ECLI:NL:OGHACMB:2023:312

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
CUR2022H00047
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over betaling van pensioenpremies door stichting op basis van eindloonregeling

In deze zaak vordert een werknemer van de stichting betaling van pensioenpremies, waarbij hij stelt dat hij een pensioen op basis van een eindloonregeling is overeengekomen. De stichting betwist dit en stelt dat er een verzekering is afgesloten die recht geeft op een vast bedrag. De werknemer is van 15 oktober 1998 tot eind juli 2019 in dienst geweest bij de stichting. In de aanstellingsbrief is opgenomen dat de stichting bereid is om na een jaar het corresponderend aandeel van de maandelijkse premie te betalen. De werknemer heeft in het verleden conservatoir beslag gelegd op de stichting wegens vermeende achterstand in de betaling van pensioenpremies. Het Gerecht in eerste aanleg heeft de vordering van de werknemer afgewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep. Het Hof oordeelt dat de stichting een Defined Contribution pensioenregeling heeft afgesloten en dat er geen aanwijzingen zijn dat de stichting niet aan haar verplichtingen heeft voldaan. Het hoger beroep van de werknemer wordt afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2023
Registratienummers: CUR202004118– CUR2022H00047
Uitspraak: 19 september 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[appellant],
wonend in Curaçao,
in eerste aanleg eiser, thans appellant,
gemachtigde: mr. M.T.J. Cicilia,
tegen
de stichting
FUNDASHON PA EDUKASHON Y FORMASHON DI FISHI Y KAPASITASHON (FEFFIK),
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. E.A. Knoppel.
Partijen worden hierna werknemer en de stichting genoemd.

1.De zaak in het kort

Werknemer vordert in deze zaak van de stichting betaling van pensioenpremies. Hij gaat er daarbij vanuit dat hij met de stichting een pensioen op basis van een eindloonregeling is overeengekomen. De stichting bestrijdt dat. Volgens haar is de pensioenregeling die zij met werknemer is overeengekomen een verzekering die recht geeft op uitkering van een vast bedrag en heeft zij aan haar betalingsverplichtingen voldaan.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 9 maart 2022 ingekomen akte van appel is werknemer in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 7 februari 2022 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).
2.2
Bij op 19 april 2022 per e-mail en 25 april 2022 in hardcopy ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft werknemer drie grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en zijn vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van de stichting – uitvoerbaar bij voorraad – in de proceskosten.
2.3
Bij op 15 juni 2022 ingekomen memorie van antwoord heeft de stichting de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van werknemer – uitvoerbaar bij voorraad – in de proceskosten in hoger beroep, waaronder de beslagkosten.
2.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend. De stichting heeft daaraan twee op voorhand overgelegde producties gehecht. Werknemer heeft op voorhand bij akte nog drie producties ingestuurd.
2.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Feiten
3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1
Werknemer is van 15 oktober 1998 tot eind juli 2019 bij de stichting in dienst geweest. In zijn aanstellingsbrief van 15 oktober 1998 is onder meer het volgende opgenomen:
"FEFFIK is bereid het haar corresponderend aandeel van de maandelijkse premie als werkgeefster na 1 jaar te betalen, indien u een pensioenvervangende verzekering wenst af te sluiten.”
3.1.2
Eind 1997 heeft de stichting als verzekeringnemer met werknemer als verzekerde een ‘’optiepensioen’’-verzekering afgesloten bij Fatum. Volgens deze polis bedraagt de premie NAf 849,90 per maand, waarin begrepen NAf 151,- voor invaliditeitsrente. Werknemer heeft de polis mee ondertekend.
3.1.3
In het verleden is er achterstand ontstaan in de betaling van de premies door de stichting. Bij vonnis van het Gerecht van 20 oktober 2008 (EJ 2008/490) is de stichting op vordering van werknemer onder meer veroordeeld om de op het loon van werknemer ingehouden en nog in te houden pensioenpremies af te dragen en te blijven afdragen.
3.1.4
In een in opdracht van vakbond Sitek opgesteld rapport (‘’Analyse & Advies Berekening tekort pensioenkapitaal inzake sociaal plan FEFFIK’’) is het volgende opgenomen:
"Het berekende pensioenkapitaal voor (werknemer) op basis van eindloon met een salaris van NAf 5.813,- per berekeningsdatum 1 augustus 2019 inclusief partner bedraagt NAf 374.056,92. In acht nemende het aanwezige bedrag van NAf 282.145,53 bij de pensioenuitvoerder rest er een bedrag van NAf 91.911,39 (…)".
3.1.5
In september 2020 heeft werknemer conservatoir derdenbeslag gelegd ten laste van de stichting voor het bedrag dat de stichting volgens werknemer te weinig heeft afgedragen.
Vorderingen
3.2
In deze rechtszaak heeft werknemer – na wijziging van eis - gevorderd:
Primair
a. te verklaren voor recht dat de stichting jegens werknemer wanprestatie, dan wel een onrechtmatige daad heeft gepleegd door de pensioenpremies niet c.q. niet volledig af te dragen bij de pensioenverzekeraar, althans te verklaren voor recht dat de stichting in strijd met de overeenkomst tussen partijen c.q. de redelijkheid en billijkheid geen c.q. niet volledig pensioenpremies heeft afgedragen.
b. de stichting te veroordelen om binnen vijf dagen na dit vonnis, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn een bedrag groot NAf 120.876,38, althans een in goede justitie te bepalen bedrag als premies aan Guardian Group dan wel aan het pensioenfonds te betalen als het bedrag dat de stichting aan pensioenpremies niet c.q. niet volledig heeft afgedragen of gestort.
c. de stichting te veroordelen om de partner van werknemer voor wat betreft het pensioen ook mede te verzekeren, zoals door werknemer op het aanvraagformulier aangegeven.
d. alles, voor zover mogelijk, op straffe van een door de stichting te verbeuren dwangsom van NAf 500,- per dag dan wel gedeelte van een dag dat de stichting in gebreke blijft geheel dan wel gedeeltelijk te voldoen aan dit vonnis.
e. met veroordeling van de stichting in de kosten van de procedure met nakosten en wettelijke rente.
Subsidiair
f. de stichting te veroordelen tot het treffen van een of meer voorzieningen als het hof meent te behoren, alles op straffe van een door de stichting te verbeuren dwangsom van NAf 350,- per dag dan wel gedeelte van een dag dat de stichting in gebreke blijft geheel dan wel gedeeltelijk te voldoen aan het te wijzen vonnis tot een maximum van NAf 100.000,-, met veroordeling van gedaagden in de kosten van dit geding met nakosten.
Beslissingen van het Gerecht
3.3
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht het gevorderde afgewezen en werknemer veroordeeld in de proceskosten. Het Gerecht heeft overwogen dat er geen aanwijzingen zijn dat de stichting niet aan haar contractuele verplichtingen tot afdracht van de pensioenpremies heeft voldaan. Daartegen richt zich het hoger beroep van werknemer.
Beoordeling door het Hof
werknemer is ontvankelijk in het hoger beroep
3.4
Volgens de stichting is werknemer niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep omdat hij de memorie van grieven te laat heeft ingediend. Het hof verwerpt dat verweer omdat werknemer de memorie van grieven per e-mail van 19 april 2022, dus tijdig (artikel 271 Rv), bij de griffier van het Gerecht heeft ingediend.
standpunt werknemer
3.5
Werknemer stelt dat de stichting is tekort geschoten in haar (contractuele) verplichting om pensioenpremie te betalen en te weinig pensioenpremie heeft afgedragen, waardoor hij een bedrag van NAf 120.876,38 te kort komt. Het ligt op de weg van werknemer om voldoende onderbouwd te stellen en zonodig te bewijzen op grond waarvan de stichting te weinig pensioenpremie heeft afgedragen. Het Hof begrijpt dat werknemer zich voor de onderbouwing van zijn vordering baseert op de aanname dat de pensioenverzekering die hem door de stichting is toegezegd een eindloonregeling betreft.
standpunt stichting
3.6
De stichting betwist dat gemotiveerd. Haar verweer tegen de vordering komt er kort gezegd op neer dat zij met werknemer is overeengekomen wat is verwoord in de aanstellingsbrief van 15 oktober 2018 (3.1.1), te weten dat zij zich bereid verklaart om na 1 jaar het haar corresponderend aandeel van de maandelijkse premie te betalen. Het gaat dan om een vast bedrag per maand. De stichting voert verder aan dat de verzekering die zij ter uitvoering van die toezegging heeft afgesloten met Fatum (3.1.2) met polisnummer 8360302 (hierna: de polis) een Defined Contribution pensioenregeling is (en geen Defined Benefit pensioenregeling), waarmee werknemer een van tevoren vaststaand kapitaal opbouwde om daarmee zelf een pensioen te kunnen kopen.
tussen partijen is geen eindloonregeling overeengekomen
3.7
Het hof oordeelt als volgt. In de polis staat een bedrag genoemd aan verzekerde uitkering, dit is het bedrag dat beschikbaar komt voor werknemer wanneer hij op pensioendatum in leven is. Dat bedrag mag volgens de in de polis op pagina 4 opgenomen pensioenclausule uitsluitend aangewend worden voor de aankoop van een pensioen. De polis vermeldt ook een vast bedrag aan door de stichting af te dragen maandelijkse premie. Juist is dat de stichting in het verleden niet steeds de maandelijkse pensioenpremie heeft afgedragen, maar nadat zij daartoe was veroordeeld bij rechterlijk vonnis (zie 3.1.3) heeft zij – dat staat tussen partijen vast – deze premies wel voldaan. Er zijn geen achterstanden in de betalingen. Dat blijkt uit het door werknemer overgelegde e-mailbericht van 23 juli 2021. In 2019 is het dienstverband van werknemer geëindigd. Sinds 1 januari 2020 zijn geen premies meer verschuldigd zoals vermeld in de polis met afgiftedatum 16 juni 2020 (productie 4 van de stichting). Op de laatste pagina van die polis/bijlage staat vermeld welke pensioenen kunnen worden verkregen met de uit de polis beschikbaar komende bedragen en winstuitkeringen, onder voorbehoud ten aanzien van lijfrentetarieven en winstverwachting.
3.8
Het hof leidt uit de in 3.7 genoemde feiten en omstandigheden af dat de stichting ten behoeve van werknemer een Defined Contribution pensioenregeling heeft afgesloten. Aanwijzingen dat de stichting aan werknemer een uitkeringspensioen - al dan niet op basis van eindloon – heeft toegezegd of dat werknemer dat zo mocht begrijpen, zijn onvoldoende door werknemer gesteld en ook niet gebleken. De in dat verband overgelegde verklaring van actuaris Velgersdijk is daarvoor onvoldoende, te meer nu de onderdelen van de pensioenpolis waarnaar de actuaris verwijst (onderdelen II en III op pag.9/10) door geen van beide partijen voor akkoord zijn ondertekend en zonder nadere toelichting, die werknemer niet heeft gegeven, niet kan worden aangenomen dat die bepalingen tussen partijen zijn overeengekomen.
vaststellingsovereenkomst 2009 niet relevant
3.9
In de memorie van grieven verwijst werknemer nog naar een vaststellingsovereenkomst uit 2009 tussen de stichting en vakbond SITEK en naar daarop betrekking hebbende uitspraken van het Gerecht. De relevantie daarvan voor de beoordeling van deze zaak ontgaat het hof. De vaststellingsovereenkomst waarnaar werknemer verwijst ziet op een verplichting tot betaling door de stichting van periodieke verhogingen en indexeringen, maar niet van pensioenpremies.
Conclusie en slotsom
3.1
De vordering is niet toewijsbaar omdat een grondslag ervoor ontbreekt.
Het hoger beroep slaagt daarom niet. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. Werknemer zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt werknemer in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de stichting gevallen en tot op heden begroot op NAf 354,73 aan verschotten en NAf 10.500,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, C.J.H.G. Bronzwaer en E.W.A. Vonk, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 19 september 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.