ECLI:NL:OGHACMB:2024:297

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
CUR201500987 – CUR2018H00436
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de nalatenschap van overledenen met betrekking tot gebruiksvergoedingen en overbedeling

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 26 november 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure betreffende de verdeling van de nalatenschap van twee overledenen. De appellanten, bestaande uit verschillende erfgenamen, hebben een vordering ingesteld met betrekking tot gebruiksvergoedingen en overbedeling van onroerende zaken die tot de nalatenschap behoren. Het Hof heeft eerder tussenvonnissen gewezen en in deze einduitspraak is de verdeling van de nalatenschap vastgesteld. Het Hof heeft geoordeeld dat de onroerende zaken bij wijze van overbedeling aan bepaalde erfgenamen moeten worden toegedeeld, met een waarde van NAf 1.625.000. Tevens is bepaald dat gebruiksvergoedingen verschuldigd zijn door bepaalde erfgenamen, en dat de kosten van de notaris en belastingen uit de ter beschikking staande gelden moeten worden voldaan. Het Hof heeft de partijen opgedragen om mee te werken aan de afwikkeling van de nalatenschap en heeft een deurwaarder benoemd als onzijdig persoon om de uitvoering te waarborgen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van samenwerking tussen de erfgenamen en de gevolgen van verjaring in het kader van de verdeling van nalatenschappen.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: CUR201500987 – CUR2018H00436
Uitspraak: 26 november 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Eindvonnis in de zaak van:

1.[appellant 1],

wonende in Curaçao;
2. [
[appellant 2],
wonende in Nederland;
3. [
[appellant 3],
wonende in Curaçao;
oorspronkelijk eisers, thans appellanten,
gemachtigde: mr. H.M. van Rossum,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

overleden op 28 april 2021 in Curaçao, met als erfgenamen die aanvaard hebben onder voorrecht van boedelbeschrijving zijn kinderen:
a.
[kind 1],
b.
[kind 2],
c.
[kind 3] en
d.
[kind 4],
en zijn weduwe:
[weduwe];
2. [
[geïntiemeerde 2](weduwe van wijlen [naam 1]),
wonende in Curaçao;
3. [
[geïntimeerde 3](erfgename van [naam 1]),
wonende in Curaçao;
4. [
[geïntimeerde 4](erfgename van [naam 1]),
wonende in Curaçao;
5. [
[geïntimeerde 5],
wonende in Curaçao;
oorspronkelijk medegedaagden, thans medegeïntimeerden,
gemachtigde: mr. M.F. Bonapart,

6.[geïntimeerde 6] (erfgenaam van wijlen[naam 2]),

wonende in Curaçao,
e-mail: [email adres];
7.
[geïntimeerde 7] (erfgename van wijlen [naam 2]),
wonende in Nederland,
oorspronkelijk medegedaagden, thans medegeïntimeerden,
thans procederende in persoon.
Partijen zullen hierna bij eigen naam of gezamenlijk als [appellant] c.s., [geïntimeerde 1 t/m 5] c.s. en [geïntimeerde 7] c.s. worden aangeduid.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het Hof verwijst naar zijn tussenvonnissen van 18 december 2020, 21 december 2021, 26 juli 2022, 24 oktober 2023 en 30 juli 2024.
1.2.
Op 23 augustus 2024 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde 7] c.s. gedesisteerd.
1.3.
Op 27 augustus 2024 hebben [appellant] c.s. en [geïntimeerde 1 t/m 5] c.s. aktes uitlating genomen.
1.4.
Op 8 oktober 2024 hebben [geïntimeerde c.s. en [geïntimeerde 1 t/m 5] c.s. antwoordaktes genomen.
1.5.
Vonnis is bepaald op heden.

2.Beoordeling

2.1.
In het vijfde tussenvonnis, van 30 juli 2024 (rov. 2.2), heeft het Hof beslist dat alle tot de nalatenschap behorende onroerende zaken bij wijze van overbedeling worden toegedeeld aan [appellant] c.s. (staken 2 en 4), uitgaande van een waarde van NAf 1.625.000.
2.2.
Ook is daarin beslist (rov. 2.5-2.6) dat als kosten van de nalatenschap aan [appellant] c.s. uit de opbrengst moet worden vergoed NAf 7.186,50 (zie eindvonnis van het Gerecht, rov. 2.14) en dat als [appellant] c.s. (of een andere deelgenoot) de achterstallige onroerendezaaksbelastingen hebben voldaan, ook deze uit de opbrengst moeten worden vergoed.
2.3.
Thans gaat het om eventuele door deelgenoten verschuldigde gebruiksvergoedingen.
2.4.
Het gaat hier – na 36 jaar – om de verdeling van de nalatenschap van [overledene 1], overleden op [datum] 1970 en [overledene 2], overleden op [datum] 1988. Het Hof heeft eerder al geoordeeld dat de gebruiksvergoeding beperkt is (tussenvonnis 30 juli 2024 r.o. 2.9) en ervan uitging dat de familieleden zich stilzwijgend (zij het voor sommigen wellicht knarsetandend) hebben neergelegd bij het gratis exclusief gebruik van onroerende zaken of bestanddelen daarvan door andere familieleden. Niet uitgesloten is dat [appellant] c.s. zich gehinderd hebben gevoeld doordat zij geen ‘echte [achternaam]’ zouden zijn (zie akte [appellant] c.s. van 27 augustus 2024, onder 27). Het Hof gaat er voorts vanuit dat andere deelgenoten de onroerende zaken of bestanddelen niet zelf (commercieel of voor bewoning) wilden gebruiken, althans daarvoor geen concrete plannen hadden. Indien een
niet-deelgenoot, zoals een kind van een deelgenoot, een onroerende zaak van de nalatenschap gebruikt (zie het proces-verbaal van de descente van 14 januari 2021, blad 3 boven), dan kan geen gebruiksvergoeding worden gevraagd. Voorts sluit het hof zich aan bij hetgeen door het Gerecht in rov. 2.18 van het eindvonnis is overwogen:
2.18
Afgezien van de verhuur aan [bedrijfsnaam] zijn door eisers en de overige par-tijen geen concrete aanwijzingen genoemd van commerciële exploitatie van delen van de nalatenschap sinds 11 november 2014. Namens de staken 3, 5 en 6 (mr. Bonapart) is er op gewezen dat onder de eerste generatie erfgenamen steeds in overleg en met ieders instemming met de onroerende zaken is omgegaan en dat tussen hen geen afre-kening van bewoning (door moeder, door [naam 2]) of ander gebruik werd verlangd. Voorts hebben zij onbetwist gesteld dat tegenover de voordelen die zij hebben geno-ten ook kosten hebben gestaan, die de voordelen overtreffen. Op grond daarvan be-staat onvoldoende aanleiding tot een verdere verrekening van voordeel en kosten, waaronder de door de staken 3, 5 en 6 (mr. Bonapart) opgegeven kosten van de ver-zorging van moeder en [naam 2].
2.5. [
[appellant] c.s. willen twintig jaar teruggaan. Kennelijk hebben zij twintig jaar zich verbeten en hun grieven opgespaard. Niet is gebleken dat zij ooit een rechtsvordering hebben ingesteld ten aanzien van eventuele door een deelgenoot verschuldigde gebruiksvergoedingen of eventuele door een deelgenoot geïnde vruchten van de nalatenschap. Zij hebben nimmer een stuiting gerealiseerd, ofschoon dat eenvoudigweg kan bij brief. Zij hebben nimmer aangestuurd op een overeenkomst omtrent het beheer van de nalatenschapsgoederen (behalve eenmalig en beperkt, 24 jaar geleden, waarvan de afloop onduidelijk is) of een regeling daarvan door de rechter (artikel 3:168 lid 2 BW). Zij hebben zich nimmer verzet tegen de exploitatie door kinderen van een deelgenoot. Hiertoe bestond alle gelegenheid. Al met al is het naar het oordeel van het Hof naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar voor [appellant] c.s. om thans gebruiksvergoedingen (zo al in beginsel verschuldigd) of geïnde vruchten van de nalatenschap (zo al in beginsel verschuldigd) te vorderen over de tijd van vóór 11 november 2014.
2.6.
Voorzover zou moeten worden aangenomen dat het gaat om louter stilzitten van [appellant] c.s., is sprake van verjaring (zoals het Hof aanstipte in het eerste tussenvonnis, van 18 december 2020, rov. 4.5). In het kader van een verdeling is er ruimte voor verjaring. De regel dat de vordering tot verdeling niet verjaart (afgeleid uit artikel 3:178 lid 1 BW), staat daaraan niet in de weg. Het Hof heeft eerder, te weten op 18 juni 2019, AUA2017H00195 (rov. 2.19), in de zaak die leidde tot ECLI:NL:HR:2021:147, aangenomen dat jegens een deelgenoot die al meer dan 20 jaar bezitter (dus niet: houder voor de gemeenschap) was van goederen, de rechtsvordering van een andere deelgenoot tot beëindiging van dit bezit was verjaard. Zonder verjaring zijn heel oude boedels als de onderhavige (van 36 jaar oud) niet oplosbaar. Ook in Rancho, al was dit een boedel als bedoeld in artikel 200a e.v. BW, is verjaring toegepast (ECLI:NL:HR:2020:257). Vergoedingsrechten in het relatievermogensrecht, bij bestaan van een gemeenschap, verjaren in beginsel eveneens.
2.7.
In het vijfde tussenvonnis, van 30 juli 2024 (rov. 2.12), is het Hof uitgegaan van een door staak 1 (geïntimeerde 7 c.s.) ter zake van [adres 1] verschuldigde gebruiksvergoeding van NAf 750 per maand. Tot 8 oktober 2018 (eindvonnis van het Gerecht) komt dit neer op NAf 34.500. Het Hof beslist thans in deze zin. Inmiddels zijn er, na 8 oktober 2018, ruim vijf jaar verstreken. Er komt bij: 62 maanden x 750 = NAf 46.500. Totaal wordt het NAf 81.000.
2.8. [
[appellant] c.s. stellen in hun akte van 27 augustus 2024 (onder 6.5, 15 en 28.1) dat [geïntimeerde 6] lange tijd heeft gewoond op [adres]. Deze stelling is door staak 1 (geïntimeerde 7] c.s.) niet betwist; hun gemachtigde heeft gedesisteerd, maar enige ondersteuning kan worden gevonden in de antwoordakte van [geïntimeerde 7] c.s van 19 maart 2024, onder 12). [appellant] c.s. stellen niet tot wanneer [geïntimeerde 6] (of zijn moeder) er gewoond heeft. Het Hof stelt de gebruiksvergoeding in redelijkheid vast op NAf 500 per maand. Over vijf jaar is dat 60 x 500 = NAf 30.000.
2.9.
Staak 1 (geïntimeerde 7] c.s.) is dus ter zake van [adres 1] en [adres 2] aan gebruiksvergoeding schuldig: NAf 111.000.
2.10.
Het Hof heeft in deze procedure, met descente, uit de proceshouding van partijen altijd begrepen dat [appellant] c.s. – en ook andere deelgenoten – ten behoeve van de nalatenschap en niet ten behoeve van henzelf aanspraak maakten op gebruiksvergoedingen en dat de andere deelgenoten ermee instemden dat het ging om een aanspraak ten behoeve van de nalatenschap.
2.11.
Mede doordat [appellant] c.s. zich niets aantrokken van de door het Hof enkele malen gegeven (voorlopige) oordelen omtrent de gebruiksvergoeding (te onderscheiden van ontvangen huurpenningen of de huurwaarde), voldoet het bewijsaanbod van [appellant] c.s. niet aan de daaraan in hoger beroep te stellen eisen. Het wordt daarom gepasseerd.
2.12. [
[geïntimeerde 1 t/m 5] c.s. wensen dat het Hof een termijn stelt aan de afhandeling (in het bijzonder de levering). Dit is niet mogelijk. [geïntimeerde 1 t/m 5] c.s. kunnen als deelgenoten zelf een afspraak maken met de notaris voor de levering. Van algemene bekendheid is dat heden ten dage de notarissen in Curaçao wachtlijsten hanteren. Het Hof zal wel een onzijdig persoon benoemen.
2.13.
Mochten [appellant] c.s. uiteindelijk (ondanks de MCB-verklaring) niet met het geld op te proppen komen om aan de vordering wegens overbedeling te voldoen, dan moeten na zoveel tijd procederen (tien jaar) de onroerende zaken te koop worden gezet, op de wijze door het Gerecht in diens eindvonnis bepaald, behalve dat, voor zover de zaken niet aangrenzend zijn, verkoop niet noodzakelijkerwijs in hun geheel, in één, hoeft plaats te vinden. Het Hof zal dit opnemen in het dictum met een termijn van een jaar.
2.14.
Het bestreden vonnis in de hoofdzaak zal worden vernietigd en het Hof zal de wijze van verdeling vaststellen zoals hieronder weergegeven.
2.15.
Partijen zijn familieleden en de kosten worden gecompenseerd.

3.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt het bestreden vonnis in de hoofdzaak en opnieuw rechtdoende;
- benoemt notaris mr. Chatlein tot notaris ten overstaan van wie de afwikkeling zal plaatsvinden;
- constateert dat het gaat om zes staken waartussen gelijkelijk verdeeld moet worden, te weten:
1. wijlen [naam 2]: echtgenote [geïntimeerde 7] en zoon [geïntimeerde 6];
2. wijlen [naam]: kinderen [appellant 2] en [appellant 1];
3. wijlen [geïntimeerde 1] (roepnaam): echtgenote [weduwe] en kinderen [kind 1], [kind 2], [kind 3] en [kind 4];
4. [geïntimeerde 2];
5. wijlen [naam 1]: echtgenote [geïntimeerde 2] en kinderen [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] ([roepnaam]);
6. [geïntimeerde 5];
- stelt de wijze van verdeling van de nalatenschap van [overledene 1], overleden op [datum] 1970 en [overledene 2], overleden op [datum] 1988, aldus vast:
- deelt alle tot de nalatenschap behorende onroerende zaken bij wijze van overbedeling toe aan de staken 2 en 4 ([appellant] c.s), uitgaande van een waarde van NAf 1.625.000, als gevolg waarvan zij zijn overbedeeld en er een verplichting tot betaling van een vergoeding uit overbedeling jegens de andere staken ontstaat;
- bepaalt dat staak 1 (geïntimeerde 7 c.s.) NAf 111.000 aan gebruiksvergoeding [in beginsel] ter beschikking moet stellen;
- bepaalt dat uit de ter beschikking staande gelden de kosten van de notaris en eventueel van de onzijdig persoon zullen worden voldaan, evenals eventuele (achterstallige) belastingen;
- bepaalt dat uit de ter beschikking staande gelden vervolgens aan staken 2 en 4 (appellant] c.s) NAf 7.186,50 (zie rov. 2.2) toekomt;
- bepaalt dat het restant van de ter beschikking staande gelden in gelijke delen aan elk van de zes staken wordt uitgekeerd of verrekend;
- beveelt ieder van partijen hun medewerking te verlenen aan de afwikkeling, waaronder de levering;
- benoemt deurwaarder Ramazan tot onzijdig persoon die iedere partij die weigert voor de notaris te verschijnen of, verschenen zijnde, mocht weigeren aan de afhandeling mee te werken, te vertegenwoordigen;
- bepaalt dat, indien een jaar na heden de verdeling nog niet is afgehandeld omdat [appellant] c.s. niet aan hun vergoedingsverplichting uit overbedeling kunnen voldoen, verkoop van de onroerende zaken dient te geschieden op de wijze zoals het Gerecht in het eindvonnis heeft bepaald, behalve dat, voor zover de zaken niet aangrenzend zijn, verkoop niet noodzakelijkerwijs in hun geheel, in één, hoeft plaats te vinden;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
- compenseert de kosten van het geding voor het overige aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, E.M. van der Bunt en E.W.A. Vonk, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 26 november 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.