ECLI:NL:OGHACMB:2024:250

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
500.00185/23
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een gevangenisstraf voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en cocaïne

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren voor het opzettelijk aanwezig hebben van meer dan 1300 kilogram hennep en 3 kilogram cocaïne. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep op 20 juni 2024 heeft de procureur-generaal gevorderd dat het Hof het vonnis zou bevestigen. Het Hof heeft de argumenten van de verdachte en zijn raadsman gehoord, die betoogden dat de verdachte niet op de hoogte was van de cocaïne aan boord van de boot en dat de boot niet naar Curaçao, maar naar Venezuela onderweg was. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte wel degelijk opzet had op het transport van de cocaïne, gezien de omstandigheden en de verklaringen van de verdachte zelf. Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht bevestigd, maar de opgelegde straf verlaagd naar vier jaren gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. Het Hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij een bekennende verklaring heeft afgelegd. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumlandsverordening 1960.

Uitspraak

Zaaknummer: H-211/23

Parketnummer: 500.00185/23
Uitspraak: 11 juli 2024 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 8 december 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1986 in [geboorteplaats],
wonende in [land],
thans alhier gedetineerd.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte ter zake van het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft het Gerecht beslissingen genomen over de in beslag genomen voorwerpen.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 20 juni 2024.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, mr A.K. Tiggelaar, en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman, mr. S. Zahedi, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat de gronden worden aangevuld en met uitzondering van de opgelegde straf en de strafmotivering.
Bespreking van de gevoerde bewijsverweren
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte ten aanzien van feit 2 moet worden vrijgesproken omdat de boot niet onderweg was naar Curaçao, maar naar (een andere plaats in) Venezuela. Voorts heeft de raadsman ten aanzien van dat feit bepleit dat de verdachte geen wetenschap had van de beperkte hoeveelheid cocaïne aan boord van de boot. Er is slechts drie kilogram cocaïne aangetroffen in een lading van ruim duizend kilogram marihuana.
Het Hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de zogenoemde
go fastwaarop onder meer de verdachte is aangehouden, voor het eerst gesignaleerd is in de Venezolaanse territoriale wateren, maar dat de interceptie later in de internationale wateren heeft plaatsgevonden. Of de boot al dan niet onderweg was naar Curaçao is voor het bewezen verklaarde niet van belang: de verdachte (en diens medeverdachten) zijn in de internationale wateren aangetroffen met de verdovende middelen aan boord.
Ten aanzien van het verweer dat de verdachte geen opzet had op het aanwezig hebben dan wel vervoeren van cocaïne merkt het Hof het volgende op.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat iemand die de verdachte aanduidt als zijn neef aan hem heeft meegedeeld dat de klus zou gaan om een drugstransport. Daarmee ging de verdachte akkoord. Een specificatie van welke drugs er exact zouden worden vervoerd is niet besproken, althans daarvan is het Hof niet gebleken.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte nog verklaard dat hij aan die “neef” heeft gevraagd om werk voor hem te zoeken. Tegelijkertijd ging de verdachte ervan uit dat zijn neef in de drugshandel zat. De verdachte wist dat de boot een grote hoeveelheid drugs aan boord had. Er bestond een aanmerkelijk kans dat de boot ook enige cocaïne aan boord had. Gezien het voorgaande heeft de verdachte die aanmerkelijke kans willens en wetens aanvaard.
Het Hof is gezien het voorgaande van oordeel dat de verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het transport van de tenlastegelegde hoeveelheid cocaïne.
De verweren van de raadsman worden verworpen.
Aanvulling van de bewijsmiddelen
Het Hof vult de bewijsmiddelen als volgt aan:
12. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op 20 juni 2024, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Mijn neef had altijd geld. Ik vroeg hem een job voor mij te zoeken.
Hij (
het Hof begrijpt: de neef) zei tegen mij: ‘Vraag niks, hoe minder je weet hoe beter’.
Ik was niet verrast dat het om drugs ging omdat ik wist wie mijn neef was.
Ik ging er vanuit dat hij in dat soort zaken handelt.
Oplegging van straf
Het Gerecht heeft de verdachte voor het opzettelijk aanwezig hebben van 1.324.393 gram hennep en het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van 3.242 gram cocaïne veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van het voorarrest.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met het feit dat de drugs niet bestemd waren voor Curaçao en dat het ging om Venezolaanse en daarmee goedkope marihuana en met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat in soortgelijke strafzaken lagere straffen zijn opgelegd dan waarvoor de verdachte bij het Gerecht is veroordeeld.
Het Hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder dat is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting (in hoger beroep) naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten door de rechter plegen te worden opgelegd.
De verdachte heeft zich op 24 juni 2023 samen met anderen schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van meer dan 1.300 kilogram hennep en het aanwezig hebben en vervoeren van meer dan drie kilogram cocaïne. Gezien de aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen kan het niet anders zijn dan dat de verdovende middelen bestemd waren voor de handel. Het gebruik van hennep en cocaïne is (zeer) schadelijk voor de volksgezondheid en het motief voor de strafbaarstelling is niet in de laatste plaats gelegen in het maatschappelijk belang van bescherming van die volksgezondheid. De verspreiding en het gebruik van verdovende middelen kan in zijn algemeenheid de maatschappij ernstig ontregelen en het disfunctioneren van het individu tot gevolg hebben. Bovendien gaat de verspreiding van en handel in hennep en cocaïne gepaard met vele vormen van (zware) criminaliteit. Dat de Kustwacht de
go fastmet verdovende middelen heeft onderschept past dan ook binnen de Verdragsrechtelijke missie om drugstransporten te voorkomen en te bestrijden.
In strafverminderende zin houdt het Hof rekening met het feit dat de verdachte van meet af aan een bekennende verklaring heeft afgelegd en (gedetailleerd) heeft verklaard hoe een en ander is verlopen. De lezing van de verdachte dat het drugstransport als eindbestemming Venezuela had en niet bestemd was voor Curaçao acht het Hof aannemelijk. Het Hof neemt daarom in zijn beraadslaging mee dat de verdachte (tezamen met zijn medeverdachten) niet de intentie had de verdovende middelen buiten de territoriale wateren van Venezuela te brengen. Daarnaast neemt het Hof in aanmerking dat het weliswaar om een zeer grote hoeveelheid drugs gaat, maar dat het voor het overgrote deel
softdrugsbetreft (en het opzet ook voornamelijk daarop was gericht). Tot slot is de verdachte niet eerder met justitie in aanrekening gekomen en houdt het Hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken.
In dit soort zaken kan aansluiting worden gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Uit die oriëntatiepunten blijkt dan dat voor (een
first offender) de in- en uitvoer dan wel het aanwezig hebben van drie kilogram cocaïne een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden is geïndiceerd.
Op het aanwezig hebben van 25 kilogram hennep wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden passend geacht. Echter wordt de in de oriëntatiepunten opgenomen maximale hoeveelheid in onderhavige strafzaak ruim overschreden (meer dan 1.300 kilogram).
Het Hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 1:67, 1:68, 1:74, 1:76 en 1:123 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 4 van de Opiumlandsverordening 1960 zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het Hof:
bevestigt het vonnis van het Gerecht van 8 december 2023, met aanvulling van de gronden en met uitzondering van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren;
beveelt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
bevestigt het vonnis van het Gerecht voor het overige.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.A. Angela, voorzitter, mr. G.C.C. Lewin en mr. F.V.L.M. Wannyn, leden van het Hof, bijgestaan door mr. B.K.M. Pouw, zittingsgriffier, en op 11 juli 2024 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.