ECLI:NL:OGHACMB:2023:334

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
2 oktober 2023
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
H-58/22
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met vuurwapen en wapenbezit in Aruba

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 2 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. De verdachte, geboren in 2003, was eerder vrijgesproken van poging tot doodslag en veroordeeld voor een andere strafbare feit. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij een zwaardere straf eiste. Tijdens de zitting op 13 september 2023 heeft het Hof de verklaringen van de verdachte, zijn raadsvrouw en de procureur-generaal gehoord. De verdachte had op 20 september 2021 met een vuurwapen geschoten op [slachtoffer 1] tijdens een conflict, waarbij hij ook een ketting was beroofd. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft geschoten en dat er geen sprake was van noodweer, omdat de situatie van aanranding was geëindigd op het moment van het schot. Het Hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en wapenbezit, en heeft een gevangenisstraf van 40 maanden opgelegd, waarvan 24 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De uitspraak is gedaan met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit.

Uitspraak

Zaaknummer: H-58/22

Parketnummer: 300.08118/21
Uitspraak: 2 oktober 2023 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 29 april 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats],
wonende op het adres [adres 1] te [woonplaats]
.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken. Het Gerecht heeft bewezenverklaard dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan. Het Gerecht heeft de verdachte ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde ontslagen van alle rechtsvervolging en heeft de verdachte ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, waarvan 6 maanden verantwoordelijk met een proeftijd van 3 jaren met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op
13 september 2023.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. B.S. van Unnik, en van wat door de verdachte en zijn raadsvrouw
mr. J.C.F. Kip, advocaat te Aruba, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van de in preventieve hechtenis doorgebrachte tijd.
De raadsvrouw heeft – kort gezegd – bepleit dat de verdachte van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken, dan wel ter zake zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het Hof.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof tot andere beslissingen komt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd
:
1. dat hij op of omstreeks 20 september 2021 in Aruba ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet, met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een (of meer) kogel(s) in/op en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht (kunnen) volgen
dat hij op of omstreeks 20 september 2021 in Aruba ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een (of meer) kogel(s) in/op en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] heef afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht (kunnen) volgen
dat hij op of omstreeks 20 september 2021 in Aruba opzettelijk [slachtoffer 1] heeft mishandeld, met een wapen, te weten een vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, zijnde een wapen als bedoeld in artikel 1 lid 2 van de Wapenverordening, met dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een (of meer)kogel(s) in/op en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] heef afgevuurd;
2. dat hij op of omstreeks 20 september 2021 in Aruba voorhanden heeft gehad een pistool en/of een revolver en/of een (of meer) (scherpe) patro(o)n(en), in elk geval een vuurwapen en/of munitie als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Vuurwapenverordening.

Bewijsverweer

De raadsvrouw heeft bepleit dat behoedzaam moet worden omgegaan met de processen-verbaal van verbalisanten en de rechter-commissaris, voor zover deze als verklaring van de verdachte inhouden dat hij bewust op [slachtoffer 1] heeft geschoten. Zij stelt zich op het standpunt dat dit onjuist op papier terecht is gekomen. Verdachtes verklaring houdt namelijk in dat hij tijdens een worsteling een wapen uit zijn tas heeft gepakt en dat daarbij (per ongeluk) een schot is afgegaan. Eigen interpretaties en vertaalproblemen kunnen volgens de raadsvrouw debet zijn aan de onjuiste verslaglegging door de politie en de rechter-commissaris. Er dient – zo begrijpt het Hof de raadsvrouw – derhalve uit te worden gegaan van de door de verdachte ter terechtzitting ten overstaan van (de) rechter(s) afgelegde verklaring en niet van hetgeen in voornoemde processen-verbaal is gerelateerd.
Het Hof overweegt hieromtrent als volgt.
De inhoud van processen-verbaal van een opsporingsambtenaar, en van de rechter-commissaris, behoren een juiste en accurate weergave te zijn van hetgeen door een verdachte is verklaard. Daarop moet in het strafproces kunnen worden vertrouwd. Met het oog daarop wordt van opsporingsambtenaren verlangd dat zij hun processen-verbaal op ambtseed of ambtsbelofte opmaken en ondertekenen. Daarmee nemen zij de inhoud van het proces-verbaal voor hun rekening en staan zij in voor de juistheid ervan.
In het onderhavige geval heeft de verdachte bij zijn verhoor van 3 oktober 2021 bij de politie, voor zover hier van belang, verklaard: “
Zij (het Hof begrijpt: [slachtoffer 1] en [getuige 1]) kwamen op me af om te vechten. Ik zag dat [getuige 1] een ijspriem in zijn hand hield. [getuige 1] had toen mijn gouden halsketting van mijn hals gerukt. Hierna pakte ik mijn vuurwapen uit mijn tas en heb een keer op hun geschoten”. Dit proces-verbaal is op ambtseed opgemaakt. De verdachte heeft zijn verklaring nagelezen, daarin volhard en heeft alle pagina’s van zijn verklaring geparafeerd en heeft zijn verklaring ondertekend.
Tijdens het verhoor van de verdachte in het kader van de bewaring en de verlenging daarvan op 11 oktober 2021 bij de rechter-commissaris heeft de verdachte zijn eerdere verklaring bevestigd en verklaard: “
Ik heb inderdaad op [slachtoffer 1] geschoten”. Dit verhoor vond plaats in aanwezigheid van de raadsvrouw.
Naar het oordeel van het Hof duiden deze verklaringen op een bewuste en gerichte handeling van de verdachte, niet op een ongelukkige samenloop van omstandigheden, waarbij per ongeluk een schot is gelost door de verdachte.
Ter verkrijging van een volledig beeld van hetgeen daar is voorgevallen heeft het Hof ook acht geslagen op de verklaringen van [getuige 2], [getuige 1] en [slachtoffer 1].
De getuige [getuige 2] (bijlage 4.2) heeft verklaard dat hij een jongeman in de richting van een geparkeerde blauwe [automerk/model] zag lopen, dat hij een harde knal hoorde, waarna hij eerdergenoemde jongeman met een vuurwapen in de hand weg zag lopen. Hierna zag hij de blauwe [automerk/model] met verhoogde snelheid wegrijden.
De verklaringen van [getuige 1] (bijlage 2.2.3) en [slachtoffer 1] (bijlage 2.3.3 en 3.1) houden – kort gezegd – in dat zij samen op de verdachte zijn afgelopen, dat een van hen de ketting van de hals van de verdachte heeft gerukt, dat zij naar de auto zijn gerend en dat zij, bij de auto aangekomen, een harde knal hoorden. [getuige 1] zag de verdachte met een wapen in zijn hand staan. [getuige 1] en [slachtoffer 1] zijn daarna weggereden.
Het Hof stelt vast dat de verklaring van de getuige [getuige 2] in het geheel geen blijk geeft van een worsteling met een derde op het moment van het schot. Datzelfde geldt voor de verklaringen van [getuige 1] en [slachtoffer 1].
Nu de verklaringen van [getuige 2], [getuige 1] en [slachtoffer 1] veel beter passen bij verdachtes verklaring dat hij op [slachtoffer 1] heeft geschoten, dan bij de later ingenomen stelling dat sprake was van een min of meer per ongeluk afgegaan schot tijdens een worsteling, heeft het Hof geen reden te twijfelen aan de juistheid van hetgeen door de verbalisanten op 3 oktober 2021 en door de rechter-commissaris op 11 oktober 2021 als verklaring van de verdachte is opgetekend. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Bewezenverklaring
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande:
1 primair
dat hij op 20 september 2021 in Aruba ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet, met een vuurwapen een kogel op het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
dat hij op 20 september 2021 in Aruba voorhanden heeft gehad een vuurwapen en munitie als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Vuurwapenverordening.
Het Hof acht niet bewezen wat de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsmiddelen
1. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte van 3 oktober 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] (bijlage 2.1.5). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 3 oktober 2021 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
de verdachte:
Ter hoogte van de kruising gevormd door de [straat 1] en de [straat 2] zag ik [getuige 1] en [slachtoffer 1] uit een blauwkleurige [automerk/model] stappen. Zij kwamen gelijk op mij aflopen. Ik zag dat [getuige 1] een ijspriem in zijn hand had. [getuige 1] heeft toen mijn gouden halsketting van mijn hals gerukt. Hierna pakte ik mijn vuurwapen uit mijn tas en heb een keer op hun geschoten. Het was een zwart/nikkelkleurig vuurwapen van het kaliber .25
2. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte van 18 oktober 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 3] (bijlage 2.3.3). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 18 oktober 2021 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[slachtoffer 1]:
Ik heb [verdachte] op 20 september 2021 van zijn gouden halsketting beroofd. Wij, [getuige 1], ook wel [bijnaam getuige 1] genoemd, en ik reden in een auto toen ik hem zag lopen. Wij stopten en gingen op [verdachte] af. Ik ben uitgestapt om met [verdachte] te vechten. Ik sprak [verdachte] aan. [bijnaam getuige 1] greep naar de ketting van [verdachte], maar miste. Ik hield [verdachte] vervolgens bij zijn shirt en greep naar zijn ketting. [bijnaam getuige 1] wist de ketting van de hals van [verdachte] te trekken. Hierna renden wij terug naar de auto. Op het moment dat ik instapte, werd ik door [verdachte] in mijn rechterhand geschoten.
Volgens mij had [bijnaam getuige 1] de avond van de beroving een ijspriem in zijn hand.
[betrokkene 1] is tijdens het hele incident in de auto gebleven.
3. Een proces-verbaal van verhoor van 21 september 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 2]] en [opsporingsambtenaar 3] (bijlage 4.2). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 20 september 2021 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[getuige 2]:
Ik reed in mijn auto. Ter hoogte van de [straat 1] en de [straat 2] zag ik een jongeman met een lichtbruine huidskleur en lang haar de [straat 1] oversteken. Hij kwam uit zuidelijke richting en stak de weg over in noordelijke richting. Ik zag die jongen richting een geparkeerde blauwe [automerk/model] lopen. Ik hoorde een knal. Nadat ik de knal hoorde, zag ik die jongen die in de richting van de [automerk/model] liep, met een vuurwapen in zijn hand weglopen. Ik zag de [automerk/model] met verhoogde snelheid wegrijden.
4. Een proces-verbaal van bevindingen van 21 september 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar3] en [opsporingsambtenaar 2] (bijlage 5.4). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant of een of meer van hen:
Op 20 september 2021, omstreeks 19:55 uur spraken wij met de dienstdoende poortarts van de Imsan. Hij vertelde dat hij het slachtoffer [slachtoffer 1] aan een medisch onderzoek heeft onderworpen. Bij onderzoek van de wond bleek dit inderdaad een schotwond te betreffen aan de rechterhand van het slachtoffer. Hierbij is de kogel aan de rechter buitenzijde de hand ingegaan en aan de linker bovenzijde de hand uitgekomen. Omdat de hand van [slachtoffer 1] blauw werd heeft de arts [slachtoffer 1] per ambulance over laten brengen naar het ziekenhuis voor verdere medische behandeling.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde omdat het opzet van de verdachte er niet op was gericht om het slachtoffer te raken.
Het Hof verwerpt dit verweer.
Uit de bewijsmiddelen leidt het Hof af dat de verdachte zijn wapen heeft gepakt en een kogel op het slachtoffer heeft afgevuurd op het moment dat het slachtoffer van de verdachte was weggerend en zich bij zijn auto bevond. De verdachte heeft gericht op het slachtoffer geschoten en heeft hem ook in de hand geraakt.
De uiterlijke verschijningsvorm van deze gang van zaken leidt het Hof tot de gevolgtrekking dat de verdachte doelbewust op het slachtoffer heeft geschoten en dat hij zo handelend ‘onvoorwaardelijk opzet’ op het toebrengen van fataal letsel aan het slachtoffer en mitsdien op zijn dood heeft gehad.
Het door de raadsvrouw gevoerde verweer wordt dan ook verworpen.
Verweren ten aanzien van de strafbaarheid
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte voor het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvolging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat sprake was van een noodweersituatie. De verdachte werd aangevallen door twee jongens, waarbij een van de twee jongens een steekwapen bij zich had. Zij hebben de verdachte vastgegrepen en van zijn ketting beroofd. De verdachte vreesde voor zijn leven en heeft ter verdediging van zichzelf en zijn goed het wapen gepakt en geschoten, aldus de raadsvrouw.
Het Hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Met de raadsvrouw is het Hof van oordeel dat aannemelijk is geworden dat op enig moment een noodweersituatie heeft bestaan, namelijk op het moment dat [slachtoffer 1] en [getuige 1] op de verdachte af kwamen lopen, waarbij een van hen bewapend was, en/of op het moment dat zij de verdachte vasthielden en hem van zijn ketting beroofden. Die situatie was echter, zo blijkt uit de bewijsmiddelen, geëindigd op het moment van de aan de verdachte verweten gedraging. Immers, [slachtoffer 1] en [getuige 1] zijn, nadat zij de verdachte hebben losgelaten, naar hun auto gerend om zich uit de voeten te maken, toen de verdachte (gericht) schoot. Het Hof concludeert dat de verdachte op dat moment niet uit verdediging heeft gehandeld.
Daarom strandt het beroep op noodweer.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Het bewezen wordt als volgt gekwalificeerd:
ten aanzien van feit 1

poging tot doodslag;

ten aanzien van feit 2
overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw heeft – in geval het beroep op noodweer niet slaagt – betoogd dat de verdachte een beroep op noodweerexces toekomt, aangezien de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte.
Met de raadsvrouw kan worden gezegd dat in het dossier aanwijzingen te vinden zijn dat de verdachte al gedurende langere tijd door een groep jongens, onder wie [slachtoffer 1], werd lastiggevallen en gepest en dat hij eerder door leden van die groep is aangevallen en van een ketting is beroofd, waardoor voor de verdachte de maat vol was en hij zich is gaan bewapenen. Hoe invoelbaar ook, de afwijzing van het beroep op noodweerexces ligt reeds besloten in het oordeel dat de gedraging van de verdachte op het moment van schieten niet als verdedigend kan worden beschouwd, zodat dat het beroep op noodweerexces niet opgaat. Daar komt nog bij dat op grond van verdachtes verklaring, noch uit verklaringen van anderen, aannemelijk is geworden dat deze gevoelens zodanig heftig waren dat zij hebben geleid tot een hevige gemoedsbeweging, waarbij de verdachte de grenzen van zijn noodzakelijke verdediging verontschuldigbaar uit het oog mocht verliezen. Het Hof ziet wel aanleiding om het aandeel van het slachtoffer in het voordeel van de verdachte bij de straftoemeting te betrekken, op de wijze als na te melden.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder dat is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten door de rechter worden opgelegd.
In dat verband kan aansluiting worden gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor een poging tot doodslag, waarvan in dit geval sprake is, als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf à zes jaren gegeven. De jonge leeftijd van de verdachte en het eigen gedrag van het slachtoffer gelden daarbij als strafverlagende omstandigheden. Voor het dragen van een wapen op straat is als indicatie een gevangenisstraf voor de duur van 21 tot 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk gegeven.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met een vuurwapen een kogel op het slachtoffer af te vuren. Daarmee heeft hij getoond geen respect te hebben voor het leven van een ander. Het letsel dat het slachtoffer hierdoor heeft opgelopen is relatief beperkt gebleven, maar het had evengoed ernstiger kunnen aflopen. Feiten zoals deze, waarbij een vuurwapen wordt gebruikt, schokken de rechtsorde en veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke feiten nog voor lange tijd en soms voor altijd een grote indruk maken op de betrokkenen en psychische problemen kunnen veroorzaken.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt grote risico’s met zich voor de veiligheid van personen. Vuurwapens vormen een aanzienlijke bedreiging voor een veilige samenleving, omdat het bezit van vuurwapens maar al te vaak leidt tot gebruik daarvan. Dat heeft zich in deze zaak ook verwezenlijkt. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens vormt een groeiend maatschappelijk probleem, waartegen dan ook streng moet worden opgetreden.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Hof ziet echter ook onder ogen dat het slachtoffer zich in deze zaak niet onbetuigd heeft gelaten jegens de verdachte, niet op dat moment, maar ook niet in daaraan voorafgaande periode. Het Hof acht het aannemelijk dat de gedraging van de verdachte zijn oorsprong heeft gevonden in dat conflict en verdachtes onmacht en frustratie daaromtrent. Het Hof zal daarmee in strafmatigende zin rekening houden.
Het Hof houdt voorts rekening met het feit dat de verdachte uit eigen beweging is verhuisd naar Bonaire, om zich aan voornoemde conflictsituatie te onttrekken. Gebleken is dat ook verdachtes ouders naar aanleiding van het voorgevallene uit Aruba zijn vertrokken. Zij hebben zich gevestigd in Nederland. Het is de bedoeling dat de verdachte zich op een gegeven moment in Nederland weer bij het gezin voegt, hetgeen – gelet op de inhoud van het rapport van de Stichting Reclassering en Jeugdbescherming Aruba, te weten dat sprake is van een hecht familienetwerk dat de verdachte ondersteunt in het nemen van positieve beslissingen en in zijn toekomstperspectief – alleen maar kan worden toegejuicht.
Het Hof is, alles afwegende, van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, waarvan 24 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest passend en geboden is, een straf waarbij de verdachte, na aftrek van voorarrest en VI, voor deze zaak niet in detentie zal hoeven terugkeren. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld. De duur van het voorwaardelijke strafdeel en de proeftijd vormen een stevige stok achter de deur voor de verdachte om bij toekomstige conflictsituaties anders te reageren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:119, 1:136, 2:259 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba en de artikelen 3 en 11 van de Vuurwapenverordening.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht en doet opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 (veertig) maanden;
bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot 24
(vierentwintig) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.V.L.M. Wannyn, voorzitter, mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. M.L.A. Angela, leden van het Hof, bijgestaan door mr. J. Mulder, (zittings)griffier, en is uitgesproken op 2 oktober 2023 ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba.
De uitspraakgriffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.