ECLI:NL:OGHACMB:2023:316

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
H-138/21
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de veroordeling van een verdachte voor drugshandel en wapenbezit

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte. De verdachte was eerder door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren voor het invoeren van grote hoeveelheden cocaïne en wapenbezit. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van enkele feiten en de opgelegde straf. Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor de feiten waarvoor hij was vrijgesproken, omdat het Wetboek van Strafvordering geen hoger beroep toestaat tegen vrijspraken. Het Hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd, met uitzondering van de beslissingen over de vrijspraak van de feiten 6 en 7, en heeft de straf verlaagd van 12 naar 10 jaren, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezondheidstoestand en de detentieomstandigheden. Het Hof heeft vastgesteld dat de detentieomstandigheden in het SDKK voor verbetering vatbaar zijn, maar dat dit niet leidt tot onrechtmatigheid van de detentie. De verdachte is schuldig bevonden aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumlandsverordening en de Vuurwapenverordening, en de in beslag genomen voorwerpen zijn onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Zaaknummer: H-138/21

Parketnummer: 500.00157/20
Uitspraak: 30 maart 2023 Tegenspraak
Vonnisgewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 17 augustus 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1971 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis van het onder 6 en 7 tenlastegelegde vrijgesproken en voor het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Gerecht beslissingen gegeven ten aanzien van inbeslaggenomen goederen.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld.
De officier van justitie heeft beperkt appel ingesteld, namelijk gericht tegen de beslissing van het Gerecht ten aanzien van de feiten 6 en 7 en de door het Gerecht opgelegde straf.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte is door het Gerecht vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 6 en 7 ten laste is gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 434 van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het Hof zal de verdachte om die reden niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak onder 6 en 7. Dit laat uiteraard onverlet dat de onder 6 en 7 tenlastegelegde feiten aan het Hof ter beslissing voorliggen doordat het openbaar ministerie tegen de vrijspraken daarvan appel heeft ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. M.L.A. Angela en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman,
mr. E.F. Sulvaran, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de beslissingen van het Gerecht ten aanzien van de feiten 6 en 7 en de opgelegde straf. De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep in zoverre zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog het onder 6 en 7 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren.
De raadsman heeft primair bepleit dat het openbaar ministerie wegens onherstelbare normschendingen in het voorbereidend onderzoek niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Subsidiair heeft hij bepleit dat bewijsuitsluiting plaatsvindt, hetgeen tot gevolg heeft dat de verdachte moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Ten slotte heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, met uitzondering van de beslissingen ten aanzien van de feiten 6 en 7 en de opgelegde straf, en zal dit derhalve met overneming en verbetering van gronden in zoverre bevestigen, met dien verstande dat het Hof de:
- hierna te noemen overwegingen van het Gerecht zal vervangen;
- bewijsoverwegingen en bespreking van verweren zal toevoegen;
- inhoud van de bewijsmiddelen 2, 13, 14, 15 en 21 verbetert door middel van de aanvulling dan wel wijziging daarvan;
- bewijsmiddelen 39 en 40 toevoegt.
Het Hof zal het vonnis aldus vernietigen voor zover het de beslissingen ten aanzien van de feiten 6 en 7 en de aan de verdachte opgelegde straf betreft.
Ontvankelijkheid van de procureur-generaal in de strafvervolging
Namens de verdachte is aangevoerd dat sprake is van schending van de rechten als genoemd in de artikelen 2, 3, 5 en 8 van het Europees verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De raadsman heeft daartoe gesteld dat het openbaar ministerie vanaf het moment dat zij de verdachte heeft doen opsluiten, zich bewust moet zijn geweest dat dit onrechtmatig was en dat dit tot gevolg moet hebben dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging. Hij heeft daartoe gesteld dat uit de rapporten van het Europees comité voor de preventie van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (CPT) al sinds lange tijd volgt dat in Sentro di detenshon i Korekshon Kòrsou (SDKK) sprake is van deplorabele detentieomstandigheden en dat de verdachte, met zijn visuele beperkingen en gezondheidskwalen, zich in deze omstandigheden niet kan handhaven.
Het Hof overweegt dat niet ter discussie staat dat de detentieomstandigheden in het SDKK voor verbetering vatbaar zijn, zoals ook volgt uit de door de raadsman aangehaalde rapporten. Het Hof ziet dan ook onder ogen dat de omstandigheden in het SDKK niet zijn zoals deze moeten zijn. Dit dwingt echter niet tot de conclusie dat in het geval van zijn detentie aldaar de rechten van de verdachte, als genoemd in het EVRM, zijn geschonden. Daar komt bij, dat in het concrete geval van de verdachte het SDKK zich metterdaad moeite heeft getroost om rekening te houden met de fysieke beperkingen van de verdachte en daar voorzieningen in het SDKK voor te treffen.
Het verblijf van de verdachte in detentie is periodiek rechterlijk getoetst, achtereenvolgens door de rechter-commissaris, het Gerecht en het Hof, waarbij door de raadsman bij herhaling is gewezen op de medische situatie van de verdachte, diens hulpbehoevendheid en de in de ogen van de raadsman gebrekkige (medische) voorzieningen in het SDKK. De detentie van de verdachte is daarbij steeds niet onrechtmatig bevonden. In de laatstelijk gegeven beschikking van het Hof van 13 juli 2022, waarbij de voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst, is – voor zover op deze plaats van belang – overwogen dat het persoonlijk belang van de verdachte daartoe aanleiding gaf, maar dat die schorsing niet was ingegeven door “het aspect van het kunnen bieden van passende zorg (in het SDKK), maar wel het aspect van de druk van de voorlopige hechtenis op verzoeker, gegeven zijn gezondheidstoestand.” Nu aan het Hof ook overigens niet is gebleken dat sprake is van onrechtmatige gevangenhouding c.q. schending van de artikelen 2, 3, 5 en 8 van het EVRM is het Hof van oordeel dat de detentie van de verdachte in het SDKK niet onrechtmatig is geweest, noch dat sprake is geweest van schending van de rechten van de verdachte, als genoemd in voornoemde artikelen van het EVRM. Reeds om deze reden wordt het verweer verworpen, zodat daarmee niet wordt toegekomen aan het door de raadsman beoogde rechtsgevolg.
De lasten tot binnentreden
Het Hof vervangt de overwegingen van het Gerecht onder het kopje ‘2. De huiszoekingen’ op pagina 6 van het vonnis waarvan beroep, alsmede de overwegingen van het Gerecht op pagina 41 van het vonnis waarvan beroep van ‘Nu de verdachte zal (..)’ tot en met ‘(..) in de mondi zijn aangetroffen’ op pagina 42 door:
De raadsman heeft betoogd dat bij de huiszoekingen die op 10 en 11 augustus 2019 en op 30 juni 2020 zijn verricht in het onderzoek [verdachte] sprake is geweest van normschendingen, omdat in strijd met de wet (steeds) gebruik is gemaakt van een bijzondere schriftelijke last tot binnentreden afgegeven door de hulpofficier van justitie aan zichzelf of een andere hulpofficier van justitie. Op grond van artikel 156 Sv dient een dergelijke last te worden opgemaakt door de ‘naast hogere autoriteit’, zijnde de officier van justitie, welke bepaling volgens de raadsman ook heeft te gelden indien wordt binnengetreden op verdenking van overtreding van de Opiumlandsverordening of de Vuurwapenverordening.
Het verweer van de raadsman, dat strekt tot bewijsuitsluiting, wordt verworpen. Daartoe overweegt het Hof dat de huiszoekingen hebben plaatsgevonden (in ieder geval) in het kader van een verdenking van overtreding van de bepalingen van de Opiumlandsverordening. De uit artikel 9a van deze verordening voortvloeiende bevoegdheid voor de hulpofficier van justitie tot het geven van een bijzondere last tot binnentreden, betreft een eigenstandige bevoegdheid. Deze bijzondere last tot binnentreden van de hulpofficier van justitie heeft aldus (steeds) de wettelijke grondslag kunnen bieden voor de huiszoekingen die op het adres [adres] hebben plaatsgevonden op 10 en 11 augustus 2019 en op 30 juni 2020. Dat in één geval de hulpofficier van justitie die de last heeft verleend ook degene is geweest die met de leiding van de zoeking was belast, maakt dit niet anders nu artikel 9a lid 2 van de Opiumlandsverordening geen onderscheid maakt in het verstrekken van een dergelijke last aan zichzelf of een ander, en de hulpofficier van justitie ook valt onder de in artikel 184 Sv genoemde ambtenaren.
Bewijsmiddelen feiten 1, 2, 3, 4 en 5
Bewijsmiddel 2
Het Hof voegt aan de inhoud van dit bewijsmiddel het volgende toe:
Vier (4) van deze balen waren gedeeltelijk begraven en twee (2) lagen op de grond tussen de struiken.
Bewijsmiddel 13
Het Hof voegt aan het in dit bewijsmiddel onder V. genoemde telefoongesprek op pagina 28 van het vonnis waarvan beroep het volgende toe:
Vervolgens zegt [verdachte] tegen iemand die vermoedelijk samen met hem is:
[verdachte]: Hij heeft gezegd dat zij de "Drone" hebben opgestegen.
Het Hof voegt aan dit bewijsmiddel voorts toe:
Y. Op 12 augustus 2019 omstreeks 10:47 uur wordt [medeverdachte] gebeld door een NNman:
[medeverdachte]: Hallo.
NNan: [medeverdachte].
[medeverdachte]: Hey.
NNman: Alles goed?
[medeverdachte]: Ja, Ik ben in leven. Ik ben gered.
NNman: Homm.
[medeverdachte]: Heb je in het Krant gelezen?
NNman: Ja, zwager.
[medeverdachte]; Homm.
NNman: Daarom heb ik je opgebeld om te kijken of je in leven ben.
[medeverdachte]: Homm, twee (2) dagen doorgebracht in de bos. Met een Helikopter en
Drone op ons. Was een film.
NNman: Je bent gered.
(…)
Bewijsmiddel 14:
Het Hof voegt aan de inhoud van dit bewijsmiddel het volgende toe:
CELL-ID HABITAD A staat gericht naar de omgeving van het adres [adres] en het omliggende terrein.
Bewijsmiddel 15:
Het Hof voegt aan de inhoud van dit bewijsmiddel het volgende toe:
De auto's die op hoge snelheid in een samengestelde formatie reden in westelijke richting (richting rotonde Santa Rosa) betrof de navolgende auto's: een witgelakte auto van het merk Jeep Grand Cherokee, een grijsgelakte auto van het merk [automerk], een witgelakte auto van het merk Toyota Corolla, een donkerkleurige enkel cabine pick-up, een zwartgelakte dubbel cabine pick-up van het merk [automerk 1] en
een zwartgelakte auto van het merk Toyota Yaris.
Op de Schottegatweg Noord zagen wij een opvallend dienstauto met zijn optische verlichting aan, die de rijbanen aan het versperren was. Vervolgens zagen wij dat het gehele formatie auto's opeens aan de uiterste rechter rijstrook begon te rijden. Op dat moment was de laatste auto van de formatie de zwartgelakte pick-up [automerk 1]. Het lukte de opvallende dienstwagen de gang van de grijsgelakte [automerk 2] te blokkeren. De andere auto's reden door. Nadat de grijsgelakte auto gestopt werd, zagen wij dat de zwartgelakte pick-up terug zwenkte naar de Schottegatweg en doorreed. Wij, in de onopvallend auto, reden achter deze pick-up aan. De pick-up nam op een heel hoge snelheid de Winston Churchillweg richting Santa Maria. Bedoeld pick-up was voorzien van het kenteken [kentekennummer 1].
Op de verkeerslichten van Santa Maria sloeg de pick-up links de F.D. Rooseveltweg op richting Palu Blanku. De Argentinaweg sloeg de pick-up in en vervolgens rechts de Colombiaweg op. Daarna nam de pick-up de eerste zijweg links en reed door de Moontjeweg tot aan de Helmin Wiels Boulevard. Bij de Helmin Wiels Boulevard sloeg de pick-up naar rechts en vervolgens links de Weg naar Bullenbaai in. Aan het nagenoeg uiteinde van bedoelde weg zagen wij dienstwagens met de optische signalen aan die de weg aan het versperren waren. De pick-up stopte langs de weg. Bij het benaderen van bedoelde pick-up zagen wij dat deze onbeheerd achtergelaten werd.
Voorts wijzigt het Hof de aanhef van bewijsmiddel 15 aldus dat het daar genoemde proces-verbaal is opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3].
Bewijsmiddel 21
Het Hof vervangt de eerste zin van bewijsmiddel 21 op pagina 32 van het vonnis waarvan beroep, die luidt:
Op 14 september 2016 hebben wij de volgende inbeslaggenomen voorwerpen die in de inbeslaggenomen [automerk 2], gekentekend [kentekennummer 2] werden aangetroffen, overgedragen aan de hoofdagent [hoofdagent v/d TFO] van het Team Forensische Opsporing voor een onderzoek naar deugdelijkheid:
voor het navolgende, zodat deze zin thans komt te luiden als volgt:
Op 14 september 2016 hebben wij de volgende inbeslaggenomen voorwerpen die alle in een verpakking in de kofferbak van de inbeslaggenomen [automerk 2], gekentekend [kentekennummer 2] werden aangetroffen, overgedragen aan de hoofdagent [hoofdagent v/d TFO] van het Team Forensische Opsporing voor een onderzoek naar deugdelijkheid:
Voorts wijzigt het Hof noot 23 waarnaar wordt verwezen in bewijsmiddel 21 aldus dat het paginanummer waarnaar in die noot wordt verwezen, pagina 64 wordt.
Bewijsmiddel 39
Het Hof voegt aan de bewijsmiddelen het volgende bewijsmiddel 39 toe:
39. Een proces-verbaal van bevindingen Analyse verblijfsadres [verdachte], in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] op 5 oktober 2020 (ongenummerd). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Binnen het onderzoek [verdachte] werd, op bevel van de officier van justitie, met machtiging van de rechter-commissaris, over de periode 10 januari 2018 tot en met 23 oktober 2019, het telefoonnummer [telefoonnummer], in gebruik bij de verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats], opgenomen en uitgeluisterd. De stem van de gebruiker van dit telefoonnummer werd door leden van het onderzoeksteam herkend als die van [verdachte].
Om te onderzoeken welke mastlocatie de telefoon van [verdachte] in het jaar 2019 het meest heeft aangestraald, heb ik, op basis van het eerder genoemde verstrekte bevel opnemen communicatie van het aansluitnummer [telefoonnummer], de historische printgegevens opgevraagd over de periode 19 december 2018 tot en met 23 oktober 2019. Uit de analyse van de verstrekte verkeersgegevens van het aansluitnummer [telefoonnummer], is gebleken dat dit aansluitnummer de mobiele telecomcel 362-69-102-1120, HABITAD A, met een aantal van 199 keer, verreweg het meest aanstraalt.
Door mij, verbalisant, is onderzoek gedaan naar de mastlocaties welke werden aangestraald gedurende gesprekken waarin [verdachte] ([verdachte]) aangeeft dat hij thuis is en de mastlocatie die uit de vorenstaande analyse van de printgegevens het meest werd aangestraald. Hieruit is gebleken dat telkens de mastlocatie met CELL-ID 1120 werd aangestraald.
Het adres [adres] bevindt zich in het dekkingsgebied van de telecommast Habitad met CELL-ID 1120.
Bewijsmiddel 40
Het Hof voegt aan de bewijsmiddelen het volgende bewijsmiddel 40 toe:
40. Een proces-verbaal van verdachte verhoor, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] op 30 juni 2020. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 30 juni 2020 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van
verdachte:
Af en toe verblijf ik bij de woning van mijn vader, [adres].
Overwegingen omtrent het bewijs en bespreking van (bewijs)verweren
Ten aanzien van feiten 1 en 2 (onderzoek Playboy):
Verkrijging van de zendmastgegevens is gelet op het Prokuratuur arrest onrechtmatig
De raadsman heeft aangevoerd dat het Prokuratuur-arrest [1] met zich brengt dat de in het dossier opgenomen verkeers- en locatiegegevens op onrechtmatige wijze, immers zonder rechterlijke tussenkomst, zijn verkregen, hetgeen moet leiden tot bewijsuitsluiting van deze resultaten van onderzoek.
Het Hof overweegt als volgt.
Het door de raadsman genoemde arrest is gewezen door het Hof van Justitie van de Europese Unie (EU). Het land Curaçao maakt geen deel uit van de EU en valt niet onder de voor de EU geldende regelgeving als genoemd in het Prokuratuur-arrest, waardoor dit niet rechtstreeks op strafzaken in Curaçao van toepassing is. Het verweer wordt reeds op die grond verworpen.
Medeplegen
Door de raadsman is aangevoerd dat de telefoongesprekken die in verband worden gebracht met deze aanlanding zijn gevoerd lang nadat deze aanlanding heeft plaatsgevonden, zodat op basis van die telefoongesprekken geen deelneming door de verdachte hieraan kan worden vastgesteld.
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen leidt het Hof het volgende af:
Op 10 augustus 2019 zijn in de mondi, ten noorden van het terrein van de familie [familienaam], balen met als inhoud (in totaal) ongeveer 176 kilo cocaïne en een vuurwapen aangetroffen, welke balen gedeeltelijk waren begraven. Deze balen zijn afkomstig van een aanlanding met een vaartuig op het strand van Daaibooi in de nacht van 10 augustus 2019. Voordat deze balen in de mondi zijn verstopt, zijn deze in een pick-up vervoerd vanaf het strand naar het terrein [adres]. Aldaar zijn de balen overgeladen in een andere pick-up. Vervolgens is deze pick-up, met 5 personen in de laadruimte, naar de mondi gereden. Op een afstand van ongeveer 86 meter van de uiteindelijke vindplaats van de cocaïne en het vuurwapen zijn de personen om omstreeks 2.46 uur uit de pick-up gestapt en zijn de balen uit de pick-up geladen. De pick-up is met alleen de bestuurder als inzittende teruggereden naar het terrein [adres].
Uit afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat de verdachte [medeverdachte] bij het verstoppen van deze balen in de mondi betrokken is geweest. Zo belt [medeverdachte] op 10 augustus 2019 in de middag met ene Baka en zegt dat hij in het bos is. Vervolgens voert [medeverdachte] op 11 en 12 augustus 2019 telefoongesprekken waarin hij uitlegt dat hij twee dagen in de mondi is verbleven, zonder eten en drinken, en dat hij voorwerpen met aarde heeft bedekt. Uit de zendmastgegevens blijkt dat de telefoon van [medeverdachte] in de nacht van de aanlanding rond 4.00 uur in de omgeving van [adres] was.
Het Hof is voorts van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat ook de verdachte bij de aanlanding en het verstoppen van de balen cocaïne en het vuurwapen betrokken is geweest. Zo is de pick-up met daarin de balen vanaf het strand van Daaibooi gereden naar het terrein [adres], een terrein waarover de verdachte heeft verklaard dat hij ook daar verblijft. In het spoor van de constateringen van de politie, concludeert het Hof dat de balen op het terrein [adres] zijn overgeladen in een pick-up (“pick-up B”) die op naam van de verdachte staat. Uit de zendmastgegevens volgt dat de telefoon van de verdachte in de nacht van de aanlanding rond 3.37 uur en 4.35 uur in de directe omgeving van [adres] was. Voorts volgt uit een afgeluisterd telefoongesprek dat de verdachte die nacht samen met [medeverdachte] is geweest. Tijdens het gesprek dat [medeverdachte] die nacht rond 4.03 uur voert met een man genaamd Eric, wordt de telefoon van [medeverdachte] immers overgenomen door de verdachte.
Dat [medeverdachte] en de verdachte zich (enige tijd) samen (met anderen) in het bos bevonden strookt met wat is te zien op de met de camera van de DASH opgenomen beelden, waaruit blijkt dat meerdere personen bij de bossages zijn afgezet. En vindt bovendien bevestiging in een telefoongesprek dat [medeverdachte] met de verdachte, die zich op dat moment in het gezelschap van ene [betrokkene 1] bevindt, een dag later (op 11 augustus 2019) heeft gevoerd en waarin [medeverdachte] op enig moment zegt: “Jullie gingen weg en lieten me alleen achter.”
Op dit alles volgen de door de raadsman genoemde afgeluisterde telefoongesprekken van een dag later (11 augustus 2019). In die gesprekken geeft de verdachte aan [medeverdachte] op niet mis te verstane toon instructies, onder meer over waar hij moet lopen om niet op te vallen, om voorwerpen die bedekt zijn met aarde/bladeren mee te nemen en de route die [medeverdachte] moet nemen om de verdachte te ontmoeten (in de rooi). Het belang dat de verdachte in die telefoongesprekken hecht aan het meenemen van de voorwerpen door [medeverdachte], ondanks diens heftige protesten, en de omstandigheid dat de voorwerpen kennelijk met aarde/bladeren zijn bedekt evenals de door de politie aangetroffen (deels begraven) balen met daarin de cocaïne en het vuurwapen maakt, ook gelet op het (nagenoeg) samenvallen van tijd en plaats van de aanwezigheid van deze voorwerpen en de aangetroffen balen in de mondi, dat het niet anders kan zijn dan dat deze voorwerpen een niet ontdekt deel van de lading van de aanlanding betreffen.
Het Hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de verdachte zich vanaf de nacht van de aanlanding intensief met deze lading heeft bezig gehouden, door (in ieder geval) samen met anderen balen cocaïne en een vuurwapen vanaf zijn (familie)terrein in de mondi te verstoppen. Aldus is het Hof van oordeel dat sprake is geweest van medeplegen. Dat de verdachte aan [medeverdachte] een dag later instructies geeft zodat deze met een onontdekt deel van de lading uit handen van de politie blijft, draagt aan dit oordeel bij. De toon van de verdachte in de telefoongesprekken waarin hij de instructies geeft, wijst uit dat de verdachte degene is geweest die het voor het zeggen had. Aldus komt het Hof tot de conclusie dat verdachtes rol bij de aanlanding een leidinggevende is geweest.
Feiten 3, 4 en 5 (onderzoek Toren):
Medeplegen
De raadsman heeft betoogd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte bij dit feit betrokken is geweest dan wel dat hij ter plaatse is geweest.
Het Hof ontleent aan de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende feitelijke gang van zaken:
Op 13 september 2016 omstreeks 1.30 uur heeft de politie in de achterbak van een [automerk 2] aangetroffen zeven zakken met een gezamenlijk gewicht van 182.265 gram, inhoudende cocaïne, een zak met een gewicht van 11320 gram, inhoudende hennep, alsmede vuurwapens met munitie en onderdelen daarvan. Ook bij de inzittenden van de auto en op de achterbank werden vuurwapens met munitie en onderdelen daarvan aangetroffen.
De verdachte heeft die nacht gezeten in het voertuig dat 50 meter achter de [automerk 2] reed. In de [automerk 2] bevonden zich verdachtes toen minderjarige zoon [2] [verdachte], en neef [neef van verdachte]. [automerk 2] en het voertuig waar de verdachte in zat, reden voorafgaand aan de staande houding op hoge snelheid met nog andere voertuigen in formatie. Een ander voertuig uit die formatie, de [automerk 1], werd later die nacht na een achtervolging door de politie verlaten aangetroffen met daarin een telefoon van een persoon met de gebruikersnaam Toyota. Deze telefoon is aan de broer van de verdachte, [broer van verdachte], als gebruiker toe te schrijven, op basis van de inhoud daarvan.
Uit de uitgelezen gesprekken in deze telefoon blijkt dat [broer van verdachte] in de avond en nacht direct voorafgaand aan de vondst van de cocaïne en wapens, contact heeft gehad met onder andere personen met de gebruikersnamen [neef van verdachte] en [verdachte]. [neef van verdachte] blijkt de gebruikersnaam te zijn van voornoemde [neef van verdachte]. [verdachte] blijkt de gebruikersnaam van de verdachte te zijn. De telefoon met die gebruikersnaam is bij een doorzoeking op het adres [adres] aangetroffen en is op basis van de inhoud daarvan toe te schrijven aan de verdachte als gebruiker.
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, meer in het bijzonder de inhoud van de uitgelezen gesprekken die door [broer van verdachte] zijn gevoerd de dag en nacht voorafgaand aan de vondst van de cocaïne en wapens, volgt voorts onder andere:
  • dat hij, [broer van verdachte], op 12 september 2016 spreekt met ene [betrokkene 2] over pakketten die naar [broer van verdachte] komen en die zijn vastgebonden met geel touw, terwijl een aantal van de door de politie later aangetroffen pakketten waren vastgebonden met een geel touw;
  • dat hij, [broer van verdachte], met [neef van verdachte] aan het begin van de avond van 12 september 2016, om 20.14 uur, een gesprek heeft waarin [neef van verdachte] zegt dat hij er is en dat oom Boss is aangekomen, en later in de avond gesprekken over of een ketting al is doorgeknipt (22.14 uur en 23.09 uur);
  • dat [broer van verdacht] op dezelfde dag en rond dezelfde tijd (om 22.50 uur) met de verdachte een gesprek voert waarin hij tegen de verdachte zegt dat hij ‘het ding moet snijden/knippen’;
  • dat hij, [broer van verdachte], later, in de nacht van 13 september 2016 om 00.36 uur, kort voor het aantreffen door de politie van onder meer de vuurwapens (omstreeks 1.30 uur), met ene Y2 spreekt over wapens en hij deze Y2 vraagt of ‘deze wapens’ van hem zijn, waarbij hij opmerkt dat [verdachte] namelijk vraagt waar die van hem zijn. Y2 antwoordt dat hij heeft wat hij heeft gekregen van de jongen in Tucaca, vier pistolen en een lang wapen, hetgeen overeenkomt met wat de politie kort daarna in de achterbak van de [automerk 2] heeft aangetroffen: één hagelgeweer en vier pistolen.
Uit de inhoud van afgeluisterde telefoongesprekken volgt dat een van de bijnamen van de verdachte [verdachte] is. Uit de inhoud van een briefje dat bij [broer van verdachte] is aangetroffen kan worden afgeleid dat met Boss ook de verdachte wordt bedoeld. Gelet op deze bijnamen van de verdachte en de inhoud van voornoemde uitgelezen, door [broer van verdachte] gevoerde, gesprekken komt het Hof tot de conclusie dat verdachtes neef [neef van verdachte] met ‘oom Boss’ de verdachte heeft bedoeld en dat de verdachte (een gedeelte van) de avond van 12 september 2016 dus tezamen is geweest met zijn neef [neef van verdachte]. Voorts heeft de verdachte die avond en nacht contact gehad met zijn broer, [broer van verdachte], waarbij onder meer is gesproken over wapens. De gesprekken die deze broer die avond met anderen heeft gevoerd over pakketten met geel touw en wapens, komen voor wat betreft de inhoud overeen met wat korte tijd daarna is aangetroffen door de politie in de kofferbak van de [automerk 2].
Al deze gesprekken in onderling verband bezien, en daarbij in ogenschouw nemend dat de verdachte zich bevond in één van de in formatie rijdende auto’s terwijl [neef van verdachte] zich in een andere auto in de formatie bevond en de conclusie voorts gerechtvaardigd is dat [broer van verdachte] eveneens aan de formatie deelnam in de achtervolgde en vervolgens onbeheerd achtergelaten [automerk 1] waarin zijn telefoon is aangetroffen, komt het Hof tot de conclusie, zonder andersluidende aannemelijke verklaring van de verdachte, die ontbreekt, dat de verdachte samen met anderen verantwoordelijk is geweest voor het vervoeren, in het bezit hebben en voorhanden hebben van (respectievelijk) de hoeveelheid cocaïne, de hennep en de (onderdelen van) vuurwapens met munitie die op 13 september 2016 door de politie zijn aangetroffen. Daarbij is voor het Hof mede redengevend dat uit het in formatie rijden, zoals dit door de politie is geconstateerd, reeds volgt dat de tot die formatie behorende voertuigen bij elkaar horen en dus dat de zich in die voertuigen bevindende personen op dat moment met elkaar optrekken.
Ten aanzien van de feiten 6 en 7:
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
6.
hij op of omstreeks 30 juni 2020, althans op een tijdstip in of omstreeks de maand juni 2020, te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk heeft ingevoerd in de zin van artikel 1 lid 2 van de Opiumlandsverordening 1960 en/of in zijn bezit heeft gehad en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft aangewend, ongeveer 23786 gram, in elk geval een hoeveelheid, hennep, althans hars die uit hennep wordt getrokken, althans een gebruikelijke bereiding waaraan de hars die uit hennep wordt getrokken ten grondslag ligt (zoals hashish), zijnde hennep een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);
7.
hij op of omstreeks 30 juni 2020, althans op een tijdstip in of omstreeks de maand juni 2020, te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, voorhanden heeft gehad: één (1) scherpe patroon, in elk geval munitie, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het Hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Bewezenverklaring
Het Hof acht met eenparigheid van stemmen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
6.
hij op
of omstreeks30 juni 2020
, althans op een tijdstip in of omstreeks de maand juni 2020,te Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan nietopzettelijk
heeft ingevoerd in de zin van artikel 1 lid 2 van de Opiumlandsverordening 1960 en/ofin zijn bezit heeft gehad en
/ofaanwezig heeft gehad
en/of heeft aangewend, ongeveer 23786 gram,
in elk geval een hoeveelheid, hennep,
althans hars die uit hennep wordt getrokken, althans een gebruikelijke bereiding waaraan de hars die uit hennep wordt getrokken ten grondslag ligt (zoals hashish), zijnde hennep een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);
7.
hij op
of omstreeks30 juni 2020,
althans op een tijdstip in of omstreeks de maand juni 2020,te Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,voorhanden heeft gehad: één (1) scherpe patroon,
in elk geval munitie, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen:
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [3]
1. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] op 30 juni 2020 (doorgenummerde pagina 298 ev). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 30 juni 2020 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van
verdachte:
Af en toe verblijf ik bij de woning van mijn vader, [adres].
2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] op 14 september 2021 (ongenummerd). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 september 2021 tegenover die verbalisant afgelegde verklaring van
[medeverdachte]:
Opa Chino en de knechten wonen in gebouw A op het erf van [adres]. Het huis heeft 4 slaapkamers. [verdachte] woont met [betrokkene 3] ook daar in een kamer die aangebouwd is. De kamer van [verdachte] zit wel vast aan het huis, maar je kan niet vanuit het huis naar zijn kamer of andersom. De deur van zijn kamer gaat rechtstreeks naar buiten.
3. Een proces-verbaal van aanhouding buiten heterdaad, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar 3120 op 30 juni 2020 (doorgenummerde pagina 275 ev). Dit proces- verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op woensdag 30 juni 2020, omstreeks 04.30 uur, heb ik te [adres] in Curaçao aangehouden de verdachte [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.
Ter aanhouding werd de woning betreden. De verdachte lag op een bed in de meest achter (rechts) gelegen slaapkamer en werd conform procedures (AT) aangehouden.
4. Een proces verbaal van huiszoeking, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9] op 1 juli 2020 (doorgenummerde pagina 285 ev). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
De indeling van de woning voornoemd wordt in bijlage 1 in een plattegrond
weergegeven.
Tijdens de huiszoeking van de woning te [adres] werden een aantal voorwerpen aangetroffen en in belang van het strafrechtelijk onderzoek in beslag genomen. Het betreft de navolgende voorwerpen te weten:
Aangetroffen op een kast in slaapkamer nummer 4:
1.1
Een (1) scherpe patroon van het kaliber 22 met bodem stempel "super".
1.2
Een (1) doorzichtig plastic zakje inhoudende een hoeveelheid op marihuana gelijkende kruid.
1.3
Een (1) witte plastic zakje inhoudende een hoeveelheid op marihuana gelijkende kruid.
Aangetroffen in 2 ijskasten op de achterporch:
2.1
Twee (2) kleine blokken elk inhoudende een op hash gelijkend brokje
2.2
Een (1) blok inhoudende een hoeveelheid op marihuana gelijkende kruid
2.3
Een (1) doorzichtige plastic zakje inhoudende een hoeveelheid op marihuana gelijkende kruid.
3.1
Veertig (40) blokken inhoudende een hoeveelheid op marihuana gelijkende kruid.
5. Een proces-verbaal van weging, testen en opsturen van monsters naar het laboratorium in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 10] en [verbalisant 4] op 30 juni 2020 (doorgenummerde pagina 296 ev). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:
Bij weging van eenenveertig (41) van doorzichtig plastic en folie papier
bewerkte pakken, elk inhoudende een hoeveelheid samengeperste op
hennep gelijkend kruid, twee (2) kleine doorzichtige plastic pak, elk
inhoudende een geringe hoeveelheid op hennep gelijkend kruid en drie
doorzichtige plastic zakjes, elk inhoudende een geringe hoeveelheid op
hennep gelijkend kruid, bleken deze een gezamenlijk brutogewicht van
23786 gram te hebben.
Voornoemde verdovende middelen werden tijdens de huiszoeking op het adres [adres] in een vriezer en in een slaapkamer aangetroffen en in beslag genomen.
Wij, verbalisanten, testten vervolgens afzonderlijk vanuit vijf (5) van de reeds omschreven pakken, elk inhoudende een hoeveelheid samengeperste op hennep gelijkend kruid met de van dienstwege verstrekte en daartoe
bestemde Narcotest. Wij zagen het volgende:
Bij de door ons gebruikte Narcoticatest ("Duquenois Reagent System")
waarmede wij het hennep kruid testten op de aanwezigheid van hennep, trad een positieve kleurreactie op, zodat aangenomen mocht worden, dat het geteste hennep kruid vermoedelijk hennep betrof, een middel vermeld in de Opiumlandsverordening 1960, zoals gewijzigd.
Overwegingen omtrent het bewijs
Het Hof leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen af dat hennep en één (scherpe) patroon zijn aangetroffen tijdens een doorzoeking van de woning op het adres [adres].
Uit de verklaringen van [medeverdachte] en de verdachte zelf volgt dat deze woning een verblijfplaats van de verdachte is. De verdachte werd ook voorafgaand aan de doorzoeking op 30 juni 2020 in deze woning aangetroffen in de meest achtergelegen slaapkamer. Uit de plattegrond die als bijlage bij het proces-verbaal van doorzoeking is gevoegd maakt het Hof op dat dat slaapkamer 4 betrof, die grenst aan de bij de woning behorende porch aan de achterzijde van die woning.
In het feit dat deze voorwerpen zijn aangetroffen in de woning die een verblijfplaats van de verdachte is en waar hij ook verbleef ten tijde van de doorzoeking, ligt besloten dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid daarvan en dat hij daarover feitelijke macht had in de zin dat hij over de hennep en het (scherpe) patroon kon beschikken.
Kleine hoeveelheden hennep en de (scherpe) patroon zijn aangetroffen op een kast in de aan de verdachte toe te schrijven slaapkamer 4. De overige hennep is aangetroffen in twee ijskasten die stonden op die bij de woning behorende porch. Deze vindplaatsen brengen het Hof tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de hennep en het (scherpe) patroon in zijn woning. Een die conclusie ontzenuwende verklaring heeft de verdachte niet gegeven. Voor de hennep in de ijskasten is daarbij ook redengevend de aanzienlijke hoeveelheid die is aangetroffen (40 blokken) en die aldus niet gemakkelijk over het hoofd is te zien, en het gegeven dat de slaapkamer van de verdachte uitkomt op die porch waar deze ijskasten stonden.
Aldus acht het Hof het aanwezig hebben van 23786 gram hennep en het voor handen hebben van één (1) scherpe patroon wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
Ten aanzien van feit 6
het opzettelijk handelen in strijd met artikel 4 van de Opiumlandsverordening 1960.
Ten aanzien van feit 7
overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3 van de Vuurwapenverordening 1930.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen en maatregel en bespreking van een verweer
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere ernstige misdrijven die zien op verdovende middelen en wapens.
De verdachte is in 2016 samen met anderen, waaronder zijn toen nog minderjarige zoon, terwijl zij midden in de nacht op hoge snelheid met meerdere voertuigen in colonne reden, door de politie staande gehouden. In een van de auto’s die tot de colonne behoorde, werden zeer forse groothandelshoeveelheden verdovende middelen (ruim 182 kilo cocaïne en ruim 11 kilo hennep) en wapens (1 hagelgeweer en 6 pistolen) met losse onderdelen en munitie aangetroffen.
In 2019 heeft de verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van een groothandelshoeveelheid van ruim 176 kilo cocaïne, met daarbij een vuurwapen. Deze cocaïne is in de nacht op het strand Daaibooi aan land gebracht en vervolgens in de mondi verstopt. Tenslotte zijn in 2020 bij de verdachte in zijn woning en de daarbij behorende porch ruim 23 kilo hennep en een (scherpe) patroon aangetroffen.
Verdovende middelen zijn schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Het betreft hier bovendien steeds zeer aanzienlijke hoeveelheden, die bestemd moeten zijn geweest voor de verdere verspreiding en (groot)handel. De verspreiding en handel in verdovende middelen gaat vaak gepaard met allerlei vormen van (zware) criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stoffen. In die zin zijn de steeds in de nabijheid van de verdovende middelen aangetroffen vuurwapens en munitie exemplarisch. Het Hof rekent de verdachte zijn handelen zwaar aan.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is, zo blijkt uit zijn uittreksel uit het justitieel documentatieregister, in 2000 onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van langere duur voor een soortgelijk misdrijf. Aan dit gegeven kent het Hof strafverzwarende betekenis toe.
Namens de verdachte is aangevoerd dat door het Hof van de oplegging van gevangenisstraf moet worden afgezien omdat hij detentieongeschikt is. Daarbij is in den brede gewezen op de ondermaatse detentieomstandigheden in het SDKK en de visuele beperkingen en verdere medische situatie van de verdachte, die door de toepassing van voorlopige hechtenis verder zouden zijn verslechterd. Het Hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Het Hof stelt voorop dat het in het bestek van het gevoerde verweer heeft te onderzoeken of de feitelijke grondslag van het verweer is komen vast te staan. In zoverre heeft het Hof zich rekenschap te geven van de vraag of de verdachte ongeschikt is in detentie te verblijven. Daarbij wordt tot uitgangspunt de voorziene detentie in het SDKK genomen, doch reeds op deze plaats memoreert het Hof de mogelijkheden van detentie elders in het koninkrijk, die in het geval van de tenuitvoerlegging van een door het Hof opgelegde straf eventueel kunnen worden benut. Zonder dat het Hof voorbijgaat aan de constateringen van het CPT ten aanzien van de detentieomstandigheden in het SDKK, wijst het Hof er voorts op dat thans de vraag aan de orde is of detentie, in het licht van het in het EVRM bepaalde (zie onder meer EHRM 27 maart 2018, Sukhovoy tegen Rusland), van de verdachte gevergd kan worden.
Daarbij zal enerzijds de (medische) toestand van de verdachte in ogenschouw moeten worden genomen en anderzijds de kwaliteit van de geboden zorg en voorzieningen in het SDKK, als – gelijk reeds is overwogen – de meest voor de hand liggende inrichting waar de verdachte die detentie zal dienen te ondergaan. Afweging van deze beide factoren zal voor het Hof leiden tot het antwoord op de vraag of de verdachte voor het ondergaan van een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt, gezien wat over verdachtes gezondheidstoestand thans is komen vast te staan.
Het Hof ontleent aan de inhoud van de stukken die zich in het dossier bevinden het bestaan van de volgende beperkingen ten aanzien van de gezondheid van de verdachte:
  • visuele beperking (nagenoeg blind);
  • diabetes;
  • verhoogde bloeddruk;
  • verminderde nierfunctie door diabetes;
  • aantasting zenuwen voeten door diabetes.
Dat de verdachte ook is gediagnosticeerd met ernstige problemen met zijn hart, zoals gesteld door de raadsman, is het Hof niet gebleken. In zijn over de verdachte uitgebrachte medisch rapport van 26 oktober 2022 constateert internist dr. [arts] weliswaar een hoge bloeddruk en hoge hartfrequentie bij de verdachte, maar schrijft hij voorts dat het hart van de verdachte geen bijzonderheden vertoont.
Het Hof is eveneens niet gebleken dat de verdachte op dit moment is gediagnosticeerd met de door de raadsman gestelde chronische serieuze depressie. Zo leidt het Hof uit het medisch rapport van [arts] af dat weliswaar door hem voor wat betreft de mentale gezondheid van de verdachte wordt geconstateerd dat hij panic attacks heeft, maar worden door hem geen (vermoeden van een) depressie of depressieve klachten geconstateerd, en begrijpt het Hof voorts dat de internist in die paniekaanvallen evenmin aanleiding ziet om nader onderzoek naar de geestelijke gezondheid van de verdachte te laten verrichten.
Over de vraag of de verdachte detentieongeschikt is, hebben deskundigen zich na verwijzing door het Hof in opdracht van de rechter-commissaris uitgelaten. Het betreft berichten van:
  • instellingspsycholoog drs. M. van de Vorst in zijn rapport van 1 oktober 2022, met aanvulling van 17 januari 2023,
  • dr. [arts] in zijn rapport van 26 oktober 2022, en
  • de aan het SDKK verbonden instellingsarts dr. A.H. Maduro in zijn mailberichten van 26 februari 2023.
Hoewel het Hof het medisch rapport van dr. [arts] als redengevend ziet voor het beeld van de huidige medische situatie van de verdachte, acht het Hof de inhoud daarvan voor beantwoording van de vraag naar detentiegeschiktheid slechts zijdelings van belang. Zoals de procureur-generaal terecht heeft uiteengezet, heeft dr. [arts] bij zijn conclusie niet ook de voorzieningen in het SDKK in ogenschouw genomen, zodat in zoverre niet gezegd kan worden dat de conclusie van dr. [arts]
– de verdachte is niet detentiegeschikt – tot stand is gekomen na afweging van alle en bij uitstek van belang zijnde factoren.
Dat geldt wel voor de conclusie van drs. Van de Vorst in diens rapport, die de verdachte niet detentieongeschikt acht voor zover het de visuele beperkingen van de verdachte betreft. Voorts acht het Hof redengevend de bevindingen van de SDDK-instellingsarts dr. Maduro. Uit de bevindingen van dr. Maduro volgt, dat de benodigde medische zorg aan de verdachte in het SDKK kan worden geboden, en dat zijn extramurale behandeling ook tijdens zijn detentie kan worden gecontinueerd.
Hiermee acht het Hof zich voldoende ingelicht waar het gaat om de beoordeling van het gevoerde verweer van verdachtes detentieongeschikheid. Dit impliceert dat voor het Hof geen noodzaak bestaat om een schouw in het SDKK te houden dan wel het afdelingshoofd van blok 2 (de heer [betrokkene]) als getuige te horen, zodat de daartoe strekkende verzoeken van de raadsman worden afgewezen.
Het Hof is van oordeel dat uit het vorenstaande niet volgt dat de verdachte detentieongeschikt is. De kanttekening die de inrichtingsarts in zijn medische rapport maakt, dat niet 24 uur per dag een arts aanwezig is, maakt dit niet anders, nu wel steeds een arts bereikbaar is en de inrichtingsarts de medische zorg in het SDKK als voldoende kwalificeert. Datzelfde geldt voor de opmerking van dr. Maduro in diens rapport dat het raadzaam is dat de verdachte zijn verdere detentie uitzit zoals op dit moment thuis met (enkel)band(je). Het Hof verstaat deze opmerking in het licht van de overige inhoud van zijn bericht aldus, dat thuis zitten met een enkelband weliswaar beter is voor de verdachte, maar dat daarmee niet wordt gezegd dat de verdachte detentieongeschikt is, zeker niet als in ogenschouw wordt genomen dat Maduro over de vraag of de verdachte al dan niet detentieongeschikt is expliciet geen uitspraken wenst te doen.
Aldus is het Hof van oordeel dat de gezondheidstoestand van de verdachte niet maakt dat moet worden afgezien van de oplegging van een vrijheidsbenemende straf. Het Hof overweegt voorts dat niet op goede grond kan worden aangenomen dat thans van zodanige verslechtering van die toestand moet worden uitgegaan dat zo niet al nu, dan toch op (zeer) korte termijn met verdachtes detentieongeschiktheid rekening moet worden gehouden. Waar de raadsman in dit verband aandacht heeft gevraagd voor de diabetes, als belangrijke bron voor verdachtes klachtenbeeld, kan niet onvermeld blijven dat de bevindingen van
dr. Rooijakkers ook inhouden dat meting van verdachtes suikerwaardes tijdens detentie een verbetering laten zien.
Daarbij komt, dat voor de verdachte, indien zijn gezondheid verslechtert, mogelijkheden bestaan om de omstandigheden waaronder hij is gedetineerd dan wel het voortduren daarvan aan de orde te stellen. Het Hof heeft hierboven al gewezen op de mogelijkheid van detentie elders in het Koninkrijk, terwijl het Wetboek van Strafvordering mogelijkheden biedt om aan de tenuitvoerlegging van de straf klevende bezwaren aan de orde te stellen.
Wel is het Hof met de raadsman van oordeel dat detentie voor de verdachte zwaarder is dan voor de gedetineerde die niet met vergelijkbare klachten en visuele beperking heeft te kampen. Het Hof ziet hierin aanleiding om niet de door de procureur-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren op te leggen, maar een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren. Deze straf is passend en geboden.
Het Hof stelt vast dat er sprake is van een schending van het recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. In dat verband wijst het Hof erop dat de verdachte op 30 augustus 2021 hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis waarvan beroep en dat de behandeling in tweede aanleg eerste vandaag – aldus niet binnen 16 maanden – met een eindvonnis is afgerond. Daarvoor zijn bijzondere omstandigheden aan te wijzen, nu de vertraging in de afdoening is gelegen in de tijd die was gemoeid met nader onderzoek dat mede op instigatie van de raadsman heeft plaatsgevonden. Gelet hierop, en mede gezien de (relatief) beperkte mate van de overschrijding in hoger beroep, terwijl de fasen van eerste en tweede aanleg tezamen bezien geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, is het Hof van oordeel dat moet worden volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn is geschonden.
Inbeslaggenomen voorwerpen
Door het Gerecht is in het vonnis waarvan beroep overwogen:
“Aan de orde zijn voorts de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
Verbeurdverklaring
De [automerk 3] met kenteken [kentekennummer 3] is vatbaar voor verbeurdverklaring. Dit voertuig behoort immers toe aan de verdachte en met behulp daarvan is het bewezen verklaarde begaan. Het Gerecht zal daarom de verbeurdverklaring van dit voertuig gelasten. Daarbij heeft het Gerecht rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Ten aanzien van de Isuzu [kentekennummer 4] en de in het onderzoek Playboy in beslag genomen telefoons heeft het onderzoek ter terechtzitting naar het oordeel van het Gerecht onvoldoende aanwijzingen opgeleverd dat deze aan de verdachte toebehoorden en/of zijn gebruikt bij de bewezenverklaarde strafbare feiten.
Ten aanzien van de camouflagekleding overweegt het gerecht dat zeer veel niet nader geïdentificeerde camouflagekleding in beslag is genomen. Dat bij het plegen van het feit camouflagekleding is gebruikt, kan op basis van het onderzoek ter terechtzitting wel worden aangenomen. Echter welke van de tientallen in beslag genomen camouflage kledingstukken dit betreft kan niet worden vastgesteld, zodat het Gerecht niet kan overgaan tot verbeurdverklaring.
Ten aanzien van de Isuzu [kentekennummer 4], de telefoons en de camouflagekleding is het Gerecht niet in staat tot het geven van een last tot teruggave aan een met name genoemde persoon.
Onttrekking aan het verkeer
De in het onderzoek [verdachte] in beslag genomen cocaïne en het vuurwapen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Het bewezen verklaarde is namelijk met betrekking tot deze voorwerpen begaan en het ongecontroleerde bezit ervan is in strijd met de wet en het algemeen belang. Het Gerecht zal de voorwerpen daarom onttrekken aan het verkeer.”
Het Hof verenigt zich met deze overwegingen, neemt deze over en maakt deze tot de zijne.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 1:62, 1:67, 1:68, 1:74, 1:75, 1:123 en 1:136 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 11 van de Vuurwapenverordening en de artikelen 3 en 11 van de Landsverordening verdovende middelen.

BESLISSING

Het Hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep ten aanzien van de feiten 6 en 7;
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de feiten 6 en 7 en de opgelegde straf en doet met inachtneming van wat hiervoor is overwogen opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 6 en 7 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
tien (10) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een vuurwapen Smith & Wesson, serienummer [wapennummer] en 176160 gram cocaïne;
verklaart verbeurd de in beslag genomen en nog niet teruggegeven [automerk 3] met kenteken [kentekennummer 3];
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het voorgaande.
Dit vonnis is gewezen door mrs. W.J. Geurts-de Veld, R. Veldhuisen en R.L.M. van Opstal, leden van het Hof, bijgestaan door mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao op 30 maart 2023.

Voetnoten

1.HvJ EU 02.03.2021, ECLI:EU:C:2021:152.
2.Proces-verbaal van bevindingen identificatie [verdachte], opgemaakt en ondertekend door opsporingsambtenaar [verbalisant 7] op 20 februari 2020, doorgenummerde pagina 108, welk proces-verbaal als bijlage 21 is gevoegd bij het proces-verbaal van voorgeleiding rechter-commissaris, onderzoek [verdachte], opgemaakt en ondertekend door opsporingsambtenaar [verbalisant 4] op 2 juli 2020.
3.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het proces-verbaal van voorgeleiding rechter-commissaris van het Korps Politie Curaçao (divisie centrale recherche, georganiseerde criminaliteit) d.d. 2 juli 2020, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 202007021500.PVG.3294 en de onderzoeksnaam “[verdachte]”.