden CFSS toe te staan de in Nederland geaccrediteerde inspectie instelling VdS Nederland B.V. te mogen gebruiken voor het goedkeuren van de Programma van Eisen (PVE), het projecteren van brandmelding- en sprinklerinstallaties en het inspecteren en certificeren van deze installaties, onder verbeurte van een dwangsom van NAf 5.000 voor iedere dag dat de brandweer en/of Oleana en Regina CFSS niet toestaan om VdS Nederland B.V. als inspectie instelling te mogen gebruiken, (III) het Land te gebieden om de Brandweer Curaçao te instrueren dat de Brandweer zich onthoudt van informatie naar bestaande en potentiële klanten van CFSS omtrent de deskundigheid en erkenning van CFSS op het gebied van het installeren en onderhouden van brandbeveiligingssystemen op straffe van verbeurte van een dwangsom van NAf 5.000 voor iedere dag dat de Brandweer de bestaande en potentiële klanten van CFSS onjuist informeert omtrent de genoemde deskundigheid en erkenning van CFSS en subsidiair een zodanige voorziening te bevelen als het in goede justitie rechtvaardig en nodig oordeelt, kosten rechtens, waaronder begrepen de griffierechten.
Bevoegdheid:
3.4
Het Hof zal eerst het bevoegdheidsverweer en het ontvankelijkheidsverweer van het Land beoordelen, als zijnde de meest verstrekkende verweren. Het Land voert aan – kort samengevat – dat niet de burgerlijke rechter bevoegd is van de vorderingen van CFSS kennis te nemen, maar de LAR-rechter.
3.5.
De eerste rechter heeft dat verweer verworpen op de grond dat - gelet op hetgeen CFSS aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd, te weten het onrechtmatig handelen van de brandweer (artikel 6:162 BW) – het Gerecht bevoegd is van dit geschil kennis te nemen. Het Hof verenigt zich met dat oordeel en neemt het over. Bepalend voor de bevoegdheid van de burgerlijke rechter is immers de grondslag van de vordering. Nu de onderhavige vorderingen zijn gebaseerd op gesteld onrechtmatig handelen van het Land (artikel 6:162 BW), is daarmee de bevoegdheid van de burgerlijke rechter gegeven.
Ontvankelijkheid:
3.6
Het voorgaande neemt niet weg dat CFSS niet kan worden ontvangen in haar vorderingen, wanneer een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstaat. Het Land betoogt dat die situatie zich voordoet aangezien CFSS zich kan wenden tot de LAR-rechter op grond van artikel 10 sub b van de Landsverordening Brandweer Curaçao (PB 2019, 1, stuknummer 0031) en de artikelen 11 lid 12 en 44 van het Landsbesluit Brandveilig gebruik Curaçao (PB 2020/94, stuknummer 20/956)
3.7
Dit betoog gaat evenwel niet op. CFSS heeft zich in 2016 tot de LAR-rechter gewend met het verzoek om haar te erkennen als ontwerp- en installatiebedrijf voor sprinklerinstallaties alsmede als onderhoudsbedrijf voor kleine blusmiddelen. Bij uitspraak van 9 augustus 2018 heeft het Gerecht zich onbevoegd verklaard om van dat beroep kennis te nemen (CUR201700006). Aan dat oordeel legde het Gerecht ten grondslag dat een uitvoeringsregeling als bedoeld in artikel 10, aanhef en onder b van de Eilandsverordening Brandweer Curaçao (A.B. 1981, no. 7) nimmer tot stand is gekomen, zodat een wettelijke grondslag voor erkenning ontbrak. Deze regeling is inmiddels vervangen door het Landsbesluit Brandveilig gebruik Curaçao, waarvan artikel 44 de brandweer een discretionaire bevoegdheid tot erkenning biedt. Een materieel toetsingskader ontbreekt evenwel nog steeds. Tegen deze achtergrond staat allerminst vast dat de LAR-rechter zich nu wel bevoegd zou achten indien CFSS zich andermaal tot deze zou wenden. Het Hof acht CFSS dan ook ontvankelijk in haar vorderingen.
Gedaagde partij:
3.8
Voorts voert het Land aan dat CFSS de verkeerde partij in rechte heeft gedaagd. Ingevolge artikel 44 van het Landsbesluit Brandveilig gebruik Curaçao, is het de brandweer die (discretionair) bevoegd is tot erkenning of tot gelijkwaardigheidsbepaling (en niet het Land). Ook dit verweer faalt. Het Land is de aangewezen gedaagde partij indien één van haar diensten of onderdelen (beweerdelijk) onrechtmatig heeft gehandeld, ook indien deze als zelfstandig bestuursorgaan is aan te merken of heeft gehandeld op grond van een eigen (discretionaire) bevoegdheid. CFSS heeft derhalve terecht het Land in rechte betrokken.
Spoedeisend belang:
3.9
Het Land voert voorts aan dat CFSS niet het voor een kort geding vereiste spoedeisende belang heeft. CFSS heeft dat verweer gemotiveerd bestreden door erop te wijzen dat zij door het ontbreken van de verzochte erkenning door de brandweer, althans door de niet vermelding op de door de brandweer opgestelde lijst, alsmede door de publiciteit daarover, (voortdurende en mogelijk) schade lijdt doordat zij bestaande en potentiёle klanten verliest of dreigt te verliezen. Op dezelfde gronden heeft zij een spoedbehandeling verzocht. Het spoedeisend belang van CFSS is door het Land onvoldoende gemotiveerd weersproken. Bij het beroep op het ontbreken van een afzonderlijk verzoekschrift voor een spoedbehandeling (art. 116 Procesreglement) heeft het Land geen belang aannemelijk gemaakt. Het verweer van het Land dat spoedeisend belang ontbreekt, wordt gepasseerd.
Inhoudelijke beoordeling:
3.1
CFSS baseert haar vorderingen op de stelling dat het Land onrechtmatig handelt jegens haar door een lijst op te stellen en te publiceren met namen van bedrijven die door de brandweer erkend zijn op het gebied van brandblussers en sprinklerinstallaties en door CFSS niet op die lijst te plaatsen. Volgens CFSS is die handelwijze onzorgvuldig en willekeurig omdat CFSS door de Minister van Justitie is erkend als bedrijf op het gebied van brandblussers en sprinklerinstallaties zodat over haar deskundigheid geen twijfel bestaat. Het Land heeft die deskundigheid ook niet in twijfel getrokken maar stelt zich op het standpunt dat CFSS niet op de lijst kan worden geplaatst zolang een materieel toetsingskader ontbreekt.
3.11
Deze rechtvaardiging overtuigt niet. In de eerste plaats is het Land zelf verantwoordelijk voor het ontbreken van een materieel toetsingskader. Dat nimmer een landsbesluit (houdende algemene maatregelen) tot stand is gekomen dat een dergelijk toetsingskader biedt, is in ieder geval niet CFSS aan te rekenen. Voorts vormt het ontbreken van een toetsingskader een omstandigheid die in beginsel alle bedrijven op het gebied van brandblussers en sprinklerinstallaties betreft. Niet valt in te zien waarom andere bedrijven kennelijk wel op een lijst van erkende bedrijven terecht zijn gekomen, en CFSS niet. In de stellingen van het Land zijn daarvoor in ieder geval geen aanknopingspunten te vinden.
3.12
Het komt erop neer dat CFSS door de Minister is erkend maar door de brandweer niet op de lijst van erkende bedrijven wordt opgenomen, zulks op grond van een omstandigheid die in beginsel alle bedrijven betreft die op dit gebied werkzaam zijn. Zonder toereikende rechtvaardiging – die vooralsnog ontbreekt – is dat een ongerechtvaardigd verschil in behandeling die de concurrentie tussen deze bedrijven ten nadele van CFSS beїnvloedt. Dat levert in beginsel een onrechtmatige daad op. Daarbij neemt het Hof mede in aanmerking dat de brandweer met de door haar gehanteerde lijst de publiciteit heeft gezocht en dat daardoor (potentiёle) klanten van CFSS zich van haar afwenden. Ook weegt het Hof in zijn oordeel mee dat het Land op geen enkele manier zicht heeft geboden op de beёindiging van deze situatie. Dat CFSS daardoor schade lijdt is gemotiveerd gesteld en onvoldoende betwist.
3.13
In dit kort geding vordert CFSS evenwel geen schadevergoeding maar – kort gezegd - een bevel tot plaatsing op de lijst. Voor de eerste rechter is dat reden geweest om de vorderingen af te wijzen, mede gelet op de potentieel zeer ernstige consequenties voor de volksgezondheid en veiligheid, mocht naderhand blijken dat CFSS (nog) niet voldoet aan het (nog vast te stellen) kenmerk van waardering. In dat licht oordeelt de eerste rechter dat het belang van CFSS om op te lijst geplaatst te worden niet opweegt tegen het zwaarwegende algemeen belang van brandveiligheid. De daartegen gerichte grieven falen. Het Hof neemt dat oordeel over, mede gelet op art. 6:168 BW en de aard van deze (kort geding) procedure. De eerste vordering haalt het dan ook niet.
3.14
Dat neemt niet weg dat het CFSS vrij staat om – mede in het licht van het hetgeen hiervoor is overwogen – in een bodemprocedure schadevergoeding van het Land te vorderen, mocht het Land in dit vonnis geen aanleiding zien om aan de gesignaleerde ongelijkheid een einde te maken, bijvoorbeeld door met spoed te voorzien in de lacune van een materieel toetsingskader.
3.15
De eerste rechter heeft in het voetspoor van deze vordering ook de tweede vordering afgewezen. CFSS heeft daartegen geen grief aangevoerd. Het Hof neemt het oordeel van de eerste rechter over.
3.16
In hoger beroep heeft CFSS haar eis vermeerderd als vermeld onder 3.3 (sub III), met een gebod aan de brandweer om zich te onthouden van informatie naar bestaande en potentiёle klanten van CFSS omtrent de deskundigheid en erkenning van CFSS op het gebied van het installeren en onderhouden van brandveiligheidssystemen. Deze vordering zal worden toegewezen. Zoals hiervoor is overwogen dragen de externe uitingen van de brandweer en de publicatie daarvan in de media in belangrijke mate bij aan de schade die door CFSS is en wordt geleden. Gesteld noch gebleken is dat met die uitingen enig publiek belang is gediend. Door zich van die uitingen te onthouden kan de brandweer bijdragen aan het voorkomen van (nieuwe) schade. De gevorderde dwangsom wordt toegewezen als vermeld in het dictum van dit vonnis.
3.17
Nu de vorderingen gedeeltelijk zijn toegewezen, zullen de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd als na te melden.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
opnieuw rechtdoende:
gebiedt het Land en de brandweer zich te onthouden van informatie naar bestaande en potentiёle klanten van CFSS omtrent de deskundigheid en erkenning van CFSS op het gebied van het installeren en onderhouden van brandveiligheidssystemen;
veroordeelt het Land tot betaling van een dwangsom van NAf 5000,- voor iedere overtreding van het hiervoor genoemde gebod, tot een maximum van NAf 50.000,-.
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, E.W.A. Vonk en M.A. Loth, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 12 december 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.