ECLI:NL:OGHACMB:2024:55

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
SXM2020H00093
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep loonvordering en cessantia-uitkering Diconsa Construction N.V. tegen Juan Zoilo Hodge-Mercedes

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba is behandeld, gaat het om een loonvordering van Juan Zoilo Hodge-Mercedes tegen Diconsa Construction N.V. De zaak is in hoger beroep gekomen na een eerdere beschikking van 30 september 2022, waarin Diconsa was toegelaten tot tegenbewijs. De advocaat van Diconsa, mr. F.K. Kutluer, heeft zich echter onttrokken aan de zaak, wat leidde tot complicaties in de procedure. Het Hof heeft vastgesteld dat Diconsa niet heeft voldaan aan de verplichting om tegenbewijs te leveren en dat Hodge recht heeft op uitbetaling van loon over de periode waarin hij niet is tewerkgesteld. Het Hof heeft ook geoordeeld dat Diconsa geen vakantieregister heeft bijgehouden, waardoor Hodge recht heeft op een vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen. Daarnaast heeft het Hof de aanvraag voor een cessantia-uitkering afgewezen, omdat Hodge per 1 december 2019 een andere baan had gevonden, waardoor er geen inkomensderving was die gecompenseerd moest worden. Het Hof heeft de eerdere beschikking bevestigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: SXM202000040 – SXM2020H00093
Uitspraak: 15 mei 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
DICONSA CONSTRUCTION N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
in eerste aanleg verweerster,
thans appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
gemachtigde: voorheen mr. F.K. Kutluer,
thans volgens opgave van mr. Kutluer:
[de accountant], [e-mailadres],
tegen
Juan Zoilo HODGE-MERCEDES,
gevestigd in Sint Maarten,
in eerste aanleg verzoeker,
thans geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
gemachtigden: L. Beatson en E.I. Maduro.
Partijen worden hierna Diconsa en [de werknemer] genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Bij beschikking van 30 september 2022 (hierna: de tussenbeschikking) heeft het Hof Diconsa toegelaten tot tegenbewijs, de zaak naar de rol verwezen en iedere verdere beslissing aangehouden.
1.2
Bij e-mail van 16 maart 2023 heeft mr. Kutluer bericht zich van de zaak te onttrekken, met de mededeling dat de communicatie met Diconsa verliep via [de accountant], met e-mailadres als genoemd in de kop van deze beschikking.
Bij e-mail van 21 maart 2023 heeft mr. Kutluer bericht dat [de accountant] aanhouding verzoekt.
1.3
Bij e-mails van 21 maart 2023 en 19 oktober 2023, die zijn verzonden naar onder meer het door mr. Kutluer opgegeven e-mailadres van [de accountant], heeft de griffie bericht dat de zaak is aangehouden en verzocht om een reactie van [de accountant]. Bij e-mail van 13 november 2023 heeft de griffie navraag gedaan bij mr. Kutluer. Die heeft te kennen gegeven niets meer van [de accountant] te hebben vernomen. Bij e-mail van 2 februari 2024 heeft gemachtigde Maduro namens [de werknemer] het Hof verzocht, kort gezegd, de zaak niet langer aan te houden.
1.4
Bij e-mail van 15 februari 2024, mede verzonden naar het door mr. Kutluer opgegeven e-mailadres van [de accountant], heeft de griffie bericht dat de zaak naar de rol wordt verwezen voor uitspraak.
1.5
Bij e-mail van 29 februari 2024, mede verzonden naar het door mr. Kutluer opgegeven e-mailadres van [de accountant], heeft de griffie bericht dat na de mondelinge behandeling van 27 augustus 2021 vervanging noodzakelijk is gebleken van een of meer rechters ten overstaan van wie de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Bij e-mail van dezelfde dag heeft gemachtigde Maduro namens [de werknemer] laten weten geen bezwaar ertegen te hebben dat de uitspraak zal worden gewezen door andere rechters.
1.6
Beschikking is nader bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

2.1
Door onttrekking van de advocaat wordt de loop van het rechtsgeding niet geschorst. De beëindiging door de advocaat van zijn opdracht is een omstandigheid die de cliënt persoonlijk betreft. Het is in beginsel aan de cliënt zelf om erin te voorzien dat hij of zij na een onttrekking van de advocaat wederom in het proces verschijnt of wordt vertegenwoordigd (vergelijk: HR 2 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9764).
2.2
Uit de stukken leidt het Hof af dat [de bestuurder] statutair bestuurder is of was van Diconsa en dat [de accountant] bij of voor Diconsa werkt of werkte als accountant. Mr. Kutluer heeft [de accountant] en een e-mailadres opgegeven als contactgegevens van Diconsa. De griffie heeft diverse e-mails naar dat adres gestuurd. Mede gelet op het belang van [de werknemer] bij een voortvarende verdere behandeling van de zaak zal het Hof de zaak nu verder beoordelen zonder verdere pogingen te doen Diconsa te bereiken.
2.3
Diconsa heeft het in de tussenbeschikking bedoelde tegenbewijs niet geleverd. Daarom gaat het Hof ervan uit dat [de werknemer] na terugkomst in Sint Maarten in april 2018 weer bij Diconsa aan het werk wilde gaan en dat het voor rekening van Diconsa komt dat dat niet is gebeurd. Verder gaat het Hof ervan uit dat [de werknemer] in de Dominicaanse Republiek een medische ingreep heeft moeten ondergaan, dat hij daarom pas begin april 2018 in Sint Maarten is teruggekeerd en dat hij een en ander vóór zijn vertrek in december 2017 met de directeur van Diconsa heeft besproken.
2.4
Diconsa heeft betoogd dat de loonvordering dient te worden gematigd op grond van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Daartoe heeft zij betoogd dat [de werknemer] zelf actie had moeten nemen om weer te werk te worden gesteld en dat [de werknemer] in de periode waarover hij loon vordert, ander werk heeft gehad en het in elk geval niet aannemelijk is dat hij in die periode geen inkomsten heeft gehad. [de werknemer] heeft hiertegen aangevoerd dat hij in die periode geen vast werk heeft gehad, maar gedwongen is geweest losse opdrachten aan te nemen om in zijn levensonderhoud te voorzien. Het Hof heeft in zijn tussenbeschikking overwogen dat [de werknemer] na de betaling en het (korte) gesprek in augustus 2018 tot januari 2020 heeft gewacht met het instellen van de loonvordering. Het Hof overweegt thans dat alle omstandigheden van het geval, in samenhang beschouwd, niet de conclusie rechtvaardigen dat de loonvordering moet worden gematigd. Noch de (gestelde) omstandigheid dat [de werknemer] na augustus 2018 niet meer bij Diconsa om tewerkstelling heeft verzocht, noch de inkomsten die [de werknemer] in de periode van de loonvordering moet hebben gehad, noch de omstandigheid dat [de werknemer] de loonvordering niet eerder heeft ingesteld, is reden voor een ander oordeel. Het was juist aan Diconsa als werkgever om actie te ondernemen om te voorkomen dat de loonvordering hoog zou oplopen.
2.5
Het Hof verenigt zich met het oordeel van het Gerecht dat Hodge recht heeft op uitbetaling van een vergoeding voor dertig niet-genoten vakantiedagen over de periode 2017-2019. Diconsa heeft kennelijk geen vakantieregister bijgehouden. In hoger beroep heeft Diconsa aangevoerd dat [de werknemer] van januari tot 5 april 2018 in de Dominicaanse Republiek is geweest, maar aangezien het Hof ervan uitgaat dat hij daar een medische ingreep heeft moeten ondergaan, is die enkele omstandigheid onvoldoende reden voor een ander oordeel. Diconsa heeft zich op het standpunt gesteld dat over de vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen geen wettelijke verhoging kan worden toegewezen. Dat standpunt baat haar niet, aangezien het Gerecht over die vergoeding geen wettelijke verhoging, maar alleen wettelijke rente heeft toegewezen. De wet staat dat toe.
2.6
Het Gerecht heeft het verzoek om toekenning van een cessantia-uitkering afgewezen. Het Hof verenigt zich met die beslissing, zij het op een andere grond. De cessantia-uitkering heeft een loonvervangend karakter en moet dienen om tijdelijk de inkomstenderving te compenseren die het gevolg is van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst (vergelijk: GHvJ 21 oktober 2014, ECLI:NL:OGHACMB:2014:124). In dit geval loopt de loonvordering door tot 30 november 2019 en staat vast dat [de werknemer] per 1 december 2019 een andere baan heeft gevonden. Er doet zich dus geen inkomensderving voor die gecompenseerd zou moeten worden door een cessantia-uitkering. Daarom moet een eventueel recht op cessentia-uitkering gematigd worden tot nihil. In het midden kan blijven of het einde van het dienstverband beschouwd moet worden als een vrijwillige uitdiensttreding door [de werknemer] en of voldaan is aan het vereiste dat het dienstverband is geëindigd, anders dan door zijn schuld of ten gevolge van een aan hem toe te rekenen omstandigheid als bedoeld in art. 3 lid 1 Cessantielandsverordening.
2.7
Hodge heeft verzocht om een vergoeding vanwege onregelmatige opzegging door Diconsa. Het Gerecht heeft dat verzoek afgewezen. Ook met die beslissing verenigt het Hof zich. Diconsa heeft het dienstverband immers niet opgezegd. Uit de enkele omstandigheid dat Diconsa [de werknemer] niet te werk heeft gesteld en geen loon heeft betaald, op de grond dat de directeur met de betaling van USD 2.760 in augustus 2018 de zaak als afgehandeld en het dienstverband als beëindigd beschouwde, kan niet worden afgeleid dat Diconsa geacht moet worden het dienstverband te hebben opgezegd.
2.8
Zowel het principaal hoger beroep als het incidenteel hoger beroep faalt. De beschikking waarvan beroep dient te worden bevestigd. Indien het principaal hoger beroep en het incidenteel hoger beroep gezamenlijk worden beschouwd, worden beide partijen op enige punten in het ongelijk gesteld. Daarom zullen de kosten van het principaal hoger beroep en van het incidenteel hoger beroep worden gecompenseerd.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
in het principaal hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep:
bevestigt de beschikking waarvan beroep;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Saleh, G.C.C. Lewin en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 15 mei 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.