ECLI:NL:OGHACMB:2024:291

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
H-144/21
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door een notaris van gelden van de derdengeldrekening van zijn kantoor en gewoontewitwassen

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een notaris die werd beschuldigd van verduistering en gewoontewitwassen. De verdachte, geboren op [datum] in [Land] en wonende op [adres], was eerder veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf en vijf jaar ontzetting uit het notarisambt door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het Hof heeft de zaak behandeld op de terechtzitting van 12 september 2024, waar de procureurs-generaal, mrs. P. Borst en L.E.M. Wösten, de bevestiging van het vonnis hebben gevorderd, met uitzondering van de strafmaat en de beslissing over het beslag. De raadsvrouw van de verdachte, mr. P.C. Janssen, heeft vrijspraak bepleit en een strafmaatverweer gevoerd. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van meer dan tien jaar geldbedragen van de derdengeldrekening van zijn notariskantoor naar zijn privérekeningen heeft overgemaakt, wat resulteerde in een verduistering van in totaal NAf 1.452.000. Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zowel verduistering als gewoontewitwassen. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 200 uren. Daarnaast is hij voor vijf jaar ontzet uit het recht om het ambt van notaris te bekleden.

Uitspraak

Zaaknummer: H-144/21

Parketnummer: 500.00011/21
Uitspraak: 17 oktober 2024 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 10 september 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren op [datum] op [Land],
wonende [adres].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden. Voorts heeft het Gerecht de verdachte voor de duur van vijf jaren ontzet uit het recht om het ambt van notaris te bekleden en tevens uit het recht tot de uitoefening van het beroep van kandidaat-notaris, notarisklerk, notarieel medewerker en/of anderszins het verrichten van werkzaamheden op een notariskantoor of in een notariële (advies)praktijk.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 september 2024.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureurs-generaal,
mrs. P. Borst en L.E.M. Wösten, en van wat door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P.C. Janssen, advocaat in Curaçao, naar voren is gebracht.
De procureurs-generaal hebben gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen onder aanvulling van gronden, behoudens ten aanzien van de op te leggen straf en de beslissing ten aanzien van het beslag. Zij vorderen dat het Hof
– in zoverre opnieuw rechtdoende – de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, en de piano van verdachte verbeurd zal verklaren.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Daarnaast heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof vernietigt het vonnis waarvan beroep, omdat het Hof deels tot andere beslissingen komt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd:
Feit 1 primair
dat hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van januari 2009 tot en met 3 september 2020, te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als ambtenaar of een met enige openbare dienst voortdurend of tijdelijk belast persoon, opzettelijk (telkens) een of meer geldbedragen, die hij in zijn bediening onder zich had heeft verduisterd,
hebbende hij opzettelijk
-een totaalbedrag van 1.000.000 ANG, althans een of meer geldbedragen, en/of
-een totaalbedrag van 250.000 ANG, althans een of meer geldbedragen, en/ of
-een totaalbedrag van 128.500 ANG, althans een of meer geldbedragen, en/of
-een bedrag van 67.500 ANG, althans een of meer geldbedragen, en/of
-een bedrag van 6.000 ANG, althans een of meer geldbedragen
(zie pagina 17/18 en de processen-verbaal met de nummers 20191204.1355AMB en
202006160945.AMB van het dossier),
welk geld hij, verdachte, anders dan door misdrijf, immers uit hoofde van zijn bediening als notaris op de derdengeldrekening van zijn notarispraktijk onder zich had, wederrechtelijk heeft toegeëigend;
Feit 1 subsidiair
dat hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van januari 2009 t/m 3 september 2020, te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (telkens) een of meer geldbedragen, (namelijk)
-een totaalbedrag van 1.000.000 ANG, althans een of meer geldbedragen, en/of
-een totaalbedrag van 250.000 ANG, althans een of meer geldbedragen, en/ of
-een totaalbedrag van 128.500 ANG, althans een of meer geldbedragen, en/of
-een bedrag van 67.500 ANG, althans een of meer geldbedragen, en/of
-een bedrag van 6.000 ANG, althans een of meer geldbedragen
(zie pagina 17/18 en de processen-verbaal met de nummers 20191204.1355AMB en
202006160945.AMB van het dossier),
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan een of meer cliënten van de notariskantoor [naam], althans de Stichting derdengelden [naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn medeverdachte, uit hoofde van zijn dienstbetrekking en/of zijn beroep, althans geldelijke vergoeding, als (hoofd) boekhouder en/of notaris,, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk heeft toegeëigend;
Feit 2
dat hij op verschillende tijdstippen, in of omstreeks de periode van januari 2009 t/m 3 september 2020 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben/heeft verdachte en/of verdachtes mededader(s) (telkens),
- van onderstaande voorwerp(en) en/of geldbedrag(en), de werkelijke aard en/of herkomst en/of vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) is/was en/of dat/die voorwerp(en) voorhanden heeft/had en/of
- onderstaand(e) voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt,
te weten
[op 28 december 2009, althans in de periode van 28 december 2009 t/m 1 november 2010, zie pagina 17/18 en de processen-verbaal met de nummers 20191204.1355.AMB en 202006160945.AMB van het dossier]
- een totaalbedrag van 1.000.000 ANG, althans een of meer geldbedrag(en) overgeschreven van de bankrekening gelieerd aan de Stichting derdengelden [naam] op RBC bankrekening [nummer] met als tenaamgestelde [naam], en/of (vervolgens)
-van de bankrekening [nummer] met als tenaamgestelde [naam] een totaalbedrag van 922.500 ANG, althans een of meer geldbedrag(en) (in 7 transacties) overgeschreven op de persoonlijke bankrekeningen van de verdachte bij de BdC (rekeningnummer) en MCB ([rekeningnummer]), en/of
[ In het jaar 2010/2011 op verschillende tijdstippen afschrijvingen van zijn MCB rekening [rekeningnummer] gedaan i.v.m. het onderstaande, zie pagina 21 en de processen-verbaa1 met de nummers 20191204.1355.AMB en 202006160945.AMB van het dossier.]
- een grondstuk (adres) althans een of meer onroerende goederen, voor zijn ex-vrouw [naam], althans een derde, en/of de bekostiging van de bouwwerkzaamheden aldaar grond voor een totaalbedrag van 277.431,53 ANG voor , en/of
- een voertuig (van het merk Mitsubishi Nativa/Montero), althans een roerende goederen voor zijn ex-vrouw [naam], althans een derde een voor een bedrag van 76.295,90 ANG, en/of
- een piano, althans een instrument gekocht voor een bedrag van 155.797,25 ANG, en/ of
[In het jaar 2012 op meerdere tijdstippen, zie pagina 19 en de processen-verbaal met de nummers 20191204.1355.AMB en 202006160945.AMB van het dossier.]
- een totaalbedrag van 250.000 ANG, althans een of meer geldbedrag(en) (in 8 transacties) overgeschreven van de bankrekening gelieerd aan de Stichting derdengelden [naam] op de persoonlijk (bank)rekening(en) bij MCB (rekeningnummer), althans een of meer andere (bank)rekeningen van verdachte, en/ of

[In het jaar 2013 op meerdere tijdstippen, zie pagina 20 en de processen-verbaal met de nummers 20191204.1355.AMB en 202006160945.AMB van het dossier.]

- een totaalbedrag van 128.500 ANG, althans een of meer geldbedrag(en) (in 7 transacties) overgeschreven van een bankrekening gelieerd aan de Stichting derdengelden [NAAM] op de persoonlijk (bank)rekening(en) bij MCB (rekeningnummer), althans een of meer andere (bank)rekeningen van verdachte, en/of
[
Op 21 december 2017, zie pagina 20 en de processen-verbaal met de nummers 20191204.1355.AMB en 202006160945.AMB van het dossier.]
-een bedrag van 67.500 ANG overgeschreven van een bankrekening gelieerd aan de Stichting derdengelden [NAAM] op de persoonlijk (bank)rekening(en) bij MCB ([rekeningnummer]), althans een of meer andere (bank)rekeningen van verdachte, en/of
[
Op 25 april 2019, zie pagina 20 en de processen-verbaal met de nummers 20191204.1355.AMB en 202006160945.AMB van het dossier.]
-een bedrag van 6.000 ANG overgeschreven van een bankrekening gelieerd aan de Stichting derdengelden [NAAM] op de persoonlijke (bank)rekening(en) bij MCB ([rekeningnummer]), althans een of meer andere (bank)rekeningen van verdachte,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat/die voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Terecht heeft het Gerecht geconstateerd dat in het onder 1 primair tenlastegelegde een bestanddeel uit het gronddelict verduistering ontbreekt, te weten ‘geheel of ten dele aan een ander toebehoort’. Evenals het Gerecht zal het Hof dit bestanddeel inlezen, aangezien dit, naar het oordeel van het Hof, in overeenstemming is met de kennelijke bedoeling van de steller van de tenlastelegging. Het Hof leidt dit af uit het feit dat in de tenlastelegging wel is opgenomen dat de verdachte zich een goed wederrechtelijk heeft toegeëigend, waaruit impliciet volgt dat dit goed niet aan hem en dus aan een ander of anderen toebehoorde. De aard van het ten laste gelegde wordt in zijn geheel beschouwd door het inlezen van het ontbrekende bestanddeel niet aangetast. Het Hof betrekt daarbij dat bij de verdachte en zijn raadsvrouw op dit punt kennelijk geen onduidelijkheid heeft bestaan en dat de verdachte en zijn raadsvrouw met betrekking tot de vraag of de betreffende gelden aan derden toebehoorden, verweer hebben gevoerd.
Voor zover in de tenlastelegging overigens taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het Hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Standpunten
Het openbaar ministerie heeft bewezenverklaring gevorderd van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde. Het openbaar ministerie heeft daartoe – kort gezegd –naar voren gebracht dat hoewel uit het dossier blijkt dat op de rekening van de Stichting derdengelden ook honoraria werden ontvangen, vaststaat dat de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen niet bestonden uit honoraria. Het openbaar ministerie leidt dit af uit het feit dat bij de overboeking van het bedrag van NAf 1.000.000,00 een evident onjuiste omschrijving is vermeld, hetgeen in het geval daadwerkelijk sprake was van honoraria niet nodig was geweest. Ten aanzien van de overige bedragen leidt het openbaar ministerie uit de gang van zaken af dat sprake was van een lening van de verdachte in privé bij de Stichting. Dit reeds maakt dat ook hier geen sprake was van honoraria. Bij deze stortingen stond, evenals bij de overboekingen in 2009 – 2010 ook niet vermeld dat het zou gaan om honoraria. De verdachte heeft de op zijn privérekening gestorte geldbedragen vervolgens gebruikt ter bekostiging van zijn luxeleven. Door het gebruiken van onjuiste omschrijvingen bij de overboekingen van de gelden naar de rekeningen van de verdachte zelf heeft hij verhuld dat het gelden betrof die waren onttrokken aan de derdengeldrekening en heeft hij zich schuldig gemaakt aan witwassen. Door de lange duur en frequentie is er bovendien sprake van gewoontewitwassen.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde omdat het hier feitelijk gaat om honoraria die de verdachte als uiteindelijk gerechtigde van het Notariskantoor toekomen als opbrengst uit verrichte werkzaamheden. Dat blijkt uit de rapporten en verklaringen van de deskundigen, die onafhankelijk van elkaar onderzoek hebben gedaan in de administratie van de Stichting derdengelden. Dat die geldbedragen niet eerst naar het Notariskantoor als rechthebbende zijn overgemaakt, maar direct naar de uiteindelijke gerechtigde (de verdachte) is niet van belang. Dit omdat de verdachte met het Notariskantoor te vereenzelvigen is, waardoor het gehele vermogen van dat kantoor aan de verdachte toekomt. Ten overvloede wijst de raadsvrouw er nog op dat geen derde door de aan de orde zijnde overboekingen is benadeeld. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het opzet van de verdachte, ook niet in voorwaardelijke zin, op de verduistering van die gelden was gericht. De raadsvrouw heeft gelet op het voorgaande eveneens vrijspraak bepleit van het onder 2 tenlastegelegde. Subsidiair heeft zij ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde vrijspraak bepleit omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de gelden uit enig misdrijf afkomstig zijn. Meer subsidiair heeft zij aangevoerd dat de verdachte niet wist dat de gelden een criminele herkomst hadden.
Het oordeel van het Hof [1]
Vaststaande feiten
De verdachte was ten tijde van de tenlastegelegde feiten werkzaam als notaris. In die hoedanigheid wordt hij aangemerkt als openbare ambtenaar. [2]
De verdachte is in 1999 samen met (toen nog) kandidaat-notaris [I.N.] het Notariskantoor [naam] begonnen. Na beëindiging van hun samenwerking is de naam van het kantoor gewijzigd in Notariskantoor [naam] (hierna: het Notariskantoor). [3]
Op 24 oktober 2002 is de Stichting derdengelden [NAAM] (hierna: de Stichting) opgericht. Deze Stichting is gelieerd aan het Notariskantoor en heeft tot doel het beheren van de gelden van cliënten van het Notariskantoor om het vermogen van het Notariskantoor af te zonderen van het vermogen van cliënten en andere relaties. [4] De Stichting beschikt daartoe over diverse bankrekeningen, waaronder rekeningen bij de MCB, RBC, BdC en de Orcobank. [5]
De verdachte heeft de beschikking over privérekeningen bij, voor zover hier relevant, de MCB ([rekeningnummer]) [6] en BdC (rekening [rekeningnummer]) [7] .
Mevrouw [naam], de inmiddels overleden moeder van de verdachte, maakte gebruik van een op haar naam gestelde rekening bij de RBC ([nummer]). [8]

Ten aanzien van het tenlastegelegde geldbedrag van NAf 1.000.000,00
De verdachte heeft op 28 december 2009 een bedrag van NAf 1.000.000,00 overgemaakt, althans laten overmaken, van een rekening van de Stichting naar de rekening van zijn moeder. Bij deze overboeking stond vermeld ‘storting overeenkomst onroerend goed transactie [omschrijving] Derdengelden [NAAM]’. Dit geld – het Hof begrijpt een bedrag van NAf 922.500,00 – is vervolgens in zeven transacties (tussen 30 december 2009 en 26 mei 2010) van de rekening van de moeder van de verdachte overgemaakt naar privérekeningen van de verdachte. Bij deze overboekingen stond onder andere vermeld ‘lening’, ‘terugbetaling lening’ en ‘transfer to sons account ATM’. [9]

Ten aanzien van de overige tenlastegelegde geldbedragen
Uit het dossier blijkt voorts dat van een rekening van de Stichting geldbedragen zijn overgeboekt naar privérekeningen van de verdachte, te weten [10] :
Periode
Bedrag
Omschrijving
In 2012
NAf 250.000,00
Op 24 januari 2012
NAf 30.000,00
Stichting derdengelden [NAAM]
Op 13 februari 2012
NAf 20.000,00
Stichting derdengeld
Op 2 mei 2012
NAf 75.000,00
Current account deposit
Op 25 juni 2012
NAf 25.000,00
Current account deposit
Op 31 juli 2012
NAf 25.000,00
Current account deposit
Op 27 augustus 2012
NAf 25.000,00
Current account deposit
Op 27 september 2012
NAf 25.000,00
Current account deposit
Op 31 oktober 2012
NAf 25.000,00
Current account deposit
In 2013
NAf 128.500,00
23 januari 2013
NAf 21.000,00
Current account deposit
21 februari 2013
NAf 19.000,00
Current account deposit
29 mei 2013
NAf 6.500,00
Stichting derdengelden [NAAM], transfer
3 juli 2013
NAf 11.000,00
Current account deposit
25 juli 2013
NAf 11.000,00
Current account deposit
21 augustus 2013
NAf 30.000,00
Current account deposit
25 september 2013
NAf 30.000,00
Current account deposit
In 2017
Op 21 december 2017
NAf 67.500,00
Stichting derdengelden [NAAM]
In 2019
Op 25 april 2019
NAf 6.000,00
Stichting derdengelden [NAAM]
Totaal
NAf 452.000,00

Verklaringen van de verdachte
Ten aanzien van feit 1
De verdachte heeft bij de politie op 14 juli 2020 verklaard dat het geld dat op de derdenrekening staat in principe aan derden toebehoort. Wanneer het honoraria betreft, zijn het gelden die aan het Notariskantoor toebehoren.
Hij heeft met betrekking tot het bedrag van een miljoen gulden verklaard dat dit geld betrof dat volgens [A.P.] (volgens verdachte zijn accountant) geen bestemming meer had. [11] Hij verklaarde geen idee te hebben hoe zijn accountant dit heeft vastgesteld. Daar heeft hij zich niet mee bemoeid. Hij heeft geen idee van wie die geldbedragen waren. Zijn accountant wist dat volgens hem ook niet. Mogelijk was het geld afkomstig van doorhalingen. Zijn accountant heeft hem geadviseerd dit geldbedrag over te laten schrijven op een rekening van een naast familielid. Hij heeft niet gevraagd waarom de accountant dit adviseerde. Hij heeft vervolgens voor de overboeking naar de rekening van zijn moeder getekend. Hij weet niet meer welke omschrijving hij aan deze overboeking moest geven. Daarna heeft hij zijn moeder opdracht gegeven het geld naar zijn rekening over te maken. Dat is in tranches gegaan. Hij heeft met betrekking tot de andere geldbedragen verklaard dat er soms geldbedragen naar zijn persoonlijke rekening worden overgemaakt, maar dat het opbrengsten zijn voor het Notariskantoor. Dit wordt later vereffend met een rekening-courantverhouding tussen het kantoor en hem. [12]
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij opdracht heeft gegeven tot overboeking van de rekening van de Stichting naar zijn persoonlijke rekening van alle in de tenlastelegging genoemde bedragen. Hij heeft herhaald dat die gelden geen bestemming meer hadden en dat die gelden daarom aan hem persoonlijk, als eigenaar van het Notariskantoor, toebehoorden. [13]
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zich niet bezighield met de administratie. Hij heeft hierover geen vragen gesteld, simpelweg omdat hij mocht vertrouwen op de mededelingen van zijn accountant. Ook stelde hij geen vragen als het om een groot bedrag ging. De verdachte heeft verder verklaard dat de bij de overboekingen van het bedrag van een miljoen gulden vermelde omschrijvingen niet juist zijn. De overboeking van de verdachte naar de rekening van zijn moeder had niets te maken met een onroerend goed transactie, terwijl de overboekingen van zijn moeder naar zijn rekeningen geen terugbetalingen van leningen betroffen. [14]
Ten aanzien van feit 2
De verdachte heeft verklaard dat hij alle in de tenlastelegging genoemde geldbedragen heeft gebruikt. Hij heeft die bedragen niet op zijn rekening laten staan. Hij heeft die bedragen gebruikt voor betalingen aan derden en voor de aankoop van de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen, te weten een kavel en de verbouwing aldaar, een auto en een piano. Van het overige deel van het geld heeft hij geleefd. [15]
Het Hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van feit 1
Gedurende het hoger beroep is discussie ontstaan over de vraag of de overgeboekte betalingen honoraria betroffen. De verdediging stelt zich op het standpunt dat alle in de tenlastelegging genoemde bedragen honoraria betroffen, de procureurs-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat deze overboekingen in ieder geval geen honoraria betroffen.
Het Hof heeft voor beide standpunten onvoldoende verifieerbare aanknopingspunten gevonden in het dossier. Het Hof stelt wel vast dat de stelling van de verdediging dat het enkel om honoraria ging, niet strookt met verklaringen van de verdachte zelf dat het – onder meer – zou gaan om gelden ‘zonder bestemming’. Onbetwist is dat op de derdengeldrekening naast andere gelden ook honoraria werden ontvangen.
Het Hof acht het voor de beoordeling van de tenlastelegging niet relevant of al dan niet sprake was van honoraria. Het Hof overweegt als volgt.
Het Hof stelt voorop dat op een derdenrekening in beginsel alleen gelden staan die toebehoren aan derden. Wat er ook zij van de herkomst van de tenlastegelegde bedragen, de betalingen waren, ook volgens de verdachte zelf, feitelijk bestemd voor het Notariskantoor. Dit betekent dat die betalingen hadden moeten worden doorgestort naar een bankrekening van het Notariskantoor. Vaststaat dat dat niet is gebeurd. Door deze geldbedragen direct, dan wel via de rekening van zijn moeder, over te (laten) boeken van de rekening van de Stichting naar zijn privérekeningen, heeft hij zich deze geldbedragen, die zoals gezegd het Notariskantoor toekwamen, wederrechtelijk toegeëigend.
Het Hof volgt de raadsvrouw niet in haar verweer dat het niet eerst overmaken van die betalingen naar het Notariskantoor niet relevant is, omdat het vermogen van het Notariskantoor de verdachte feitelijk toekomt, en overweegt daartoe als volgt.
Reeds uit de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de verdachte volgt dat het vermogen van het Notariskantoor de verdachte niet onverkort en zonder meer op ieder voor hem gewenst moment toekomt. Van het vermogen van het Notariskantoor dienen immers eerst diverse kosten te worden betaald, waaronder die voor huisvesting, kantoorinrichting, salarissen van het personeel (meer dan tien medewerkers in de periode van 2012-2015), het administratiekantoor, het salaris van de verdachte en de belastingen. Dat de verdachte mogelijk gerechtigd is op het dan resterende deel van het vermogen van het Notariskantoor, brengt naar het oordeel van het Hof niet met zich dat hij die stap (het overboeken van de honorariabetalingen van een rekening van de Stichting naar een rekening van het Notariskantoor) had mogen overslaan. De Stichting en het Notariskantoor zijn gescheiden entiteiten en dat is niet voor niets.
De verdachte heeft als heer en meester over de gelden van de Stichting beschikt en heeft zich aldus het geld, dat geheel of gedeeltelijk aan anderen toebehoorde (in ieder geval aan het Notariskantoor) wederrechtelijk toegeëigend. Daarbij betrekt het Hof ook dat, zelfs al zou het gaan om honoraria, bij geen van de overboekingen stond vermeld dat het om honoraria ging.
Het Hof leidt uit de gevolgde werkwijze af dat sprake is geweest van opzet op het wederrechtelijk toe-eigenen van de gelden. Juist een notaris moet weten dat de gevolgde gang van zaken niet juist is. Hij kan zich daarbij (ook) niet verschuilen achter zijn accountant/administrateur.
Het verweer van de verdediging dat door de overboekingen geen derden zijn benadeeld behoeft naar het oordeel van het Hof, wat er ook verder van zij, geen bespreking aangezien dit voor de beoordeling van de tenlastelegging in dit geval niet relevant is.
Het Hof acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in totaal een geldbedrag van NAf 1.452.000,00 heeft verduisterd.
Ten aanzien van feit 2
Het Hof stelt vast dat de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen (steeds) afkomstig waren van de door verdachte gepleegde verduistering (zoals onder feit 1 bewezenverklaard).
Uit de vaststaande feiten en omstandigheden blijkt dat de verdachte op 28 december 2009 een bedrag van NAf 1.000.000,00 heeft overgemaakt of heeft laten overmaken, van een rekening van de Stichting naar de rekening van zijn moeder, met als omschrijving ‘storting overeenkomst onroerend goed transactie [omschrijving] [NAAM]’. In opdracht van de verdachte heeft zijn moeder een groot deel van dit geld – het Hof begrijpt een bedrag van ANG 922.500,00 – vervolgens in zeven transacties overgemaakt naar privérekeningen van de verdachte. Bij deze overboekingen stond meer dan eens vermeld ‘lening’ en ‘terugbetaling lening’.
De verdachte heeft erkend dat voormelde omschrijvingen niet juist zijn. Het gebruik van deze misleidende omschrijvingen duidt, naar het oordeel van het Hof, onmiskenbaar op het creëren van een ‘mistgordijn’, waardoor de werkelijke herkomst van de geldbedragen buiten beeld blijft. Zodoende is sprake van gedragingen die gericht waren op het daadwerkelijk verhullen van de criminele herkomst van dit geld.
Dat geldt niet voor de overige in de tenlastelegging genoemde geldbedragen (te weten de overboekingen in de jaren 2012, 2013, 2017 en 2019). Die geldbedragen zijn door de verdachte rechtsreeks en zonder misleidende omschrijvingen van de rekening van de Stichting naar zijn privérekening overgemaakt. Van verhullende handelingen is in die gevallen dan ook geen sprake.
Wel heeft de verdachte die geldbedragen verworven en voorhanden gehad.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij alle in de tenlastelegging genoemde op zijn rekening gestorte geldbedragen heeft gebruikt. Hij heeft die bedragen niet op zijn rekening laten staan.
Hij heeft die geldbedragen gebruikt voor de aankoop van de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen, te weten een kavel en de verbouwing aldaar voor zijn ex-vrouw [naam] (NAf 49.694,88), een auto voor [zijn ex-vrouw] (NAf 76.295,90) en een vleugel voor zichzelf (NAf 155.797,25). [16]
Het Hof overweegt met betrekking tot de aankoop van de kavel en de verbouwing aldaar nog als volgt.
Uit het dossier blijkt zonder meer dat de verdachte geldbedragen heeft aangewend voor de kavel in Bottelier of de verbouwing aldaar. Het Hof leidt dit af uit de verklaring van de verdachte zelf en uit de bij de overboekingen vermelde omschrijvingen. Verder blijkt uit het dossier dat hij in 2010 diverse betalingen heeft gedaan aan zijn ex-vrouw voor een bedrag van in totaal NAf 152.735,60.
Van het overige deel van het geld heeft de verdachte, naar eigen zeggen, geleefd. Dat hij alle gelden heeft gebruikt wordt ondersteund door het onderzoek naar zijn privérekening, waaruit blijkt dat in de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 mei 2019 een bedrag van vrijwel gelijke omvang op zijn rekening is bijgeschreven als daarvan is afgeschreven. [17]
Het Hof acht gelet hierop, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte van het geldbedrag van een miljoen gulden de werkelijke herkomst heeft verhuld, en dat hij alle tenlastegelegde bedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft omgezet en/of heeft gebruikt.
Het Hof acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Gelet op duur van de periode waarin de verdachte gelden van de Stichting naar zijn eigen rekening heeft overgemaakt en de frequentie waarmee dat gebeurde, acht het Hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een gewoonte heeft gemaakt van witwassen.
Bewezenverklaring
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande:
Feit 1 primair
dat hij in de periode van 28 december 2009 tot en met 25 april 2019, te Curaçao, als ambtenaar, opzettelijk telkens geldbedragen, die hij in zijn bediening onder zich had heeft verduisterd,
hebbende hij opzettelijk
-een totaalbedrag van NAf 1.000.000, en
-een totaalbedrag van NAf 250.000, en
-een totaalbedrag van NAf 128.500, en
-een bedrag van NAf 67.500, en
-een bedrag van NAf 6.000,
welke geldbedragen, die aan een ander of anderen dan aan verdachte toebehoorden
,hij, verdachte, anders dan door misdrijf, immers uit hoofde van zijn bediening als notaris op de derdengeldrekening van zijn notarispraktijk onder zich had, wederrechtelijk heeft toegeëigend;
Feit 2
dat hij op verschillende tijdstippen in de periode van 28 december 2009 t/m 25 april 2019 te Curaçao, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte
van onderstaand geldbedrag, de werkelijke herkomst verhuld, te weten
- op 28 december 2009 een totaalbedrag van NAf 1.000.000 overgeschreven van de bankrekening gelieerd aan de Stichting derdengelden [NAAM] naar de RBC bankrekening [nummer] met als tenaamgestelde [naam] en vervolgens van de bankrekening [nummer] met als tenaamgestelde [naam] een totaalbedrag van NAf 922.500 overgeschreven naar persoonlijke bankrekeningen van de verdachte bij de BdC ([rekeningnummer]) en MCB ([rekeningnummer])
en
dat geldbedrag verworven en voorhanden gehad en omgezet en van genoemd geldbedrag gebruik gemaakt
,voor – onder meer - de aankoop van:
* een grondstuk te Bottelier kavel 4 te Curaçao) voor zijn ex-vrouw [naam] en de bekostiging van de bouwwerkzaamheden aldaar, en
* een voertuig van het merk Mitsubishi Nativa voor zijn ex-vrouw [naam] voor een bedrag van NAf 76.295,90, en
* een vleugel, voor een bedrag van NAf 155.797,25,
en
onderstaande geldbedragen verworven en voorhanden gehad en overgedragen en omgezet en van genoemd geldbedragen gebruik gemaakt,
  • in het jaar 2012 een totaalbedrag van NAf 250.000 in 8 transacties overgeschreven van de bankrekening gelieerd aan de Stichting derdengelden [NAAM] op de persoonlijke bankrekening van verdachte bij de MCB (59344600), en
  • in het jaar 2013 een totaalbedrag van NAf 128.300 in 7 transacties overgeschreven van een bankrekening gelieerd aan de Stichting derdengelden [NAAM] op de persoonlijke bankrekening van verdachte bij de MCB (598341600), en
  • op 21 december 2017 een bedrag van NAf 67.500 overgeschreven van een bankrekening gelieerd aan de Stichting derdengelden [NAAM] op de persoonlijke bankrekening van verdachte bij de MCB ([rekeningnummer]), en
  • op 25 april 2019 een bedrag van NAf 6.000 overgeschreven van een bankrekening gelieerd aan de Stichtingderdengelden [NAAM] op de persoonlijke bankrekening van verdachte bij de MCB ([rekeningnummer]),
terwijl verdachte (telkens) wist dat die geldbedragen - onmiddellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het Hof acht niet bewezen wat de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezenverklaarde
Ten aanzien van het overigens bewezenverklaarde zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid ervan uitsluiten
Het overigens bewezen wordt als volgt gekwalificeerd:
ten aanzien van feit 1 primair
als ambtenaar opzettelijk geld dat hij in zijn bediening onder zich heeft verduisteren
ten aanzien van feit 2

van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Oplegging van straf
De vordering van de procureur-generaal strekt ertoe dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, en dat hij daarnaast voor de duur van vijf jaren zal worden ontzet uit het recht het ambt van notaris te bekleden en uit het recht tot de uitoefening van het beroep kandidaat-notaris, notarisklerk, notarieel medewerker en/of anderszins werkzaamheden te verrichten op een notariskantoor en/of een notariële (advies)praktijk.
De raadsvrouw heeft bepleit dat in geval van een veroordeling wordt volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het Hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, alsook op de straffen die in vergelijkbare gevallen door het Hof en de Gerechten plegen te worden opgelegd. Daarbij heeft het Hof in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich als notaris, en in die hoedanigheid aan te merken als ambtenaar, gedurende een periode van ruim tien jaren schuldig gemaakt aan het verduisteren van in totaal een geldbedrag van NAf 1.452.000,00 door telkens geld van de rekening van de Stichting over te (laten) maken naar zijn privérekening, al dan niet via de rekening van zijn moeder. Deze gelden behoorden niet hem toe, maar het Notariskantoor.
De Stichting en het Notariskantoor zijn gescheiden entiteiten en dat is, mede gezien de statuten van de Stichting, niet voor niets. Derden moeten erop kunnen vertrouwen dat met de gelden op de derdengeldrekening zorgvuldig en op transparante wijze wordt omgegaan. Dat heeft de verdachte niet gedaan. De verdachte heeft zodoende gehandeld in strijd met de doeleinden van de Stichting en met hetgeen in het maatschappelijk verkeer van een notaris verwacht mag worden. Juist iemand met een dergelijke functie, dient de geëigende procedures te volgen en niet, zoals hier is gebeurd, bedragen direct (of via een familielid) van een derdengeldrekening naar zichzelf over te maken, met gebruikmaking van onjuiste beschrijvingen De verdachte heeft, wetende dat dit geld hem op deze wijze niet rechtmatig toekwam, al het geld dat hij op deze wijze heeft verworven, omgezet en/of gebruikt voor zichzelf en voor zijn naasten (onder wie zijn ex-vrouwen, kinderen en zijn ouders). Hij heeft zich zodoende ook schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen.
Het spreekt voor zich dat dit een ernstige bedreiging vormt voor de legale economie en dat het de integriteit van het financiële en economische verkeer aantast. Dit is een ernstig feit. De verdachte heeft zich bij zijn handelen kennelijk slechts laten leiden door financieel gewin.
Het Hof rekent het de verdachte aan dat hij na al die jaren nog steeds geen blijk heeft gegeven van enig inzicht in de strafwaardigheid van zijn handelen. Hij legt de verantwoordelijkheid voor de financiële wanorde bij de Stichting volledig bij anderen neer. De door de verdachte betrokken stelling dat hij zich niet met de administratie bezighoudt en dat hij blind mag varen de op mededelingen van zijn boekouder, is in dit verband illustratief.
Het behoeft immers geen betoog dat de verdachte als (een van de) bestuurder(s) van de Stichting (mede)verantwoordelijk was voor het op zodanige wijze voeren van de financiële administratie dat te allen tijde inzicht kon worden verkregen en gegeven in de vermogenspositie van de Stichting. Voor die taak heeft de verdachte zijn ogen gesloten en gesloten gehouden.
De verdachte heeft met zijn strafbare handelen het in hem gestelde vertrouwen ernstig geschonden en zijn ambt in diskrediet gebracht. Daarom zal het Hof voor de duur van vijf jaren de bijkomende straf opleggen van ontzetting uit het recht om het ambt van notaris te bekleden, dan wel om, kort gezegd, een beroep gelieerd aan het notariskantoor en/of de notariële adviespraktijk te vervullen.
Naar het oordeel van het Hof rechtvaardigt de ernst van de bewezenverklaarde feiten zonder meer de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur. Reeds omdat het Hof met de bestraffing in deze zaak beoogt eraan bij te dragen dat anderen van het plegen van dit soort feiten worden weerhouden.
Echter, evenals het Gerecht in eerste aanleg houdt het Hof rekening met het feit dat de verdachte zijn sociale status als gerespecteerd notaris door de onderhavige vervolging is kwijtgeraakt en dat hem de bijkomende straf zal worden opgelegd om het ambt van notaris voor een aanzienlijke periode te vervullen. Ook het Hof neemt zonder meer aan dat het verlies van inkomen en aanzien in de kleine Curaçaose samenleving een zware wissel op de verdachte trekt. Het Hof betrekt hierbij ook dat de verdachte na de uitspraak van het Gerecht op 10 september 2021 gevangen is genomen en twee weken in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het Hof acht het, mede gelet op het voorgaande, niet opportuun dat de verdachte thans, na zoveel tijd, wederom voor deze feiten in detentie zal geraken.
Het Hof ziet hierin aanleiding deels te kiezen voor een andere strafmodaliteit dan gevorderd door de procureur-generaal.
Bij de duur van de op te leggen gevangenisstraf neemt het Hof in aanmerking dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. De berechting in eerste aanleg heeft voortvarend plaatsgevonden. Immers, de verdachte is op 14 juli 2020 door de politie verhoord en op 10 september 2021 heeft het Gerecht vonnis gewezen. Dat geldt niet voor de berechting in hoger beroep. Het Hof gaat ervan uit dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen op 14 september 2021, met het instellen van het hoger beroep door de verdachte. Tussen die datum en de datum waarop het Hof vonnis wijst (17 oktober 2024) ligt een periode van meer dan drie jaar waar een periode van twee jaar gerechtvaardigd was.
Het Hof constateert dat ook voor de procedure in z’n geheel geldt dat sprake is van een schending van de redelijke termijn. Waar de berechting 48 maanden mocht duren heeft de berechting in totaal ruim 51 maanden geduurd. Nu deze overschrijding niet in zodanige mate te wijten is aan de ingewikkeldheid van de zaak of de invloed van de verdediging, komt deze overschrijding voor compensatie in de vorm van strafvermindering in aanmerking. Daarbij geldt dat bij een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden, zoals in deze zaak aan de orde is ten aanzien van de procedure in hoger beroep, naar bevind van zaken dient te worden gehandeld.
Het Hof zou zonder deze constatering, alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden hebben opgelegd. Gelet echter op de vastgestelde aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn van de procedure in hoger beroep, zal het Hof in dit geval volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een andere strafmodaliteit.
Het Hof acht gelet daarop in het onderhavige geval de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf met daarnaast een onvoorwaardelijke werkstraf passend en geboden.
Het niet inbeslaggenomen voorwerp - de vleugel
De procureur-generaal heeft verbeurdverklaring gevorderd van de vleugel.
Het Hof stelt voorop dat de verdachte een vleugel van het merk Steinway & Sons heeft aangeschaft met geld dat door hem is verduisterd. Die vleugel is echter nimmer in beslag genomen. Hoewel dit gegeven op zichzelf niet aan verbeurdverklaring van de vleugel in de weg hoeft te staan, acht het Hof het in dit geval, mede gelet op de beslissingen van het Hof in het vandaag (17 oktober 2024) door het Hof gewezen vonnis in de ontnemingszaak, niet aangewezen om de vleugel verbeurd te verklaren.
Het Hof hecht er, gelet op de vordering van de procureur-generaal, nog aan het volgende op te merken.
Het gaat hier als gezegd om een niet in beslag genomen voorwerp. Artikel 1:71 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat in dat geval het voorwerp bij verbeurdverklaring in de uitspraak op een bepaald geldelijk bedrag wordt geschat. In het onderhavige geval heeft de officier van justitie dit bedrag, na een vrij minimaal door hemzelf verricht internetonderzoek, geschat op NAf 90.000. De procureur-generaal heeft op dit punt niets naders naar voren gebracht.
Gelet op de bijzondere aard van het hier aan de orde zijnde voorwerp en het feit dat niets bekend is over de staat waarin het voorwerp zich thans bevindt, acht het Hof zich onvoldoende toegerust om een weloverwogen schatting te kunnen maken. Reden temeer waarom het Hof de vordering tot verbeurdverklaring niet volgt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:45, 1:46, 1:62, 1:64, 1:65, 1:66, 1:136, 2:348 en 2:405 van het Wetboek van Strafrecht.
Het Hof heeft ten aanzien van het witwassen de – na wijziging van de wetgeving – voor de verdachte gunstigste bepalingen toegepast. Voor het overige worden de wettelijke voorschriften toegepast zoals geldend ten tijde van de bewezenverklaring.

BESLISSING

Het Hof:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijdvan
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van 2 (twee) uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag;
ontzet de verdachte voor de duur van vijf jaren uit het recht het ambt van notaris te bekleden;
ontzet de verdachte tevens voor de duur van vijf jaren uit het recht tot de uitoefening van het beroep kandidaat-notaris, notarisklerk, notarieel medewerker en/of anderszins werkzaamheden te verrichten op een notariskantoor en/of een notariële (advies)praktijk.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.W. van ’t Westeinde, voorzitter,
mr. F.V.L.M. Wannyn en P.P.C.M. Waarts, leden van het Hof, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op 17 oktober 2024 ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.

Voetnoten

1.De hierna als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn, voor zover niet anders aangegeven, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
2.Artikel 2 van de Landsverordening op het Notarisambt.
3.Statuten van Notariskantoor [naam] en Notariskantoor [naam] (bijlage 1).
4.Statuten van de Stichting derdengeldenbeheer [NAAM] (bijlage 2).
5.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 14 juli 202 (bijlage 7).
6.Proces-verbaal van verstrekking en bevindingen van 27 juli 2020 (bijlage 4).
7.Proces-verbaal van verstrekking en bevindingen van 15 november 2019 (bijlage 3).
8.Proces-verbaal van verstrekking en bevindingen RBC van 16 juni 2020 (bijlage 5).
9.Proces-verbaal van verstrekking en bevindingen van 27 juli 2020 (bijlage 4) en Proces-verbaal van verstrekking en bevindingen RBC van 16 juni 2020 (bijlage 5).
10.Proces-verbaal van relaas van 3 september 2020 (pagina 19/22 tot en met 22/22) in combinatie met proces-verbaal van verstrekking en bevindingen van 27 juli 2020 (bijlage 4).
11.[A.P.], die in de zaak tegen verdachte [I.N.] als getuige is gehoord, heeft verklaard dat hij als administrateur werkzaam was voor het Notariskantoor en dat hij sinds de oprichting de boekhouding deed (Proces-verbaal van gedelegeerd RC-verhoor van getuige [A.P.] van 4 november 2022, welk proces-verbaal is gevoegd in het dossier van de verdachte).
12.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 14 juli 2020 (bijlage 7).
13.De door de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg op 20 augustus 2021 afgelegde verklaring.
14.De door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op 12 september 2024 afgelegde verklaring.
15.De door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op 12 september 2024 afgelegde verklaring.
16.Proces-verbaal van relaas van 3 september 2020 (pagina 21/22) in combinatie met proces-verbaal van verstrekking en bevindingen van 27 juli 2020 (bijlage 4).
17.Het proces-verbaal van verstrekking en bevindingen van 27 juli 2020 (bijlage 4).