ECLI:NL:OGHACMB:2024:227

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
CUR202102472 – CUR2023H00090
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake eigendom en erfdienstbaarheid van een strook grond tussen Melber Holding N.V. en [geïntimeerde]

In deze zaak gaat het om een geschil over de eigendom van een strook grond tussen Melber Holding N.V. en een derde partij, aangeduid als [geïntimeerde]. Melber, eigenaar van een perceel in Curaçao, heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de erfpachter van een aangrenzend perceel, maar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat zij de eigenaar van het aangrenzende perceel niet had betrokken. In reconventie heeft het Gerecht Melber bevolen om openingen in de scheidingsmuur te sluiten. In hoger beroep heeft Melber geprobeerd de eigenaar van het aangrenzende perceel, het Land Curaçao, in de procedure te betrekken, maar het Hof oordeelt dat dit niet mogelijk is zonder een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Het Hof bevestigt dat Melber haar vorderingen niet tegen [geïntimeerde] maar uitsluitend tegen het Land kan instellen. Hierdoor is Melber niet-ontvankelijk in haar vorderingen. Het Hof heeft een plaatsopneming gelast om de situatie ter plaatse te beoordelen en verdere beslissingen aan te houden.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: CUR202102472 – CUR2023H00090
Uitspraak: 29 oktober 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
MELBER HOLDING N.V.,
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
thans appellante,
gemachtigde: mr. M.M. Bloem en M.E. Bergland,
tegen
[geïntimeerde],
wonend in [woonplaats A],
in eerste aanleg gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
thans geïntimeerde,
gemachtigden: mr. D.M. Wildeman en mr. J.F. Baart
en
het Land Curaçao,
zetelend te Curaçao,
in eerste aanleg niet betrokken,
gemachtigden: mr. E.A.M.J. van den Berg en mr. G.N. Hollander.
Partijen worden hierna Melber, [geïntimeerde] en het Land genoemd.

1.De zaak in het kort

In deze zaak gaat het om de eigendom van een strookje grond. Bij kadastrale opmeting is gebleken dat de scheidingsmuur tussen het perceel van Melber en het aangrenzende perceel deels op het aangrenzende perceel staat. In eerste aanleg is Melber niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering omdat zij die heeft ingesteld tegen de erfpachter in plaats van tegen de eigenaar van het aangrenzende perceel. In reconventie heeft het Gerecht Melber bevolen om de openingen in de scheidsmuur te sluiten en gesloten te houden. In dit hoger beroep heeft Melber alsnog de eigenaar van het aangrenzende perceel in de procedure betrokken en beoordeelt het Hof de vorderingen in conventie en in reconventie opnieuw.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 6 maart 2023 ingekomen akte van appel is Melber in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 23 januari 2023 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).
2.2
Bij op 17 april 2023 ingekomen memorie van grieven, tevens oproeping van een derde in het geding als partij tevens akte wijziging eis in hoger beroep, met producties, heeft Melber veertien grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en haar vorderingen alsnog zal toewijzen, en die van [geïntimeerde] zal afwijzen met veroordeling van [geïntimeerde] (en het Land) in de proceskosten in beide instanties.
2.3
Bij op 16 juni 2023 ingekomen memorie van antwoord, met productie, heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van Melber – uitvoerbaar bij voorraad – in de reële proceskosten in hoger beroep, inclusief de nog te maken kosten.
2.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend.
2.5
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling door het Hof

Feiten
3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1
Melber is sinds 1991 eigenaar van een perceel aan de [adres A] in Curaçao. Op het perceel bevindt zich een sport- en fitnesscentrum dat Melber exploiteert.
3.1.2 [
[geïntimeerde] is erfpachter van het naastgelegen perceel met het daarop gebouwde woonhuis gelegen aan de [adres B].
3.1.3 [
[geïntimeerde] heeft de erfpacht op dat perceel gekregen bij notariële akte van 22 maart 2019 van de eigenaar, het Land.
3.1.4
In 2017 heeft het Kadaster in opdracht van Melber de erfgrens tussen de twee percelen opgemeten. Aan de hand van de grensuitzetting van het Kadaster zou de scheidingsmuur over de kadastrale grens op het perceel van [geïntimeerde] zijn gebouwd. Het gaat om een driehoekig strookje grond waarvan de lange zijde 9.70 meter is en het breedste gedeelte 86 centimeter.
3.1.5
Melber heeft ten behoeve van het fitnesscentrum verbouwingen verricht. Zij heeft de scheidingsmuur tussen de twee percelen verder opgetrokken en op een hoogte van ongeveer drie meter heeft zij vijf openingen in de scheidingsmuur aangebracht.
Vorderingen
3.2
In deze rechtszaak heeft Melber (in conventie) gevorderd:
  • een verklaring van recht dat Melber eigenaar is geworden van een strook grond die zich aan de zijde van [geïntimeerde] van de scheidingsmuur bevond,
  • een verklaring van recht dat een erfdienstbaarheid tot het dulden van de openingen in de scheidingsmuur wordt gevestigd,
  • [geïntimeerde] zal veroordelen om de grond waarop de scheidingsmuur staat aan Melber in eigendom over te dragen met bepaling dat het vonnis in plaats zal komen van (de medewerking van [geïntimeerde] aan) een notariële akte, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom,
  • [geïntimeerde] te veroordelen om een erfdienstbaarheid tot het dulden van de openingen in de scheidingsmuur te verlenen, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
  • de veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.3
In reconventie heeft [geïntimeerde] gevorderd:
- Melber te bevelen om de openingen in de scheidingsmuur te sluiten en gesloten te houden en het onrechtmatig handelen in strijd met artikel 5:37 jo. 5:43 BW op te heffen op straffe van verbeurte van een dwangsom,
en subsidiair:
- een verklaring van recht dat [geïntimeerde] op kosten van Melber de aan- en opbouw van de scheidingsmuur mag bewerken,
een en ander met veroordeling van Melber in de proceskosten.
Beslissingen van het Gerecht
3.4
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht in conventie Melber niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen, en in reconventie, kort weergegeven, de primaire vordering van [geïntimeerde] toegewezen, met veroordeling van Melber in de proceskosten.
Beoordeling door het Hof
Partijen in hoger beroep
3.5
Melber heeft de akte van appel en de memorie van grieven betekend aan zowel [geïntimeerde], de gedaagde partij in eerste aanleg als aan het Land, een partij die niet eerder in de procedure was betrokken. Melber wenst haar vorderingen alsnog (mede) in te stellen tegen het Land als eigenaar van de grond waarover deze zaak gaat. Melber betoogt dat sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding en verwijst naar artikel 12a Rv in samenhang met artikel 260 Rv.
3.6
Het Hof stelt voorop dat in beginsel slechts de partijen in eerste aanleg hoger beroep kunnen instellen en in hoger beroep kunnen worden gedagvaard. Een derde die niet als partij was betrokken in het geding in eerste aanleg kan niet zonder meer alsnog partij worden in het geding in hoger beroep. Daarop zijn uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld wanneer sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Daarvan is in dit geval echter geen sprake. Het Gerecht heeft het verweer van [geïntimeerde] gevolgd dat zij nooit kan worden veroordeeld tot overdracht van de bewuste strook grond omdat zij geen eigenaar daarvan is en alleen tot vervreemding kan overgaan met toestemming van de Minister. Ook het Hof constateert dat de vorderingen van Melber alle betrekking hebben op de (verkrijging door verjaring van) eigendom en erfdienstbaarheden van de strook grond/het perceel. Dat zijn vorderingen die uit hun aard tegen uitsluitend de eigenaar daarvan kunnen worden ingesteld. De conclusie is dan ook dat Melber haar vorderingen niet tegen [geïntimeerde] maar (uitsluitend) tegen het Land kan instellen. Melber heeft in eerste aanleg de verkeerde partij in rechte betrokken: Melber had alleen het Land (en dus niet: mede het Land) moeten dagvaarden. Voor een uitzondering op de regel dat alleen partijen die in eerste aanleg in de procedure waren betrokken in hoger beroep kunnen worden gedagvaard, is dan ook geen reden. Dat betekent dat het Land geen partij is (geworden) in het hoger beroep.
Melber is niet-ontvankelijk in haar vorderingen
3.7
Uit het voorgaande volgt eveneens dat Melber niet-ontvankelijk is in haar vorderingen. De grief die Melber daartegen heeft aangevoerd slaagt niet.
Vordering in reconventie
3.8
Alvorens de vordering van [geïntimeerde] te beoordelen wil het Hof zich een beeld vormen van de situatie ter plaatse. De rechter in eerste aanleg is ook ter plaatste geweest maar foto’s van de situatie ter plaatse ontbreken in het Hofdossier. Daarom zal het Hof een plaatsopneming en bezichtiging gelasten ter plaatse tegen een nader te bepalen dag en uur. Tijdens de plaatsopneming zal tevens onderzocht worden in hoeverre partijen bereid zijn om samen een oplossing voor het geschil te bereiken.
3.9
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
gelast een plaatsopneming en bezichtiging ter plaatse op
donderdag 14 november 2024te
15.3uur aan de
[adres A en B] te Curaçao,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, E.A. Saleh en E.M. van der Bunt, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 29 oktober 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.