ECLI:NL:OGHACMB:2025:102

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
BON2022H00053
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over betaling voor meerwerk bij levering en aanleg van elektrotechnische installaties

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de besloten vennootschappen Elektro Pro B.V. en Dabboussi Holding B.V. over de betaling voor meerwerk bij de levering en aanleg van elektrotechnische installaties in een nieuw gebouw op Bonaire. Elektro Pro, de aannemer, heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen Dabboussi Holding, die als opdrachtgever fungeerde. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft eerder een bewijsopdracht verstrekt aan Dabboussi Holding om aan te tonen dat er overeenstemming was bereikt over de betaling voor het meerwerk op 27 maart 2020. Tijdens de procedure heeft Dabboussi Holding haar bestuurder als getuige doen horen, maar beide partijen hebben geen getuigen gehoord. De zaak is verder gegaan met conclusies na enquête en het Hof heeft op 6 mei 2025 uitspraak gedaan.

Het Hof heeft vastgesteld dat Dabboussi Holding niet in het opgedragen bewijs is geslaagd. De e-mailcorrespondentie tussen de bestuurders van beide partijen wijst erop dat er geen overeenstemming was bereikt over de betaling voor het meerwerk. Het Hof heeft geoordeeld dat de vordering van Elektro Pro tot betaling van USD 24.761 voor het meerwerk toewijsbaar is, en heeft Dabboussi Holding veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn de proceskosten aan de zijde van Elektro Pro toegewezen. Het hoger beroep van Elektro Pro is geslaagd, en Dabboussi Holding is grotendeels in het ongelijk gesteld.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Registratienummers: BON202100087 – BON2022H00053
Uitspraak: 6 mei 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de besloten vennootschap
ELEKTRO PRO B.V.,
gevestigd op Bonaire,
in eerste aanleg eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
thans appellante,
gemachtigde: mr. M.M.A. van Lieshout,
tegen
de besloten vennootschap
Dabboussi Holding B.V.,
gevestigd op Bonaire,
in eerste aanleg gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.D. van den Brink.
Partijen worden hierna Elektro Pro en Dabboussi Holding genoemd.

1.De zaak in het kort

Een aannemer heeft elektrotechnische installaties geleverd en aangelegd in een nieuw gebouw op Bonaire. Dit geschil betreft de betaling voor meerwerk. Het Hof heeft bij tussenvonnis een bewijsopdracht verstrekt en wijst nu een eindvonnis.

2.Het verdere verloop van de procedure

2.1
Bij vonnis van 15 oktober 2024, ECLI:NL:OGHACMB:2024:189 (hierna: het tussenvonnis) heeft het Hof een bewijsopdracht verstrekt aan Dabboussi Holding.
2.2
Op 30 januari 2025 heeft Dabboussi Holding haar bestuurder [bestuurder Dabboussi Holding] (hierna: [bestuurder Dabboussi Holding]) als getuige doen horen. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
2.3
Dabboussi Holding heeft verder geen getuigen doen horen. Elektro Pro heeft geen getuigen doen horen.
2.4
Op 11 maart 2025 hebben beide partijen een conclusie na enquête ingediend.
2.5
Vonnis is gevraagd en bepaald op vandaag.

3.De verdere beoordeling

Factuur 2020-43 - bewijswaardering
3.1
In het tussenvonnis heeft het Hof Dabboussi Holding opgedragen te bewijzen dat partijen op 27 maart 2020 overeenstemming hebben bereikt over de betaling voor het meerwerk, zodanig dat de calculatie van [bouwbegeleider] van 2 april 2020 moet worden gevolgd.
3.2
De e-mail van 2 april 2020, 16.17 uur van [bestuurder Elektro Pro] (3.1.10 tussenvonnis) geeft meer steun aan de conclusie dat tijdens de bespreking op 27 maart 2020 geen overeenstemming is bereikt dan aan de tegenovergestelde conclusie. De ontevredenheid die [bestuurder Elektro Pro] in die e-mail uit, lijkt geen betrekking te hebben op spijt van een eigen akkoordverklaring, maar op ongenoegen over het standpunt van een of meer van de andere deelnemers aan het overleg, waarschijnlijk [bestuurder Dabboussi Holding]. Aangenomen moet worden dat [bestuurder Dabboussi Holding] zich tijdens dat overleg op het standpunt stelde dat de eerder door [bestuurder Elektro Pro] verstrekte
estimategebruikt moest worden om de prijzen voor het meerwerk te berekenen, mogelijk omdat [bestuurder Dabboussi Holding] meende dat dit reeds eerder zo was afgesproken, of omdat [bestuurder Dabboussi Holding] meende dat dit redelijk of gebruikelijk was of voor de hand lag (dat laatste heeft hij als getuige toegelicht). Mogelijk was [bestuurder Elektro Pro] het daarmee niet eens, en trachtte hij zijn standpunt kracht bij te zetten door erop te wijzen dat de
estimateuitgaat van verlaagde prijzen en niet ondertekend is. Dat zijn in elk geval argumenten die [bestuurder Elektro Pro] in de e-mail noemt. Verder noemt [bestuurder Elektro Pro] in de e-mail als argument dat het contract dat partijen hadden gesloten naar zijn mening steun geeft aan zijn standpunt dat niet [bestuurder Dabboussi Holding], maar [bestuurder Elektro Pro] bepaalt hoe de kosten van de werkzaamheden van Elektro Pro worden gecalculeerd.
De e-mail vermeldt ook:
Mi kier a sinta un biaha mas ku boso ja nos por keda kla ku e asuntu aki.
Vrij vertaald door het Hof:
Ik wil nog een keer met jullie bij elkaar komen zodat we deze kwestie kunnen afronden.
De zin lijkt erop te duiden dat (naar de mening van [bestuurder Elektro Pro]) tijdens de bespreking op 27 maart 2020 de kwestie niet was afgerond en dat er dus geen overeenstemming was bereikt.
3.3
De e-mail van 2 april 2020, 16.59 uur van [bouwbegeleider] (3.1.11 tussenvonnis) bevat de zinsnede
konforme nos ultimo reunion(overeenkomstig onze laatste vergadering). Dat is een verwijzing naar de bespreking van 27 maart 2020, maar het kan een uitwerking zijn van het standpunt dat [bestuurder Dabboussi Holding] op die bespreking verwoordde. Aan het slot van die e-mail schrijft [bouwbegeleider]:
Boso nan lo mester palabra kiko y kon ta prosesa a pagonan, y of e deskontamentu di kosnan paga kaba.
Vrij vertaald door het Hof:
Jullie zullen moeten bespreken wat en hoe de betalingen verder worden verwerkt, en de ontevredenheid over wat al betaald is.
Dit wijst erop dat [bouwbegeleider] buiten de discussie wilde blijven en dus dat er discussie was. [bouwbegeleider] schrijft in elk geval niet dat [bestuurder Elektro Pro] met de e-mail van 2 april 2020, 16.17 uur terugkomt van een reeds bereikte overeenstemming (“terugonderhandelt”). Deze interpretatie van de opstelling van [bouwbegeleider] past ook bij zijn latere e-mail van 18 mei 2020 (3.1.19 tussenvonnis).
3.4
De e-mail van 2 april 2020, 19.19 uur van [bestuurder Dabboussi Holding] (3.1.12 tussenvonnis) wijst erop dat [bestuurder Dabboussi Holding] het standpunt innam dat partijen tijdens de bespreking op 27 maart 2020 overeenstemming hebben bereikt over de betaling voor het meerwerk, zodanig dat de calculatie van [bouwbegeleider] van 2 april 2020 moet worden gevolgd. Dat is het standpunt dat Dabboussi Holding nu als procespartij inneemt in deze zaak en het komt ook overeen met wat [bestuurder Dabboussi Holding] als getuige heeft verklaard.
3.5
In zijn e-mail van 2 april 2020, 19.38 uur (3.1.13 tussenvonnis) schrijft [bestuurder Elektro Pro] uitdrukkelijk dat hij (naar zijn mening) geen afspraken heeft gemaakt. Hij ontkent daarmee dat partijen tijdens de bespreking op 27 maart 2020 overeenstemming hebben bereikt.
3.6
De Whatsapp-voicenote van 3 april 2020 en het geschreven appbericht van 6 april 2020 (3.1.14 tussenvonnis) wijzen erop dat [bestuurder Elektro Pro] en [bestuurder Dabboussi Holding] het niet met elkaar eens waren over de betaling voor het meerwerk.
3.7
In de e-mail van [bestuurder Elektro Pro] van 7 april 2020 (3.1.15 tussenvonnis) verklaart [bestuurder Elektro Pro] zich niet (alsnog) akkoord met het standpunt van [bestuurder Dabboussi Holding]. Hij zegt slechts toe dat hij het meerwerk zal afmaken. Zijn opmerking dat hij het contract zal volgen, wijst in combinatie met zijn opmerking in de e-mail van 2 april 2020 dat hij in het contract heeft gevonden dat
boso(jullie) niet over de calculatie gaan, er juist op dat hij het standpunt van [bestuurder Dabboussi Holding] niet deelt. Nog uitdrukkelijker verklaart [bestuurder Elektro Pro] dit in zijn e-mail van 14 april 2020 (3.1.16 tussenvonnis).
3.8
De factuur van 20 april 2020 (3.1.17 tussenvonnis) zegt niets over hetgeen te bewijzen is opgedragen. Elektro Pro heeft alvast een bedrag aan meerwerk gefactureerd waarover partijen het eens waren. De aanduiding “term 1” maakte duidelijk dat Elektro Pro (wellicht) nog meer voor meerwerk zou factureren.
3.9
De brieven van de gemachtigden van 12 en 18 mei 2020 (3.1.18 tussenvonnis) maken het voor beide partijen duidelijk dat er een geschil was ontstaan. Dat geschil is niet opgelost voordat het aan de rechter werd voorgelegd.
3.1
De omstandigheid dat [bouwbegeleider] bij e-mail op 5 juni 2020 schrijft dat hij niets met de factuur kan, legt geen gewicht in de schaal, omdat op dat moment al voor alle betrokkenen duidelijk was dat er een geschil was ontstaan.
3.11 [
[bestuurder Dabboussi Holding] is statutair bestuurder van Dabboussi Holding. Zijn verklaring als getuige is de verklaring van een materiële partijgetuige. Gelet op zijn belang bij de uitkomst van de zaak moet zijn verklaring met behoedzaamheid worden gehanteerd.
3.12
Het Hof komt tot de slotsom dat Dabboussi Holding niet in het opgedragen bewijs is geslaagd. Haar verweer dat de calculatie van factuur 2020-43 in strijd is met hetgeen op 27 maart 2020 is overeengekomen, moet daarom worden verworpen.
Factuur 2020-43 - overige verweren
3.13
Dabboussi Holding heeft het verweer gevoerd dat art. 7A:1622 BW BES en art. 4 van de overeenkomst in de weg staan aan toewijzing van de vordering. Zowel deze wetsbepaling als deze contractsbepaling strekken ertoe dat betaling voor meerwerk alleen kan worden gevorderd, indien het meerwerk en de prijs daarvoor vooraf is overeengekomen en dit schriftelijk is vastgelegd.
3.14
Hiertegenover heeft Elektro Pro aangevoerd dat het beroep hierop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, onder meer omdat [bestuurder Dabboussi Holding] telkens op indringende wijze erop heeft aangedrongen dat de extra werkzaamheden zouden worden uitgevoerd voordat zou worden gesproken over de prijs hiervoor (zie met name conclusie van repliek onder 32-35 en akte van 29 juni 2022 onder 5).
3.15
Dabboussi Holding heeft zelf aangevoerd dat zij Elektro Pro herhaaldelijk heeft moeten aansporen om op te schieten (conclusie van dupliek 2.21). Zij meent echter dat Elektro Pro voldoende gelegenheid heeft gehad om meerwerkopdrachten en meerwerkprijzen schriftelijk vast te leggen.
3.16
Het geschilpunt over de betaling van het meerwerk is mogelijk reeds op 27 maart 2020 ontstaan of nog eerder, maar bestond in elk geval op 2 april 2020. In beginsel had Elektro Pro toen kunnen weigeren enig meerwerk uit te voeren voordat overeenstemming over de prijs daarvoor was bereikt (het standpunt van Dabboussi Holding dat die overeenstemming was bereikt houdt gelet op de bewijswaardering geen stand). Beide partijen zijn het er echter over eens dat Dabboussi Holding aandrong op voortzetting van de werkzaamheden. Dabboussi Holding is een professionele, commerciële partij, die vanaf het begin over het werk heeft onderhandeld en die werd bijgestaan door een bouwbegeleider. Gelet op alle omstandigheden van het geval, in samenhang beschouwd, is het naar maatstaven van redelijkheid onaanvaardbaar dat Dabboussi Holding achteraf, nadat het meerwerk is uitgevoerd, zich erop beroept dat art. 7A:1622 BW BES en art. 4 van de overeenkomst aan toewijzing van de vordering in de weg staan. Het verweer van Dabboussi Holding faalt dus.
3.17
Dabboussi Holding heeft het verweer gevoerd dat zij er gerechtvaardigd op heeft vertrouwd dat na de factuur van 24 april 2020 geen verdere bedragen voor meerwerk in rekening zouden worden gebracht. Bij de beoordeling van dit verweer kan onder meer van belang zijn dat de omschrijving in de factuur van 24 april 2020 de aanduiding ‘term 1’ bevat.
3.18
Bij de bewijswaardering (zie hiervoor 3.8) is de betekenis van deze factuur reeds aan de orde gekomen. Hieruit volgt dat dit verweer van Dabboussi Holding faalt.
3.19
Dabboussi Holding heeft het verweer gevoerd dat zij er gerechtvaardigd op heeft vertrouwd dat Elektro Pro voor het meerwerk dezelfde eenheidsprijzen zou hanteren als in de overeenkomst.
3.2
Dabboussi Holding heeft onvoldoende gesteld om tot het oordeel te kunnen leiden dat haar eventuele vertrouwen dat Elektro Pro voor het meerwerk dezelfde eenheidsprijzen zou hanteren als in de overeenkomst, gerechtvaardigd was. Hierbij neemt het Hof in aanmerking dat de overeenkomst gebaseerd is op een offerte met een na onderhandelingen verlaagde prijs (zoals [bestuurder Elektro Pro] in zijn e-mail van 2 april 2020, 16.17 uur vermeldt) en dat aannemelijk is dat de kostprijzen tussen 2017 en 2020 zijn gestegen.
3.21
Gebleken is dat de hoogte van de betaling voor het meerwerk niet door partijen is bepaald. Daarom is Dabboussi Holding het daarvoor op de gebruikelijke wijze berekende bedrag of, bij gebreke daarvan, een redelijk bedrag verschuldigd (art. 7:405 lid 2 BW BES). Er is echter geen reden om aan te nemen dat dit minder is dan USD 24.761, zoals Elektro Pro in rekening heeft gebracht bij factuur 2020-43 van 4 juni 2020/1 oktober 2020 (3.1.20 tussenvonnis).
Overige vorderingen
3.22
Elektro Pro heeft ook betaling gevorderd van factuur 2021-144 van 25 januari 2021 ad USD 8.775. Deze vordering heeft het Gerecht afgewezen (4.6 van het tussenvonnis van 24 mei 2022). Tegen die afwijzing is Elektro Pro in hoger beroep niet opgekomen. Het Hof heeft er ambtshalve geen bedenkingen bij. De vordering zal in zoverre opnieuw worden afgewezen.
3.23
Het Gerecht heeft in reconventie Elektro Pro veroordeeld tot betaling van USD 1.000 als kosten die Dabboussi Holding heeft gemaakt door
patchwerkzaamheden(aansluiting van kabels op een
patchkast) door een derde te laten uitvoeren. Voor het overige heeft het Gerecht de vorderingen in reconventie afgewezen. Tegen deze beslissingen zijn partijen in hoger beroep niet opgekomen. Het Hof heeft er ambtshalve geen bedenkingen bij.
3.24
Ambtshalve overweegt het Hof dat de aan Elektro Pro toewijsbare vordering van USD 24.761 in hoofdsom vatbaar is voor verrekening met de aan Dabboussi Holding toewijsbare vordering van USD 1.000 in hoofdsom. Deze verrekening ligt voor de hand en vergemakkelijkt de uitvoerbaarheid van dit vonnis. Het Hof zal Dabboussi Holding daarom veroordelen tot betaling van het verschil, dat is USD 23.761.
3.25
Het Hof zal de wettelijke rente toewijzen met ingang van 28 september 2022. Dat is de datum van het eindvonnis van het Gerecht. Dat komt overeen met hetgeen Elektro Pro gevorderd heeft.
Slotsom
3.26
Het hoger beroep slaagt. Dabboussi Holding wordt alsnog grotendeels in het ongelijk gesteld. Gelet daarop zal zij worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Dabboussi Holding tot betaling van USD 23.761,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 september 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt Dabboussi Holding in de kosten van het geding in eerste aanleg (conventie en reconventie), aan de zijde van Elektro Pro gevallen en begroot op USD 578,00 aan verschotten en USD 4.265,00 aan salaris voor de gemachtigde;
veroordeelt Dabboussi Holding in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Elektro Pro gevallen en tot op heden begroot op USD 997,00 aan verschotten en USD 3.351,00 aan salaris voor de gemachtigde;
veroordeelt Dabboussi Holding in de wettelijke rente over de proceskosten vanaf veertien dagen na heden tot aan de dag van de algehele voldoening en in de nakosten van USD 140,00 zonder betekening en verhoogd met USD 84,00 in geval van betekening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, G.C.C. Lewin en C.J.H.G. Bronzwaer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 6 mei 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.