ECLI:NL:OGHACMB:2024:251

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
500.00075/24
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijke vrijheidsberoving met gevangenisstraf

In deze zaak is de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijke vrijheidsberoving. De feiten zijn als volgt: op 23 februari 2024 heeft de verdachte, samen met een medeverdachte, de aangever tegen zijn wil in een auto geduwd en hem gedwongen om geld af te geven. De aangever verklaarde dat hij door de verdachte en de medeverdachte werd bedreigd en mishandeld. De verdachte heeft tijdens de rechtszitting verklaard dat hij de aangever in zijn auto heeft laten stappen om hem te dwingen een defecte auto te repareren. Het Gerecht heeft de verklaringen van de aangever en de medeverdachte als geloofwaardig beoordeeld en heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte samenwerkten om de vrijheidsberoving te plegen. De verdachte is eerder in aanraking gekomen met de politie en justitie en was ten tijde van het feit in een proeftijd. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde en heeft een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. De uitspraak vond plaats op 5 juli 2024.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00075/24

Uitspraak: 5 juli 2024 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1966 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [woonadres],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring in Curaçao.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2024.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsheer, mr. S.F. Osepa, advocaat in Curaçao.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie, mr. V. Girigoria-Hernandez, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich - samengevat - primair op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste legde dient te worden vrijgesproken nu (voorwaardelijk) opzet op de vrijheidsberoving ontbreekt.
Subsidiair heeft de raadsman het Gerecht verzocht om, voor zover het Gerecht tot een bewezenverklaring komt, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 februari 2024, althans in of omstreeks de maand
februari 2024 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid
heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij, verdachte,
en/of zijn mededader(s) met dat opzet
- vanuit een roodgelakte personenauto {van het merk Kia, model Picanto)
gestapt en/of,
  • die [slachtoffer] met kracht vastgepakt en/of vastgehouden en/of,
  • vervolgens die [slachtoffer] tegen zijn wil in die personenauto geduwd en/of,
  • een tas met inhoud van die [slachtoffer] weggenomen en/of,
  • die [slachtoffer] met de dood heeft bedreigd;
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 februari 2024, te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers zijn zij, verdachte en zijn mededader, met dat opzet
- uit een roodgelakte personenauto (van het merk Kia, model
Picanto) gestapt en
  • hebben zij die [slachtoffer] met kracht vastgepakt en vastgehouden en
  • vervolgens die [slachtoffer] tegen zijn wil in die personenauto
geduwd en
  • een tas van die [slachtoffer] weggenomen en
  • die [slachtoffer] met de dood bedreigd.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hiernavolgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Daarbij wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.

1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 24 februari 2024, inhoudende - voor zover van belang en zakelijk weergegeven - de verklaring van [slachtoffer] (dossierpagina 1 t/m 6):

Gisteren, op vrijdag 23 februari 2024, liep ik te voet, ter hoogte van Supermarket 2000, richting mijn huis [woonadres slachtoffer]. Op dat moment zag ik [medeverdachte]
(het Gerecht begrijpt: de medeverdachte [naam medeverdachte])in zijn roodgelakte Kia Picanto voorbijrijden. Toen hij mij zag, keerde hij terug en reed met zijn auto naar mij toe. Ik zag dat de man bijgenaamd [naam verdachte] (
het Gerecht begrijpt: de verdachte)ook in de auto zat. Beiden stapten vanuit de auto. Ik werd door [naam medeverdachte] en [naam verdachte] bij mijn shirt vastgepakt en werd met kracht en tegen mijn wil, in de auto van [medeverdachte] geduwd. Ik werd voor in de stoel van de medebestuurder gezet. [verdachte] ging achter mij zitten. Toen wij in de auto waren, pakte [medeverdachte] mijn tas van mij af. Eerst verzette ik mij hevig tegen, maar [medeverdachte] deed alsof hij mij zou gaan mishandelen. Om dit te vermijden liet ik mijn tas van mij afnemen. Hij pakte het geld vanuit mijn tas. Ik had ongeveer 45 a 50 Naf in mijn tas. Met het geld dat hij van mij gepakt had, liet hij [verdachte] benzine voor de Kia Picanto kopen. Ik kon op dat moment niet vluchten, doordat [medeverdachte] de autodeur aan de zijde van de mede-inzittende te allen tijde vasthield, terwijl [verdachte] aan het tanken was. Na het tanken reden ze met mij naar het huis van [medeverdachte], alwaar de Kia Forte was. Onderweg bleef [medeverdachte] tegen mij zeggen dat ik ervoor moest zorgen dat de auto vandaag gerepareerd zou worden, want anders zullen ze mij vandaag vermoorden. [verdachte] bleef ook zeggen dat er slechte dingen met mij vandaag zouden gaan gebeuren. Toen we bij het huis van [medeverdachte] aankwamen, ging ik naar de auto kijken. Ik werd wederom door [medeverdachte] mishandeld. Op een gegeven moment liep [medeverdachte] naar binnen. Ik zag de kans om weg te rennen. [verdachte] probeerde mij tegen te houden maar het lukte mij toch om weg te rennen. Ik rende echt voor mijn leven. Na een eind rennen ging ik onder een paar struiken schuilen. Ik zag [medeverdachte] en [verdachte] in de Kia Picanto heen en weer blijven rijden. Ik durfde niet uit mijn schuilplaats te gaan. Toen het daglicht werd liep ik naar een paar bekenden in de buurt om hulp te vragen.

2. Een proces-verbaal van bevindingen bij voorgeleiding verdachte [naam medeverdachte] d.d. 24 februari 2024, inhoudende - voor zover van belang en zakelijk weergegeven - de verklaring van de verbalisant (dossierpagina 75-76):

Na de voorgeleide verdachte te hebben meegedeeld dat zij
(het Gerecht begrijpt: hij)niet tot antwoord verplicht is, heeft de verdachte het volgende verklaard: “Ik heb, de mij bekende monteur “[bijnaam slachtoffer]” inderdaad gisteravond in mijn auto laten stappen en naar de woning van een vriendin heengereden. Mijn bedoeling was om [slachtoffer] te dwingen om een defecte auto, die hij al lang had moeten repareren, op dat moment te laten doen. Ik was op dat moment tezamen met een vriend van mij [verdachte]. Nadat [slachtoffer] uit de auto was gestapt is hij de mondie ingevlucht.

3. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting op 14 juni 2024, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, inhoudende:

Op 23 februari 2024 was ik met [medeverdachte]
(het Gerecht begrijpt: de medeverdachte [naam medeverdachte])en [bijnaam slachtoffer]
(het Gerecht begrijpt: aangever [naam slachtoffer])in de auto toen [slachtoffer] van zijn vrijheid werd beroofd.
Bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van hetgeen door het openbaar ministerie en de raadsman ter terechtzitting naar voren is gebracht, oordeelt het Gerecht als volgt.
Op 24 februari 2024, omstreeks 07:31 uur, komt bij de Centrale Meldkamer een melding binnen van een ontvoering. Bij [adres] had een man zich gemeld die te kennen gaf door twee voor hem bekende mannen ter hoogte van de winkelzaak “Winkel Centrum 2000” te zijn ontvoerd. Het was hem gelukt om van zijn daders te ontkomen en bleef in de mondi overnachten. Op 24 februari 2024, om 09:15 uur, doet aangever [slachtoffer] aangifte van - voor zover hier van belang - ontvoering. Aangever verklaart - kort samengevat - over de problemen die hij met de medeverdachte [naam medeverdachte] had over de reparatie van een auto en dat hij, op 23 februari 2024, door de medeverdachte en [naam verdachte] (de bijnaam van de verdachte) bij zijn shirt wordt gepakt en met kracht en tegen zijn wil in de auto van de medeverdachte wordt geduwd. Aangever moest voorin plaatsnemen terwijl de verdachte achter hem zat. De medeverdachte heeft vervolgens de tas van aangever afgenomen waarna verdachte met het geld dat daarin zat is gaan tanken. Aangever verklaart ook dat hij op dat moment de auto niet kon verlaten omdat de medeverdachte steeds de autodeur vasthield. Eenmaal aangekomen bij het huis van de medeverdachte zei de medeverdachte dat aangever de auto vandaag moest repareren, anders zouden ze hem vermoorden. Ook de verdachte bleef zeggen dat slechte dingen met hem, aangever, zouden gaan gebeuren. Aangever verklaart ook aldaar te zijn mishandeld door de medeverdachte. Op het moment dat de medeverdachte naar binnen gaat ziet aangever kans te vluchten, waarbij de verdachte hem probeert tegen te houden. Nadat aangever de hele nacht geschuild heeft in de mondi vraagt hij buurtbewoners om hulp.
Het Gerecht is, anders dan de raadsman, van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte tezamen met de medeverdachte aangever wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden.
Daartoe overweegt het Gerecht dat zij de verklaring van aangever - die onder meer verklaart dat zowel de verdachte als de medeverdachte hem bij zijn shirt vastpakte en hem met kracht en tegen zijn wil in de auto van medeverdachte duwde - geloofwaardig acht. Deze verklaring vindt steun in de verklaringen van de medeverdachte, die ook verklaart dat er problemen waren over de reparatie van de auto, dat de medeverdachte daar boos over was en dat hij, zoals hij ook bij de politie heeft verklaard, aangever “in zijn auto heeft laten stappen” waarbij zijn bedoeling was om aangever “te dwingen” om de defecte auto op dat moment te laten repareren. Voorts vindt de aangifte steun in de verklaringen van de bewoners van [woonadressen getuigen], welke bewoners verklaren dat op 24 februari 2024, omstreeks 07:00 uur een onbekende man op blote voeten aan kwam rennen en om hulp kwam vragen. De man leek in paniek te zijn, zou erg nerveus zijn geweest en verklaarde dat de personen voor wie hij een auto zou repareren hem aan het zoeken waren om hem te vermoorden.
De verklaringen van de verdachte, afgelegd bij de politie, acht het Gerecht niet geloofwaardig. Daartoe overweegt zij dat de verdachte zowel in zijn eerste als in zijn tweede verhoor bij de politie verklaart niets af te weten van een ontvoering omdat hij de auto, direct nadat de medeverdachte aangever op straat aansprak, heeft verlaten. Eerst in zijn derde verhoor verklaart de verdachte anders en zegt hij wel aanwezig te zijn geweest maar wijst hij de medeverdachte aan als degene die (alleen) verantwoordelijk is voor het toegepaste geweld en voor de vrijheidsberoving. De verdachte zou daarbij zelf door de medeverdachte zijn bedreigd en zou aangever juist hebben willen helpen ontsnappen. Voor deze verklaring is naar het oordeel van het Gerecht echter geen enkele steun te vinden in (de overige stukken in) het dossier. Integendeel, aangever verklaart in dit verband dat ook de verdachte hem bedreigde en hem probeerde tegen te houden toen hij probeerde te vluchten. Naar het oordeel van het Gerecht valt niet in te zien waarom aangever de verdachte ten onrechte zou beschuldigen. Aan de verklaring van de medeverdachte - inhoudende dat de verdachte niets heeft gedaan - hecht het Gerecht in dit verband geen waarde nu deze de vrijheidsberoving zelf ontkent. Dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op de wederrechtelijke vrijheidsberoving had, zoals zijn raadsman heeft aangevoerd, volgt het Gerecht dan ook niet.
Gelet op het vorenstaande acht het Gerecht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aangever op 23 februari 2024 opzettelijk en wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden zoals opgenomen in de bewezenverklaring.
Medeplegen
Het Gerecht is van oordeel dat de verdachte het vorengaande in een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte [naam medeverdachte] heeft gepleegd. Daartoe overweegt het Gerecht dat de verdachte aangever samen met de medeverdachte in de auto heeft geduwd, dat zowel verdachte als medeverdachte aangever bedreigden en hem probeerden te weerhouden van vluchten.
Het Gerecht is mitsdien van oordeel dat sprake is van een gezamenlijke uitvoering van het ten laste gelegde en dat zowel de verdachte als de medeverdachte een voldoende gewichtige materiële bijdrage aan het bewezenverklaarde hebben geleverd om van medeplegen te kunnen spreken.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:249 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven/beroofd houden.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten plegen te worden opgelegd.
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving van de monteur die de auto van de medeverdachte zou repareren. Het motief van de verdachte is het Gerecht op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet duidelijk geworden, temeer nu het niet om zijn auto ging. Hoe het ook zij, dat de medeverdachte niet tevreden was over het tempo waarin dan wel de wijze waarop zijn auto gerepareerd werd, verschaft evident niet het recht om aangever daartoe te dwingen door hem met geweld van straat te plukken en hem daartoe van zijn vrijheid te beroven en, gedurende enige uren, beroofd te houden. Wel is het Gerecht bij de bepaling van de straf uitgegaan van een kleinere rol van de verdachte ten opzichte van die van de medeverdachte [naam medeverdachte], die een duidelijk belang had bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving en die, gelet daarop, de initiator moet zijn geweest.
Het Gerecht stelt vast dat de verdachte eerder en herhaaldelijk in aanraking is gekomen met politie en justitie in verband met (bedreiging met) geweldsdelicten. De verdachte liep ten tijde van het bewezenverklaarde feit bovendien in een proeftijd terzake van een bedreiging. Het Gerecht rekent dit de verdachte in strafverzwarende zin aan.
Van persoonlijke omstandigheden van de verdachte die nopen tot een andere dan wel lagere straf is het Gerecht niet gebleken.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Voor een voorwaardelijk deel, zoals de raadsman heeft verzocht, ziet het Gerecht in dit verband geen aanleiding, nu de verdachte eerder (voorwaardelijk) is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dit hem er niet van heeft weerhouden - zelfs nog in een lopende proeftijd - opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Alles afwegende is het Gerecht van oordeel dat een gevangenisstraf zoals gevorderd door de officier van justitie passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 1:117, 1:123 en 2:249 Sr, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 maanden (vijftien maanden);
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. H.R. Bracht, bijgestaan door mr. B.K.M. Pouw, (zittingsgriffier), en op 5 juli 2024 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het einddossier/eindproces-verbaal van het Korps Politie Curaçao (Unit Zware Criminaliteit]) d.d. 12 april 2024, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 202404121000 en de onderzoeksnaam “[naam onderzoek]”, doorgenummerde dossierpagina’s 1–145.