ECLI:NL:OGHACMB:2023:290

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
BON2022H00005
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontbinding huurovereenkomst en ontruiming met betrekking tot huurachterstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, waarin de huurovereenkomst tussen [appellante] en FUNDASHON CAS BONAIRIANO (FCB) werd ontbonden. De huurovereenkomst, die op 26 oktober 2001 werd ondertekend, kende een huurprijs die in de loop der jaren varieerde. FCB had [appellante] meerdere keren gesommeerd tot betaling van achterstallige huur, wat leidde tot de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst. In eerste aanleg werd [appellante] veroordeeld tot ontruiming en betaling van achterstallige huur.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2023
Registratienummer: BON202100440 – BON2022H00005
Uitspraak: 12 december 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS
In de zaak van:
[APPELLANTE],
wonend te Bonaire,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellante,
gemachtigde: mr. M.M.A. van Lieshout,
tegen
de stichting
FUNDASHON CAS BONAIRIANO,
gevestigd te Bonaire,
oorspronkelijk eiseres,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. A.T.C. Nicolaas.
De partijen worden hierna [appellante] respectievelijk FCB genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van hoger beroep, ingediend ter griffie op 31 januari 2022 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 22 december 2021 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire (verder: het Gerecht).
1.2
Op 14 maart 2022 heeft [appellante] een memorie van grieven met producties ingediend waarbij zij het hoger beroep heeft toegelicht. [appellante] heeft in de memorie verzocht dat het Hof haar toestemming zal verlenen om kosteloos te procederen en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen, en opnieuw rechtdoende, FCB in haar vordering tot ontbinding, ontruiming en betaling van buitengerechtelijke incassokosten niet ontvankelijk zal verklaren, althans deze vorderingen zal afwijzen, met veroordeling van FCB in de proceskosten in beide instanties.
1.3
Bij op 10 mei 2022 ingediende memorie van antwoord met producties heeft FCB de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, voor zover nodig met aanvulling en verbetering van de gronden, en [appellante] zal veroordelen in de proceskosten in hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad.
1.4
Op de nader voor pleidooi bepaalde dag hebben partijen pleitnotities, met producties, ingediend. Partijen hebben vervolgens op een nadere rolzitting elk een akte uitlating producties genomen.
1.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
2.2
Partijen hebben op 26 oktober 2001 een huurovereenkomst ondertekend waarbij FCB aan [appellante] met ingang van voormelde datum de woning te [adres] te Bonaire aan [appellante] verhuurt.
2.3
De huurprijs bedroeg tot en met juli 2021 US$ 47,91 per maand en vanaf 1 augustus 2021 US$ 304,50 per maand. De verhoging van de huurprijs had ermee te maken dat [appellante] haar inkomen niet conform nieuwe wetgeving had gemeld. De huurovereenkomst bepaalde verder dat de huurprijs bij vooruitbetaling is verschuldigd, voor het eerst op 1 november 2001.
2.4
FCB heeft [appellante] bij brieven van 26 april 2021, 16 juni 2021, 15 juli 2021en 26 juli 2021 gesommeerd tot betaling van achterstallige huur van respectievelijk US$ 67,11, US$ 162,93, US$ 210,84 en US$ 210,84.
2.5
Bij brief van 25 maart 2021 heeft FCB [appellante] bericht de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden en [appellante] gesommeerd tot betaling van achterstallige huur over 17 maanden van in totaal US$ 819,20.
2.6 [
appellante] heeft op 4 augustus 2021 US$ 801,40 betaald en op 2 oktober 2021 US$ 304,- en US$ 143,70.

3.De beoordeling

De procedure in eerste aanleg
3.1
In eerste aanleg heeft FCB gevorderd -samengevat- een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk is ontbonden dan wel ontbinding, ontruiming en betaling van de huurachterstand plus de tot aan de ontruiming verschuldigde termijnen, vermeerderd met rente, buitengerechtelijke incassokosten, proceskosten en nakosten.
3.2
Het Gerecht heeft bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad i) de huurovereenkomst ontbonden, ii) [appellante] veroordeeld tot ontruiming binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, met bepaling dat FCB daarna bevoegd is tot ontruiming met behulp van de sterke arm, iii) [appellante] veroordeeld tot betaling van US$ 819,84 ter zake van achterstallige huurpenningen tot aan de maand september 2021 te vermeerderen met wettelijke rente, iv) [appellante] veroordeeld tot betaling van US$ 304,50 per maand voor iedere maand vanaf 1 oktober 2021 tot het tijdstip van ontruiming, v) [appellante] veroordeeld in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente en nakosten.
3.3
Het Gerecht heeft overwogen dat [appellante] de vorderingen van FCB onvoldoende heeft weersproken, dat de ontbindingsverklaring van 25 maart 2021 geen gevolgen heeft gehad, aangezien de huurrelatie daarna is voortgezet en dat de onweersproken huurachterstand de gevorderde ontbinding en ontruiming rechtvaardigt.
Omvang van het hoger beroep
3.4
Het hoger beroep richt zich gelet op de memorie van grieven tegen de uitgesproken ontbinding en ontruiming. Weliswaar verzoekt [appellante] het Hof FCB niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, maar die vordering heeft het Gerecht afgewezen. FCB heeft geen incidenteel appel ingesteld tegen die afwijzing en ook niet tegen de afwijzing van de gevorderde verklaring voor recht. Die vorderingen zijn in hoger beroep dan ook niet aan de orde.
Huurachterstand rechtvaardigt ontbinding
3.5 [
appellante] heeft de gestelde huurachterstand tot en met september 2021 erkend.
Zij heeft niet betwist dat zij sinds genoemde datum geen huur meer heeft betaald, behoudens na te melden. De betalingsachterstand heeft te maken met onmacht. [appellante] is namelijk niet in staat zelfstandig haar financiële zaken op orde te krijgen en te houden, en heeft daarbij hulp nodig. Deze heeft zij gezocht en gekregen bij het project Schuldhulpverlening Bonaire. [appellante] is van mening dat de bestaande tekortkoming, gelet op de af te wegen belangen, van onvoldoende gewicht is om ontbinding van de huurovereenkomst te kunnen rechtvaardigen. Het is voor [appellante] van groot belang dat zij de woning behoudt, gelet op haar problematiek en het ingeslagen hulptraject waardoor er perspectief is dat zij in de toekomst kan blijven nakomen. [appellante] heeft inmiddels een deel van de achterstand aangezuiverd en is begonnen met betaling van de reguliere huurpenningen over de maand januari 2022. [appellante] heeft inmiddels ook haar inkomen op de juiste wijze vermeld zodat er een herberekening van de huurprijs kan plaatsvinden en een nieuwe betalingsregeling kan worden getroffen. Verder is het zo dat twee van de kinderen van [appellante] bereid zijn om haar te helpen bij de betaling van de achterstand en toekomstige huurtermijnen. Zij stelt voor om tot een betalingsregeling te komen waarbij ieder van de kinderen US$ 500,- per maand overmaakt naar FCB. [appellante] heeft inmiddels een baan gevonden bij Top Cleaning Services. Gelet op de bestaande tekortkoming en op haar problematiek is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om de huurovereenkomst te ontbinden, aldus steeds [appellante].
3.6
FCB stelt dat de huurachterstand van [appellante] de afgelopen jaren was opgelopen tot US$ 18.266,86,- en dat deze is gesaneerd. Na de sanering heeft [appellante] weer nagelaten tijdig en regelmatig de overeengekomen huur te betalen waardoor de huurachterstand tot en met de maand september 2021 weer is opgelopen tot US$ 819,84. FCB stelt verder aan de hand van een door haar bij akte uitlating producties als productie H6 overgelegd overzicht dat de huurachterstand inmiddels is opgelopen tot US$ 6.069,02 per december 2022. FCB heeft er geen vertrouwen in dat [appellante] in de toekomst de huur tijdig zal kunnen betalen. [appellante] licht niet toe wat de hulpverlening inhoudt. FCB heeft vernomen dat het alleen begeleiding betreft en niet mede het saneren van de huurschuld omvat. [appellante] heeft verder vanaf 21 september 2021 slechts US$ 447,70 betaald. Het voorstel van [appellante] dat haar dochters de huurachterstand helpen aflossen is niet serieus te nemen, aldus steeds FCB.
3.7
Vast staat dat [appellante] al jaren structureel de huur onregelmatig en te laat betaalt. Ook nadat de huurachterstand van US$ 18.266,86 was gesaneerd zette de onregelmatige betaling van de huur zich voort, hetgeen heeft geresulteerd in de huurachterstand van US$ 819,84 per september 2021. Nadien is de huurachterstand, zoals door FCB onbestreden gesteld, verder opgelopen tot US$ 6.069,02 per december 2022. De door [appellante] ingeroepen en verkregen hulp in het kader van het project Schuldhulpverlening Bonaire, heeft niet tot verbetering geleid. Uit de door [appellante] bij memorie van grieven als productie 4 overgelegde en door FCB niet bestreden producties volgt immers dat [appellante] na september 2021 slechts US$ 447,70 heeft betaald. Dat komt overeen met ongeveer één maand huur.
3.8
Het Hof is van oordeel dat de tekortkoming van [appellante] zoals hiervoor vermeld van voldoende gewicht is om ontbinding van de overeenkomst te rechtvaardigen. Onder deze omstandigheden behoeft niet van FCB gevergd te worden dat zij met [appellante] als contractspartner verder moet. [appellante] heeft niet voldoende gesteld voor het oordeel dat de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding en haar gevolgen niet rechtvaardigt. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat [appellante], ook nadat FCB bij memorie van antwoord vragen heeft gesteld met betrekking tot het hulptraject, heeft nagelaten concreet aan te geven hoe dat hulptraject is ingericht. Zo heeft zij niet onderbouwd wat het hulptraject precies inhoudt en op welke termijn zij verwacht tot een volledige aflossing van de huurachterstand te komen. Hetzelfde geldt voor de gestelde hulp van haar dochters. Op de stellingen van FCB dat het een dienstverband van maar negen maanden betreft met een proeftijd van twee maanden en dat niet duidelijk is hoe de dochters met een salaris van bruto US$ 1.200,- per maand de gestelde US$ 500,- per maand kunnen aflossen, is [appellante] niet ingegaan. De dochters hebben tot op heden ook niets betaald. Voor zover [appellante] een beroep doet op de redelijkheid en billijkheid geldt dat de inhoudelijke maatstaf van art. 6:265 lid 1 BW dat slechts een tekortkoming van voldoende gewicht recht geeft op ontbinding van de overeenkomst, reeds stoelt op de redelijkheid en billijkheid. Om die reden blijft daarnaast weinig over voor een daarvan te onderscheiden derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid (HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810).
3.9
Het voorgaande betekent dat het bestreden vonnis zal worden bevestigd. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Gelet op het door haar overgelegde formulier rechtgevende op kosteloze rechtskundige bijstand, zal haar toestemming worden verleend om kosteloos te procederen.
BE S L I S S I N G
Het Hof:
verleent [appellante] toelating om in hoger beroep kosteloos te procederen;
bevestigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van FCB gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op US$ 136,58 aan verschotten en US$ 490,- aan gemachtigdensalaris;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, E.M. van der Bunt en E.W.A. Vonk, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 12 december 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.