In deze zaak heeft de naamloze vennootschap International Global Bank N.V. (IGB), voorheen South American International Bank N.V., hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. Het Gerecht had op 15 november 2022 een vonnis uitgesproken waarin de vorderingen van IGB werden afgewezen. IGB had in hoger beroep drie grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van het vonnis en toewijzing van haar vorderingen, met veroordeling van de geïntimeerden in de proceskosten.
De geïntimeerden, bestaande uit de rechtspersoon naar het recht van Zwitserland C.S.A. (Consulting & Services Associate) S.A., de rechtspersoon naar het recht van de Britse Maagdeneilanden Consulting & Services Associate Ltd, en Jean Pierre Pastor, hebben de grieven bestreden en verzocht om bevestiging van het bestreden vonnis. Op 31 juli 2024 heeft de gemachtigde van IGB echter het hoger beroep ingetrokken, waarna de gemachtigde van CSA c.s. om een proceskostenveroordeling heeft verzocht.
Het Hof heeft vastgesteld dat de intrekking van het hoger beroep een eenzijdige actie van IGB was, die niet door CSA c.s. werd toegestaan. Het Hof heeft geoordeeld dat de intrekking van het hoger beroep door IGB moet worden opgevat als een intrekking van de door het Gerecht afgewezen vordering in kort geding. Aangezien IGB in de bodemzaak ongelijk heeft gekregen, zijn de vorderingen in kort geding zinledig geworden. Het Hof heeft IGB daarom veroordeeld in de proceskosten van CSA c.s., begroot op NAf 322,93 aan verschotten en NAf 4.000 aan salaris voor de gemachtigde, en verklaarde deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.