ECLI:NL:OGHACMB:2024:218

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
H-78/24
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de voortzetting van de inverzekeringstelling en de snelrechtgrond

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 18 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de voortzetting van de inverzekeringstelling van de verdachte. De zaak is ontstaan na een beschikking van de rechter-commissaris op 26 september 2024, waarin de vordering tot bewaring van de verdachte werd afgewezen. De rechter-commissaris oordeelde dat de voortzetting van de inverzekeringstelling onrechtmatig was, omdat de verdachte niet specifiek ter toetsing was voorgeleid aan de rechter-commissaris. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Tijdens de behandeling van het beroep op 8 oktober 2024 heeft het Hof de argumenten van de procureur-generaal en de raadsman van de verdachte gehoord. De procureur-generaal stelde dat de verdachte wel degelijk op basis van een schriftelijke vordering was voorgeleid en dat de rechter-commissaris ambtshalve de rechtmatigheid van de voortzetting van de inverzekeringstelling moest toetsen. Het Hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte in de eerste termijn van de inverzekeringstelling correct was voorgeleid en dat er geen wettelijke eis is dat de officier van justitie expliciet moet aankondigen dat de verdachte ook voorgeleid wordt voor toetsing van de voortzetting van de inverzekeringstelling.

Het Hof heeft geconcludeerd dat de voortzetting van de inverzekeringstelling rechtmatig is en dat er ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan. De vordering tot bewaring is afgewezen op basis van de recidivegrond en de snelrechtgrond, omdat er onvoldoende zekerheid was dat de terechtzitting binnen de periode van de bewaring zou plaatsvinden. De beslissing van het Hof was om de voortzetting van de inverzekeringstelling te bevestigen en het hoger beroep voor het overige af te wijzen.

Uitspraak

Zaaknummer: H-78/24

Parketnummer: 2024/02051
Datum uitspraak: 18 oktober 2024
Beschikking, gegeven in het hoger beroep ex artikel 89, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), door de officier van justitie ingesteld tegen de beschikking van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het Gerecht in eerste aanleg van Aruba in de zaak van:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen: de verdachte,
raadsman: mr. P. Mohamed, advocaat te Aruba.
Het onderzoek van de zaak
Deze beschikking is gegeven naar aanleiding van de behandeling van het beroep in raadkamer van het Hof in Aruba op 8 oktober 2024. Verschenen zijn de procureur-generaal, de verdachte en zijn raadsman. Het Hof heeft kennis genomen van hetgeen zij naar voren hebben gebracht.
Het procesverloop
Bij beschikking van 26 september 2024 heeft de rechter-commissaris de vordering tot het verlenen van een bevel tot bewaring afgewezen, geoordeeld dat de voortzetting van de inverzekeringstelling onrechtmatig is en de onmiddellijke invrijheidsstelling van de verdachte gelast.
De officier van justitie is op 27 september 2024 van de beschikking van de rechter-commissaris in hoger beroep gekomen.
Beoordeling
De rechtmatigheid van de voortzetting van de inverzekeringstelling
De rechter-commissaris heeft geoordeeld dat de voortzetting van de inverzekeringstelling van de verdachte onrechtmatig is, omdat de verdachte niet specifiek ter toetsing van de voortzetting van de inverzekeringstelling is voorgeleid aan de rechter-commissaris en er derhalve geen toetsing op de wijze als bedoeld in artikel 89 Sv heeft kunnen plaatsvinden.
De procureur-generaal heeft zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat de verdachte is voorgeleid aan de rechter-commissaris op basis van een schriftelijke vordering van de officier van justitie om de verdachte in bewaring te stellen en dat de rechter-commissaris daarbij ambtshalve dient te toetsen of de voortzetting van de inverzekeringstelling rechtmatig en doelmatig is. Volgens de procureur-generaal is dit ook staande praktijk. De rechter-commissaris heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat de voortzetting van de inverzekeringstelling onrechtmatig is.
Het Hof overweegt hieromtrent als volgt.
Artikel 89, eerste lid, Sv bepaalt dat de verdachte zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk tijdens de eerste termijn van inverzekeringstelling, voor de rechter-commissaris wordt geleid ten einde te worden gehoord. Het Hof stelt vast dat de verdachte in die eerste termijn van de inverzekeringstelling is voorgeleid aan de rechter-commissaris op basis van een schriftelijke vordering van de officier van justitie om de verdachte in bewaring te stellen.
Het Hof vermag niet in te zien waarom de rechter-commissaris op het moment dat een verdachte voor hem wordt geleid op basis van een vordering tot bewaring hij de rechtmatigheid van de voortzetting van de inverzekeringstelling alleen zou dienen te toetsen als de officier van justitie expliciet heeft aangekondigd dat de verdachte ook met dat doel wordt voorgeleid. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat de wet een dergelijke eis niet stelt.
Het Hof is van oordeel dat de voortzetting van de inverzekeringstelling rechtmatig is.
Bevel tot bewaring
Ernstige bezwaren
Uit het dossier blijkt genoegzaam van ernstige bezwaren tegen verdachte voor het in de vordering bevel tot bewaring omschreven strafbare feit.
Gronden
De procureur-generaal heeft aan de vordering tot bewaring van de verdachte ten grondslag gelegd dat sprake is van recidivegevaar, dat sprake is van verdenking van een misdrijf uit de Vuurwapenwetgeving en dat het onderzoek ter terechtzitting betreffende het misdrijf binnen de periode van de bewaring zal plaatsvinden (de snelrechtgrond).
Ten aanzien van de recidivegrond overweegt het Hof als volgt.
Met de rechter-commissaris is het Hof van oordeel dat de enkele vaststelling dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest niet de conclusie rechtvaardigt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte een misdrijf zal begaan waarop een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld of waardoor de gezondheid of veiligheid van anderen in gevaar zou komen. Ook is het Hof met de rechter-commissaris van oordeel dat de recidivegrond niet kan worden aangenomen op basis van het enkele feit dat de verdachte een vuurwapen van een ander zou hebben begraven en er aldus over kon beschikken.
Ten aanzien van de snelrechtgrond overweegt het Hof als volgt.
Ingevolge artikel 101, tweede lid, sub d, Sv kan deze grond slechts worden aangenomen, indien – voor zover hier relevant – de terechtzitting van het misdrijf uiterlijk binnen de periode van de bewaring van de verdachte zal plaatsvinden. Dat houdt in dat er op het moment dat de rechter-commissaris op de vordering bewaring moet beslissen voldoende zekerheid moet zijn dat die terechtzitting ook daadwerkelijk binnen die periode van bewaring zal plaatsvinden. Dat zal in het algemeen het geval zijn als de dagvaarding reeds aan de verdachte is uitgereikt. Nu daar in dit geval geen sprake van is en de procureur-generaal evenmin op andere wijze voldoende zekerheid heeft gegeven dat de terechtzitting uiterlijk binnen de periode van de bewaring zal plaatsvinden, neemt het Hof ook de snelrechtgrond niet aan.
Ook overigens acht het Hof geen gronden aanwezig voor het toewijzen van de vordering tot bewaring van de verdachte.
Beslist wordt dan ook als volgt.
De beslissing
Het Hof:
- verklaart de voortzetting van de inverzekeringstelling rechtmatig;
- wijst het hoger beroep voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven op 18 oktober 2024 door mrs. M.L.A. Angela, W. Foppen en H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, in tegenwoordigheid van de griffier.
Mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.