ECLI:NL:OGHACMB:2024:73

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
BON2020000592 – BON2022H00017
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrijgende verjaring van erfpacht en de rol van rechtstreeks belanghebbenden in civiele procedures

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, zijn de erven van wijlen de heer [erflater] in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire. De erven, vertegenwoordigd door mr. E.J. Winkel, vorderden erkenning van hun recht van erfpacht op perceel 3459, dat in bezit is van [naam 2]. De erven stelden dat zij door verkrijgende verjaring rechthebbende zijn geworden op dit perceel, terwijl het OLB, vertegenwoordigd door mr. L.F.F.M. Drissen, de vorderingen bestreed en vroeg om bekrachtiging van het eerdere vonnis.

De procedure begon met de indiening van een akte van hoger beroep op 9 mei 2022, gevolgd door een memorie van grieven waarin de erven hun standpunt verder toelichtten. Het OLB diende een memorie van antwoord in, waarin zij de grieven bestreden. Het Hof oordeelde dat de erven niet-ontvankelijk waren voor zover hun vordering gericht was tegen het Bestuurscollege, en wees de overige vorderingen af. Het Hof concludeerde dat de erven niet de juiste procedure hadden gevolgd door [naam 2] niet te betrekken in de rechtszaak, wat hen de mogelijkheid ontnam om hun rechten te doen gelden.

Uiteindelijk bevestigde het Hof het bestreden vonnis en veroordeelde de erven in de proceskosten van het hoger beroep. Dit vonnis werd uitgesproken op 23 april 2024, waarbij het Hof de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad verklaarde. De uitspraak benadrukt het belang van het betrekken van alle rechtstreeks belanghebbenden in civiele procedures, vooral in zaken die betrekking hebben op erfpacht en verkrijgende verjaring.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummer: BON2020000592 – BON2022H00017
Uitspraak: 23 april 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS
In de zaak van:
1.
[APPELLANT 1],
wonende te Bonaire,
2
. [APPELLANT 2],
wonende te Delfzijl, Nederland,
oorspronkelijk eisers, thans appellanten,
gemachtigde: mr. E.J. Winkel,
tegen
(het Bestuurscollege van) het OPENBAAR LICHAAM BONAIRE,
zetelend te Bonaire,
oorspronkelijk gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. L.F.F.M. Drissen.
De partijen worden hierna de erven (afzonderlijk [appellant 1] en [appellant 2]) respectievelijk het OLB genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van hoger beroep, ingediend ter griffie op 9 mei 2022 zijn de erven in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 30 maart 2022 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire (verder: het Gerecht).
1.2
Op 20 juni 2022 hebben de erven een memorie van grieven ingediend waarbij zij twee grieven hebben aangevoerd en toegelicht. De erven hebben geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen, hun vorderingen alsnog zal toewijzen en het OLB -uitvoerbaar bij voorraad- zal veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
1.3
Bij op 23 augustus 2022 ingediende memorie van antwoord heeft het OLB de grieven bestreden. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, zo nodig met aanvulling en verbetering van de gronden, en de erven -uitvoerbaar bij voorraad - zal veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.
1.4
Op de nader voor pleidooi bepaalde dag heeft alleen het OLB pleitnotities ingediend.
1.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
2.2
De erven zijn erfgenamen van wijlen de heer [erflater] (hierna de erflater).
2.3
De erflater heeft van het Eilandgebied Bonaire het recht van erfpacht verkregen op de percelen 4-E-1151, 282 en 283 (later vernummerd tot 3461 en 3462). De erflater heeft op die percelen een restaurant gevestigd, Antriol Catering Service B.V. In 1988 is het restaurant verbouwd en uitgebreid.
2.4
De erflater heeft bij brief van 17 september 2009 het - toenmalige - Bestuurscollege van het eilandgebied Bonaire verzocht om een aantal naast elkaar gelegen percelen op de door hem gewenste wijze te laten samenvoegen en splitsen. Het betreft de samenvoeging van de percelen 4-E-1151, 283 en 286 en de splitsing van het perceel 282. Voormeld verzoek heeft de erflater bij brief van 7 mei 2010 aangevuld in die zin dat hij heeft verzocht dat perceel 4-E-1151 op naam komt te staan van de erven en dat perceel 4-E-282 op naam komt te staan van [appellant 2].
2.5
Bij notariële akte van 15 april 2010 heeft [naam 1] aan [naam 2] verkocht en geleverd het recht van erfpacht op het perceel 4-E-286 te Bonaire. Het perceel is bebouwd met een woonhuis en staat plaatselijk bekend als [adres woonhuis]. Op een onbekende datum is dat perceel gesplitst in percelen kadastraal bekend als afdeling 4, sectie E, nummer 3459 en nummer 3460 (hierna: percelen 3459 en 3460).
2.6
Het OLB heeft de erven bij brief van 14 december 2011 bericht geen bezwaar te hebben tegen:
  • de terreinvereniging van de percelen 4-E-1151, 283 en het gesplitste gedeelte van 4-E-286;
  • terreinsplitsing van de verenigde percelen 4-E-1151, 282 en het gedeelte van 4-E-286;
  • het afgesplitste gedeelte aan de erven over te dragen;
  • terreinsplitsing van 4-E-282 en
  • het afgesplitste gedeelte over te dragen aan [appellant 2].
2.7
Bij brief van 16 februari 2012 heeft [naam 2] zich bij het Bestuurscollege van het OLB beklaagd over het feit dat (de uitbreiding van) voormeld restaurant deels en zonder titel gevestigd is op het aan hem toebehorende recht van erfpacht op perceel 3459. [naam 2] heeft verder aangegeven in overleg met de erven tot een oplossing te willen komen die erop neerkomt dat het Eilandgebied het stuk grond waarop (de uitbreiding van) het restaurant staat, in erfpacht aan de erven geeft en dat [naam 2] in ruil daarvoor het recht van erfpacht op een ander stuk grond van 60 m2 krijgt.
2.8
Bij brief van 9 juni 2020 heeft de gemachtigde van de erven de Directie Ruimte & Ontwikkeling verzocht om de reeds jaren geleden goedgekeurde splitsing en terreinvereniging door te voeren, te verwerken en het kadastrale register aan te passen.
2.9
Bij mail van 14 juli 2020 heeft de gemachtigde van de erven notaris Arends (hierna: de notaris) verzocht om aan te geven wat er nog nodig is om de door de erven aan het OLB verzochte samenvoeging en splitsing te bewerkstelligen.
2.1
Bij email van gelijke datum antwoordde de notaris dat daarvoor nog nodig is dat [naam 2] een deel aan de linkerkant van zijn perceel van het OLB in erfpacht krijgt, waarna [naam 2] op zijn beurt het perceel 3459 aan de erven zal overdragen.
2.11
Bij brief van 15 juli 2020 heeft de gemachtigde van de erven de Directie Ruimte & Ontwikkeling meegedeeld dat de notaris voor de afwikkeling van de samenvoeging en splitsing van percelen in afwachting is van het besluit van het OLB tot uitgifte in erfpacht van een perceel aan [naam 2]. De gemachtigde verzocht de Directie Ruimte & Ontwikkeling om binnen veertien dagen een kopie van dat besluit naar de gemachtigde te sturen.

3.De beoordeling

3.1
In eerste aanleg hebben de erven (na eiswijziging) gevorderd
primairvoor recht te verklaren dat zij door verkrijgende verjaring rechthebbende zijn geworden van het recht van erfpacht op perceel 3459 en te bepalen dat het vonnis zal worden ingeschreven in de openbare registers en
subsidiairhet OLB te veroordelen om binnen dertig dagen na betekening van het vonnis voormeld perceel aan hen toe te kennen en de benodigde notariële akte te passeren op straffe van een dwangsom en het OLB te veroordelen in de proceskosten.
3.2
Het Gerecht heeft de erven niet-ontvankelijk verklaard voor zover hun vordering is gericht tegen het Bestuurscollege, voor het overige de vorderingen afgewezen en de erven veroordeeld in de proceskosten.
3.3
De erven stellen zich primair op het standpunt dat zij door verkrijgende verjaring het recht van erfpacht op perceel 3459 hebben verkregen. Op dat perceel heeft [naam 2] een recht van erfpacht. Verkrijgende verjaring van een recht van erfpacht is in beginsel mogelijk. Daarvoor is op grond van art. 3:99 BW vereist het onafgebroken bezit van tien jaren, terwijl dat bezit te goeder trouw moet zijn.
Voor het aannemen van bezit is vereist het direct of indirect uitoefenen van de feitelijke macht over een goed met de pretentie rechthebbende te zijn. Er moet sprake zijn van uiterlijke omstandigheden waaruit naar verkeersopvattingen een wilsuiting kan worden afgeleid om als rechthebbende van het recht van erfpacht op te treden.
3.4
In deze procedure, waar ter beoordeling voorligt de vraag of aan voormelde vereisten voor verkrijgende verjaring is voldaan, moet [naam 2], die het recht van erfpacht heeft op perceel 3459, als rechtstreeks belanghebbende worden aangemerkt. Hetzelfde geldt ten aanzien van de subsidiaire vordering, die ertoe strekt dat het OLB perceel 3459 aan de erven in erfpacht uitgeeft. Het OLB heeft bovendien onbestreden gesteld dat [naam 2] niet langer zijn medewerking wil verlenen aan de bij brief van 16 februari 2012 (zie hiervoor onder 2.7) voorgestelde oplossing.
3.5
De erven hebben [naam 2] niet in deze procedure betrokken. Het Hof acht het niet wenselijk om de erven in hoger beroep toe te staan [naam 2] alsnog op te roepen. [naam 2] zou in dat geval immers een instantie worden ontnomen, terwijl daar geen goede reden voor is. Indien de erven zich op het standpunt stellen dat zij rechten kunnen doen gelden op perceel 3459, dan lijkt daarvoor de aangewezen weg een nieuwe procedure aanhangig te maken waarbij ook [naam 2] wordt betrokken.
3.6
Reeds op grond van het voorgaande komen de vorderingen van de erven niet voor toewijzing in aanmerking. Hetgeen overigens door partijen naar voren is gebracht behoeft geen bespreking meer.
3.7
Het bestreden vonnis zal, op andere gronden, worden bevestigd. De erven zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
BE S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het bestreden vonnis;
veroordeelt de erven in de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van het OLB gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op US$ 159,- aan verschotten en US$ 3.351,- aan gemachtigdensalaris;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, G.C.C. Lewin en C.J.H.G. Bronzwaer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 23 april 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.