ECLI:NL:OGHACMB:2023:326

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
H-191/22
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijke aanrijding met geestelijke stoornis en schadevergoeding vorderingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin de verdachte, geboren in 1949 en thans gedetineerd, werd ontslagen van alle rechtsvervolging wegens een geestelijke stoornis. Het Gerecht had bepaald dat de verdachte in een psychiatrische kliniek geplaatst moest worden voor de duur van één jaar. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, waarbij de procureur-generaal heeft gevorderd dat het vonnis wordt bevestigd, met uitzondering van de vorderingen van de benadeelde partijen. De raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd dat de geestelijke stoornis van de verdachte hem belette opzettelijk te handelen, maar het Hof oordeelt dat er voldoende bewijs is dat de verdachte wel degelijk inzicht had in de draagwijdte van zijn handelen. Het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht, maar met een aanvulling op de bewijsoverwegingen. De vorderingen van de benadeelde partijen worden besproken, waarbij het Hof oordeelt dat de schadevergoeding voor gederfde inkomsten van de benadeelde partijen voldoende onderbouwd is, ondanks de kritiek van de raadsvrouw. Het Hof bevestigt de vorderingen van de benadeelde partijen en wijst de zaak af.

Uitspraak

Zaaknummer: H-191/22

Parketnummer: 555.00080/22
Uitspraak: 13 juli 2023 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 22 november 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1949 in [geboorteplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Curaçao.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft in het vonnis waarvan beroep het primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde bewezenverklaard en heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. Het Gerecht heeft gelast dat de verdachte in een psychiatrische kliniek zal worden geplaatst voor de duur van één jaar. Voorts heeft het Gerecht beslissingen gegeven over de in beslag genomen auto en over de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3].
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal
mr. M.L.A. Angela, en van wat door de verdachte en zijn raadsvrouw
mr. G.C.A. Scheperboer-Parris naar voren is gebracht. Voorts heeft het Hof kennisgenomen van wat door en namens de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in het kader van hun vorderingen tot schadevergoeding naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, behalve ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen
[benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3].
De raadsvrouw heeft – kort gezegd en gelijkluidend aan de in eerste aanleg gevoerde verweren – bepleit dat vanwege het bestaan van een ernstige geestelijke stoornis bij de verdachte ten tijde van het plegen van het feit, niet bewezen kan worden verklaard dat hij opzettelijk heeft gehandeld. Voorts heeft de raadsvrouw verweren gevoerd tegen de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals hieronder weergegeven.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof zal het vonnis waarvan beroep bevestigen met dien verstande dat de bewijsoverweging zal worden aangevuld en het Hof een in hoger beroep nader gevoerd verweer zal bespreken ten aanzien van de beslissingen op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en
[benadeelde 2].
Aanvulling op de bewijsoverweging
Het vonnis waarvan beroep zal worden aangevuld (aanvulling hieronder niet cursief weergegeven), zodat de bewijsoverweging thans als volgt komt te luiden:
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte al enkele dagen kampte met auditieve hallucinaties met paranoïde waandenkbeelden die zijn handelen volledig beheersten, waardoor van noodzakelijkheids- of mogelijkheidsbewustzijn bij de verdachte op geen enkele moment sprake is geweest. Gelet op de rapportages van de psycholoog en psychiater – die beiden concluderen tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid – was de verdachte gespeend van elke vorm van “eigen wil en weten”, aldus de raadsvrouw.
Het Gerecht begrijpt het verweer van de raadsvrouw zo, dat vanwege het bestaan van een ernstige geestelijke stoornis bij de verdachte ten tijde van het plegen van het feit, niet kan worden bewezen dat hij opzettelijk heeft gehandeld.
Het Gerecht verwerpt dit tot vrijspraak strekkende verweer en stelt hierbij het volgende voorop. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad staat een ernstige geestelijke stoornis slechts aan de bewezenverklaring van opzet in de weg indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken. Daarvan zal slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Voor de bewijsbaarheid van opzet in juridische zin moet worden gekeken naar de concrete gedragingen van de verdachte, waarbij het in beginsel niet van belang is of die gedragingen hun grondslag vinden in een onjuiste realiteitstoetsing of in een stoornis van andere aard.
De verdachte heeft verklaard dat hij vanwege de mededeling van een in algemeen beschaafd Nederlands tot hem sprekende stem in de veronderstelling verkeerde dat een Nederlander zijn zoon had vermoord en dat hij, omdat hij dit niet kon verkroppen, de keuze heeft gemaakt om op een groepje Nederlanders in te rijden. [1]
Het Gerecht komt op grond van deze verklaring tot het oordeel dat, hoewel deze blijk geeft van waandenkbeelden en akoestische hallucinaties, daaruit niet volgt dat bij de verdachte geen inzicht aanwezig was in de draagwijdte van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan. Integendeel: uit deze verklaring van de verdachte blijkt dat hij – binnen zijn verstoorde realiteitsbesef – juist doelbewust heeft gehandeld. Het voorgaande brengt het Gerecht tot de conclusie dat de geestelijke stoornis van de verdachte, waarover de gedragsdeskundigen rapporteren, niet aan een bewezenverklaring van opzet in de weg staat.
Het Hof betrekt bij zijn oordeel nog het volgende.
De verdachte heeft direct ter plaatse tegen verbalisant [verbalisant 1] gezegd dat hij uit wraak heeft gehandeld. In het bijzonder heeft hij verklaard dat zijn zoon een dag eerder door Nederlanders van de Julianabrug was gegooid en was overleden, dat hij een Nederlander wilde ‘terug’ doodmaken en hij deze vrouw daarom uit wraak heeft aangereden. [2] Bij zijn voorgeleiding kort daarna heeft hij dit ‘wraakmotief’ herhaald tegen verbalisant [verbalisant 2]. [3]
Het is het Hof ambtshalve bekend dat de opmerking van de verdachte over diens zoon niet op waarheid berust, maar dit neemt niet weg dat het Hof uit hetgeen de verdachte voorts heeft verklaard, zoals hiervoor weergegeven, gevoegd bij hetgeen het Gerecht al heeft overwogen, afleidt dat het de verdachte daar en toen geenszins heeft ontbroken aan ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan. Tevens volgt uit de verklaring van de verdachte dat hij het slachtoffer doelbewust met zijn auto heeft aangereden om ‘een Nederlander terug dood te maken’, zodat sprake is van vol opzet op de dood van het slachtoffer.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw acht het Gerecht niet bewezen dat de verdachte heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg, zodat hij van de ten laste gelegde voorbedachte raad en poging tot moord zal worden vrijgesproken.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het Gerecht de primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen zal verklaren.
Bespreking van verweren in hoger beroep ten aanzien van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2].
Vooropgesteld wordt dat de raadsvrouw zich onder punt 15 in haar pleitnota op het standpunt heeft gesteld dat de gevorderde schadevergoedingen zodanig onbegrijpelijk en niet geadstrueerd zijn, dat daar eigenlijk niet op een zinnige manier op kan worden ingegaan. Naar het oordeel van het Hof heeft deze zeer algemeen geformuleerde stelling niet te gelden als een inhoudelijke betwisting van de in de vordering tot schadevergoeding opgenomen posten. Deze stelling behoeft derhalve geen verdere bespreking.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de door [benadeelde 2] en [benadeelde 1] gevorderde schade bestaande uit gederfde inkomsten op het standpunt gesteld dat deze posten onvoldoende zijn onderbouwd. Zo zijn de door [benadeelde 1] en [benadeelde 2] gederfde inkomsten niet onderbouwd met bijvoorbeeld bankafschriften en belastingaangiften. Om die reden dient deze gevorderde schade te worden afgewezen dan wel te worden gematigd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] overweegt het Hof als volgt.
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij als gevolg van verdachtes handelen haar werkzaamheden als psycholoog en yogadocent ná 8 mei 2022 niet meer heeft kunnen uitoefenen op de wijze zoals zij dat vóór 8 mei 2022 deed, waardoor zij financiële schade heeft geleden. Kort gezegd is de benadeelde partij gedeeltelijk arbeidsongeschikt geraakt als gevolg van het strafbare feit, waardoor zij inkomsten heeft gederfd. Ter onderbouwing van die stelling is in hoger beroep een door accountants van [bedrijf] opgemaakt rapport van 2 juni 2023 overgelegd. Uit de door de benadeelde partij ter terechtzitting gegeven toelichting blijkt dat [bedrijf] ten behoeve van het opstellen van dit rapport (onder meer) toegang heeft gekregen tot de systemen van de zorgverzekeraars, dat [bedrijf] bij de berekening van de schade acht heeft geslagen op de werkzaamheden van de benadeelde partij in de jaren 2019, 2020 en 2021 en dat gemakshalve is gerekend met het gemiddelde tarief van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) voor het betreffende jaar.
Het [bedrijf] berekent de schade bestaande uit gederfde inkomsten voor het jaar 2022 op € 57.000,-, bestaande uit een bedrag van € 55.200,- in verband met de psychologiepraktijk en een bedrag van € 1.800,- in verband met de yogalessen. Uit dit rapport blijkt verder dat de gederfde inkomsten voor de psychologiepraktijk voor het jaar 2023 wordt geschat op € 44.960,-.
Naar het oordeel van het Hof is gelet op de in hoger beroep overgelegde stukken en de ter terechtzitting van het Hof gegeven toelichting voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij schade bestaande uit inkomstenderving heeft geleden, terwijl deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. Dat de door de benadeelde partij gevorderde schade niet is onderbouwd door middel van belastingaangiften en bankafschriften, zoals door de raadsvrouw is gesteld, doet daaraan niet af. Voor het jaar 2022 en 2023 is genoegzaam onderbouwd dat deze schade tenminste NAf 125.000,- omvat. Dit laatste bedrag is om de volgende reden relevant.
De benadeelde partij heeft haar totale schadevergoedingsvordering beperkt tot het maximaal te vorderen bedrag van NAf 50.000,-. Voor de vraag of dit volledige bedrag toewijsbaar is, is relevant dat aan de benadeelde partij en aan haar echtgenoot, die zich eveneens als benadeelde partij in dit strafproces heeft gevoegd, een totaalbedrag van NAf 90.000,- is uitgekeerd door de verzekeraar (van de auto) van de verdachte. Dit totale bedrag is voor hen beiden gezamenlijk toegekend, zo is op zitting toegelicht. Dit bedrag kan, zo stelt de raadsvrouw van de verdachte, nog oplopen tot een totaalbedrag van NAf 150.000,-, zijnde het maximale uit te keren bedrag door deze verzekeraar.
Het Hof leidt uit al hetgeen hiervoor is overwogen af dat zelfs als wordt uitgegaan van een betaling door de verzekeraar van de verdachte van NAf 75.000,- (de helft van het maximaal uit te keren bedrag) de werkelijk door de benadeelde partij geleden totale schade maar ook reeds de schade bestaande uit gederfde inkomsten dit bedrag met ten minste NAf 50.000,- overschrijdt. Daarom staat deze (deels gedane en mogelijk toekomstige) verzekeringsuitkering naar het oordeel van het Hof niet aan toewijzing van de vordering van de benadeelde partij in de weg.
Voor een matiging, zoals door de raadsvrouw is bepleit, bestaat geen aanleiding. Ook de overige verweren van de raadsvrouw zoals dat de verdachte wordt gekort op zijn pensioen, dat hij niet in zijn primaire levensbehoeften kan voorzien en dat geen uitzicht is op volledige voldoening kunnen niet tot een ander oordeel leiden.
Ten aanzien van de door de benadeelde partij [benadeelde 2] gevorderde schade bestaande uit inkomstenderving overweegt het Hof als volgt.
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij als gevolg van verdachtes handelen zijn werkzaamheden als ZZP’er op het gebied van marketing ná 8 mei 2022 niet meer heeft kunnen uitoefenen op de wijze zoals hij dat vóór 8 mei 2022 deed, waardoor hij financiële schade heeft geleden. Kort gezegd is de benadeelde partij gedeeltelijk arbeidsongeschikt geraakt als gevolg van het strafbare feit, waardoor hij inkomsten heeft gederfd. Ter onderbouwing van die stelling is een door de accountants van [bedrijf] opgemaakt rapport van 2 juni 2023 overgelegd. Uit het rapport blijkt dat [bedrijf] ten behoeve van het opstellen van het rapport toegang heeft gekregen tot de boekhouding van de benadeelde partij, waaronder inzage in goedgekeurde offertes en verzonden facturen. Het [bedrijf] berekent de schade als gevolg van het niet kunnen verzorgen van lezingen voor het jaar 2022 op € 155.435,- en voor het eerste deel van 2023 op een bedrag van € 42.991,-.
Naar het oordeel van het Hof is gelet op de in hoger beroep overgelegde stukken en de ter terechtzitting van het Hof gegeven toelichting voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij schade bestaande uit inkomstenderving heeft geleden, terwijl deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. Dat de door de benadeelde partij gevorderde schade niet is onderbouwd door middel van belastingaangiften en bankafschriften, zoals door de raadsvrouw is gesteld, doet daaraan niet af. Voor het jaar 2022 en 2023 is genoegzaam onderbouwd dat deze schade tenminste NAf 125.000,- omvat. Dit laatste bedrag is om de volgende reden relevant.
De benadeelde partij heeft zijn totale schadevergoedingsvordering beperkt tot het maximaal te vorderen bedrag van NAf 50.000,-. Voor de vraag of dit volledige bedrag toewijsbaar is, is relevant dat aan de benadeelde partij en aan zijn echtgenote, die zich eveneens als benadeelde partij in dit strafproces heeft gevoegd, een totaalbedrag van NAf 90.000,- is uitgekeerd door de verzekeraar (van de auto) van de verdachte. Dit totale bedrag is voor hen beiden gezamenlijk toegekend, zo is op zitting toegelicht. Dit bedrag kan, zo stelt de raadsvrouw van de verdachte, nog oplopen tot een totaalbedrag van NAf 150.000,-, zijnde het maximale uit te keren bedrag door deze verzekeraar.
Het Hof leidt uit al hetgeen hiervoor is overwogen af dat zelfs als wordt uitgegaan van een betaling door de verzekeraar van de verdachte van NAf 75.000,- (de helft van het maximaal uit te keren bedrag) de werkelijk door de benadeelde partij geleden totale schade maar ook reeds de schade bestaande uit gederfde inkomsten dit bedrag met ten minste NAf 50.000,- overschrijdt. Daarom staat deze (deels gedane en mogelijk toekomstige) verzekeringsuitkering naar het oordeel van het Hof niet aan toewijzing van de vordering van de benadeelde partij in de weg.
Voor een matiging, zoals door de raadsvrouw is bepleit, bestaat geen aanleiding. Ook de overige verweren van de raadsvrouw zoals dat de verdachte wordt gekort op zijn pensioen, dat hij niet in zijn primaire behoefte kan voldoen en dat er geen uitzicht is op volledige voldoening kunnen niet tot een ander oordeel leiden.

BESLISSING

Het Hof:
Bevestigt het vonnis van het Gerecht met inachtneming van het voorgaande.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.L.M. van Opstal, F.V.L.M. Wannyn en
W.J. Geurts-de Veld, leden van het Hof, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, (zittings)griffier, en is uitgesproken op 13 juli 2023 ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.

Voetnoten

1.Zie het proces-verbaal ter terechtzitting van 28 september 2022.
2.Proces-verbaal van aanhouding op heterdaad van de verdachte [verdachte] van 8 mei 2022.
3.Proces-verbaal van bevinding bij voorgeleiding van 9 mei 2022.