ECLI:NL:OGHACMB:2025:103

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
SXM2022H00067
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanneming van werk voor appartementen in Cupecoy, Sint Maarten met betrekking tot ontbinding van de overeenkomst en financiële afwikkeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Geotec Development N.V. tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De zaak betreft een overeenkomst van aanneming van werk voor de bouw van drie appartementen in Cupecoy, Sint Maarten. Geschillen zijn ontstaan tussen de aannemer, Geotec, en de opdrachtgevers, die gezamenlijk de geïntimeerden vormen. De aannemer heeft het werk stilgelegd en de opdrachtgevers hebben de betalingen gestaakt, wat heeft geleid tot een financiële afwikkeling tussen de partijen. In eerste aanleg heeft het Gerecht een deel van de vorderingen van de opdrachtgevers toegewezen, maar de aannemer heeft in hoger beroep grieven ingediend tegen deze beslissing. Het Hof heeft de feiten en de procedure beoordeeld, waarbij het heeft vastgesteld dat de buitengerechtelijke ontbindingsverklaring van de opdrachtgevers geen rechtsgevolg heeft gehad, omdat de aannemer niet in verzuim was. Het Hof heeft de vorderingen van de opdrachtgevers afgewezen en de vorderingen van Geotec tot betaling van de aanneemsom en meerwerk toegewezen. Het vonnis van het Gerecht is vernietigd en de opdrachtgevers zijn veroordeeld tot betaling aan Geotec, met veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Zaaknummers: SXM202000368 – SXM2022H00067
Uitspraak: 14 mei 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
GEOTEC DEVELOPMENT N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
in eerste aanleg gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
thans appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
gemachtigde: mr. C. Marika,
tegen

1.[GEÏNTIMEERDE 1],

wonende in Sint Maarten,
2.
[GEÏNTIMEERDE 2],
wonende in Sint Maarten,
3.
[GEÏNTIMEERDE 3],
wonende in Sint Maarten,
4.
SARDINIA YACHT CLUB APARTMENTS OWNERS ASSOCIATION,
gevestigd in Sint Maarten,
in eerste aanleg eisers in conventie, verweerders in reconventie,
thans geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
gemachtigde: mr. C.J. Koster.
Partijen worden hierna Geotec, [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2], [geïntimeerde 3] en Sardinia genoemd. De vier laatstgenoemde partijen worden gezamenlijk [geïntimeerden] genoemd.
1.
De zaak in het kort
Deze zaak heeft betrekking op een overeenkomst van aanneming van werk met betrekking tot drie appartementen in Cupecoy, Sint Maarten, met septic tank en zwembad. Voordat het werk was voltooid en afbetaald, zijn tussen partijen geschillen ontstaan, waarbij de aannemer het werk heeft stilgelegd en de opdrachtgever(s) de betalingen heeft/hebben gestaakt. Het werk is inmiddels (grotendeels) voltooid door anderen.
Dit geding betreft de financiële afwikkeling tussen de contractspartijen. Partijen hebben over en weer vorderingen ingesteld. Het Gerecht heeft deze slechts zeer gedeeltelijk toegewezen.
In dit hoger beroep beoordeelt het Hof de (gewijzigde) vorderingen (opnieuw).
2.
Het verloop van de procedure
2.1
Bij op 30 mei 2022 ingekomen akte van appel is Geotec in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gewezen en op 20 juli 2021, 7 december 2021 en 19 april 2022 uitgesproken vonnissen van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht).
2.2
Bij op 8 juli 2022 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft Geotec acht grieven tegen de vonnissen aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof de vonnissen zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerden] alsnog geheel zal afwijzen en die van Geotec, uitvoerbaar bij voorraad, geheel of gedeeltelijk zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten, met nakosten en rente.
2.3
Bij op 25 augustus 2022 ingekomen memorie van antwoord, tevens houdende memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, hebben [geïntimeerden] de grieven van Geotec bestreden en zelf zes grieven aangevoerd en toegelicht (en hun eis vermeerderd, zie 3.8 hierna). Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis gedeeltelijk zal vernietigen, de vorderingen van [geïntimeerden] als in de conclusie genoemd alsnog zal toewijzen en de vorderingen van Geotec alsnog geheel zal afwijzen, met veroordeling van Geotec in de proceskosten in hoger beroep.
2.4
Bij op 7 oktober 2022 ingekomen memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep heeft Geotec de grieven van [geïntimeerden] bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het incidenteel hoger beroep zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerden], uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het incidenteel appel, met nakosten en rente.
2.5
Op 13 maart 2024 hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend. Aan de pleitnotities van Geotec is een productie gehecht.
2.6
Vonnis is nader bepaald op vandaag.
De beoordeling
Feiten
3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1
Geotec exploiteert (onder meer) een bouwbedrijf. Haar bestuurder is [bestuurder Geotec]. Bij Geotec is [medewerker Geotec] (hierna: [medewerker Geotec]) werkzaam als manager. [opzichter Geotec] (hierna: [opzichter Geotec]) werkte voor Geotec als opzichter.
3.1.2 [
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn met elkaar getrouwd.
3.1.3
Een
construction agreement(overeenkomst van aanneming van werk, hierna: de overeenkomst) heeft betrekking op werk in Cupecoy, Sint Maarten. In de overeenkomst staat dat deze op 11 juli 2019 is gesloten tussen Geotec als
contractor(aannemer) en de volgende entiteit als
employer(kennelijk: opdrachtgever):
SARDINIA YACHT CLUB APARTMENTS OWNERS ASSOCIATION,an association of owners of the Sardinia Yacht Club Apartments at Cupecoy, Lowlands Sint Maarten, legally represented by its administrator, Mr. Gary [geïntimeerde 3], and comprising of the following individuals:
2.1. [
[GEÏNTIMEERDE 3]
2.2. [
[GEÏNTIMEERDE 1]
De overeenkomst bevat een considerans, tien artikelen en vijf
schedules(schema’s).
In de considerans staat dat Geotec de benodigde materialen zal verschaffen, behalve
finishing materials.Die zullen verschaft worden door de opdrachtgever.
De
contract sum(aanneemsom) bedraagt USD 333.620, te betalen in drie termijnen van 30% en één termijn van 10% volgens een
payment schedule(betalingsschema; art. 3; schedule 4).
Art. 5 luidt:

5.COMPLETION

a. The Works shall be completed by the Contractor in accordance with the time Construction Plan (SCHEDULE 3), in such a manner that the Works will be ready for acceptance by the Employer on October 31, 2019 (the “Time for Completion”).
b. In the event of force majeure, such as, but not limited to, extreme weather conditions, a tropical storm, hurricane, act of terrorism, strikes, etc, the Time for Completion will be extended by the period the construction was halted because of the force majeure and the period necessary to have the construction started again and to execute any necessary repair work.
De overeenkomst bevat een bepaling over wijzigingen in het werk en de prijs (art. 6).
Art. 7 luidt:

7.SUBCONTRACTORS, EMPLOYEES & SUPPLIERS

a. The Contractor is entitled to select the subcontractors, employees, and suppliers of its choice who will work on the Project. The Employer will not interfere with construction personnel or negotiate with or retain any of Contractor’s employees or subcontractors without the Contractor’s prior written consent. The Employer will not have any work performed on the Project by other personnel until the Contractor has completed the Project or this Agreement has been terminated.
Het werk heeft volgens de
quotation(offerte, schedule 1) betrekking op vijf percelen, aangeduid met de letters A tot en met E, bestemd voor drie appartementen, een gemeenschappelijk gebied met
septic system(systeem met septische tank) en een zwembad met toebehoren. In de offerte worden [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] als
owner(eigenaar) van een deel van de percelen genoemd en Sardinia als
employer(kennelijk: opdrachtgever).
Blijkens kadastrale uittreksels staan (sommige of alle) percelen waarop de overeenkomst betrekking heeft, hetzij op naam van [geïntimeerde 3] en zijn echtgenote (elk voor 50%), hetzij op naam van [geïntimeerde 2] (voor 100%).
3.1.4
Op 12 juli 2019 en 24 juli 2019 is telkens een helft betaald van de eerste termijn van USD 100.086, zijnde 30% van de aanneemsom. Op 30 augustus 2019 is de tweede termijn betaald.
3.1.5
Bij whatsappbericht van 2 september 2019 heeft [medewerker Geotec] bij [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] erop aangedrongen dat zij niet dagelijks mondelinge wijzigingsopdrachten verstrekken aan verschillende personen. Dit deed hij naar aanleiding van hun berichten met wensen over de keukens. Bij whatsappberichten van 5 september 2019 hebben [opzichter Geotec] en [medewerker Geotec] gevraagd om specificatie van de door [geïntimeerde 3] gewenste elektriciteitsaansluitingen.
3.1.6
Een op 16 september 2019 gedateerd geschrift (hierna: het meerwerkoverzicht) maakt melding van
change events(meerwerk), voor USD 20.000
completed(voltooid) en voor USD 14.300
pending(in uitvoering). Het meerwerkoverzicht vermeldt dat voor het meerwerk vijf maandelijkse termijnen van USD 6.860 moeten worden betaald.
3.1.7
Op 19-23 september 2019 hebben [medewerker Geotec], [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] gewhatsappt over het gebruik van
compoundom de muur glad te krijgen voordat die zou worden geverfd.
3.1.8
Op 4 oktober 2019 is de derde termijn van 30% van de aanneemsom grotendeels betaald, namelijk tot: USD 50.043 + USD 48.498 = USD 98.561. Dat is USD 1.545 minder dan de overeengekomen termijn van USD 100.086.
3.1.9
Op 16 oktober 2019 hebben [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] het meerwerkoverzicht van 16 september 2019 ondertekend voor akkoord.
3.1.10
Bij whatsappbericht van 23 oktober 2019 heeft [geïntimeerde 1] de gewenste kleuren van de verf bevestigd. Bij whatsappbericht van 29 oktober 2019 heeft hij alsnog andere gewenste kleuren opgegeven. Bij whatsappberichten van 29 oktober 2019 heeft [medewerker Geotec] [geïntimeerde 3] gevraagd om contactgegevens van aannemers voor de rolluiken, ramen en keukens.
3.1.11
Anders dan in art. 3 van de overeenkomst was voorzien, is het werk niet opgeleverd op 31 oktober 2019, omdat het toen niet voltooid was. Gesproken is over 30 november 2019 als nieuwe datum van oplevering.
3.1.12
Bij whatsappberichten van 13-16 november 2019 heeft [medewerker Geotec] vragen aan [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] gesteld over balkonleuningen, schuifdeuren en betaling.
3.1.13
Vanwege overeengekomen minderwerk (blijkens een op 21 november 2019 gedateerde
change order) zijn de vijf termijnbedragen voor meerwerk verlaagd tot USD 5.980. Op 15 november 2019 is het eerste termijnbedrag van USD 5.980 betaald.
3.1.14
Op 25 november 2019 is USD 1.450 betaald.
3.1.15
Op 30 november 2019 was het werk niet voltooid en is het niet opgeleverd.
3.1.16
Op 10 december 2019 hebben partijen het werk geïnspecteerd in aanwezigheid van [bankmedewerker] (hierna: [bankmedewerker]) als vertegenwoordiger van de financierende bank. Bij de inspectie is een nieuwe datum van oplevering genoemd, mogelijk 23 of 27 december 2019 (zie 3.14 hierna).
3.1.17
Bij whatsapp-bericht van 17 december 2019, met foto’s, heeft een verhuurder van een nabijgelegen appartement bij [geïntimeerde 1] geklaagd over een lekkende septische tank.
3.1.18
Op 20 december 2019 is een tweede maandtermijn voor meerwerk van USD 5.980 betaald.
3.1.19
Op 23 en 27 december 2019 was het werk niet voltooid en is het niet opgeleverd.
3.1.20
Bij e-mail van 27 december 2019 heeft [geïntimeerde 1] aan [medewerker Geotec] bericht, verkort weergegeven, dat [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] een onmiddellijke wijziging van de overeenkomst verlangen, inhoudende:
a. dat Geotec USD 15.000 aan [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] vergoedt wegens derving van huurinkomsten in november en december 2019, en
b. dat Geotec een boete van 5% van de aanneemsom per maand aan [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] betaalt bij verdere vertraging van de voltooiing van het werk na 30 december 2019.
3.1.21
Bij e-mail van 31 december 2019 heeft [medewerker Geotec] bericht dat Geotec het werk stillegt. De e-mail vermeldt dat Geotec niet akkoord gaat met de verlangde wijziging van de overeenkomst. Als belangrijkste reden daarvoor noemt de e-mail dat [geïntimeerden] maandenlang het
project managementvan Geotec hebben omzeild.
De e-mail vermeldt, met voorbeelden, dat [geïntimeerden]:
1. verkeerde materialen hebben aangeleverd en op verkeerde momenten;
2. dagelijks rechtstreeks instructies hebben gegeven aan de bouwvakkers op het werk;
3. dagelijks wijzigingen van het werk hebben verlangd; en
4. meerwerk hebben opgedragen.
In de e-mail stelt Geotec [geïntimeerden] aansprakelijk voor schade van USD 38.000 wegens schending van art. 6 en 7 van de overeenkomst. Over de stillegging van het werk vermeldt de e-mail:
Considering the above context, and as a result of your below email, we hereby interrupt all works onsite until we receive your agreement (…) that the
remaining contract will be paid in fullAND
after we receive payment of $ 17,940representing the remaining signed change order amount for which works are completed. We will proceed with a lean on your property within 10 working days should this not be received and will additionally take steps toward claiming our damages incurred.
3.1.22
Op 2 januari 2020 werd Geotec niet op de bouwplaats toegelaten. Dit is bevestigd in een e-mail van mr. Koster van 5 januari 2020.
3.1.23
Op 30 januari 2020 hebben [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 3] en Sardinia (aangeduid als een
home owners association(vereniging van eigenaren)) conservatoir bankbeslag doen leggen ten laste van Geotec.
3.1.24
Op 31 januari 2020 heeft mr. Wouters een (ongedateerde) brief aan Geotec doen toekomen, waarin hij namens [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 3] en Sardinia verklaart de overeenkomst gedeeltelijk buitengerechtelijk te ontbinden en Geotec sommeert USD 112.500 te betalen als voorschot op schadevergoeding.
3.1.25
Op 7 februari 2020 hebben [geïntimeerden] materieel aan Geotec teruggegeven die op de bouwplaats was achtergebleven.
3.1.26 [
[geïntimeerden] hebben het werk door anderen laten voltooien (in elk geval grotendeels).
3.1.27 [
[geïntimeerden] hebben diverse rapporten in het geding gebracht die Independent Consulting Engineers (hierna: ICE) in hun opdracht heeft uitgebracht. Een
detailed cost estimatemet
inspection date14 januari 2020 komt uit op een totaalbedrag van USD 152.467. Bij inleidend verzoekschrift hebben [geïntimeerden] op basis daarvan gesteld dat dit het bedrag is dat zij in totaal moeten investeren om de afgesproken werkzaamheden uit te voeren. In haar rapport van januari-februari 2022 vermeldt ICE dat voor de voortzetting van het werk door anderen in totaal USD 100.583 is gefactureerd, waarvan USD 6.500 voor ander werk dan aan Geotec was opgedragen, zodat USD 94.083 resteert als kosten voor de voortzetting/voltooiing van het werk door anderen.
Vorderingen in eerste aanleg
3.2
In deze rechtszaak hebben [geïntimeerden], na eiswijziging bij conclusie van repliek en opnieuw bij akte van 8 februari 2022, gevorderd, verkort weergegeven:
a. verklaring voor recht dat de overeenkomst is ontbonden, althans ontbinding van de overeenkomst;
b. betaling van primair USD 199.661 (zoals uitgerekend door het Hof), subsidiair en meer subsidiair andere bedragen,
met beslagkosten, buitengerechtelijke incassokosten, proceskosten en rente.
3.3
Het primair door [geïntimeerden] gevorderde bedrag van USD 199.661 is als volgt opgebouwd:
b1. Ontbindingsschade 94.083
b2. Herstelkosten 6.500
b3. Project management 18.816
b4. Gederfde huurkosten (primair) 77.262
b5. Kosten deskundige 3.000
3.4
Geotec heeft in reconventie gevorderd, verkort weergegeven:
c. verklaring voor recht dat [geïntimeerden] toerekenbaar zijn tekortgeschoten;
d. betaling van USD 210.678 (zoals uitgerekend door het Hof), met rente;
e. opheffing van het gelegde beslag,
met proceskosten en nakosten.
3.5
Het door Geotec gevorderde bedrag van USD 210.678 is als volgt opgebouwd:
d1. Restant aanneemsom 33.457
d2. Overeengekomen meerwerk 22.340
d3. Extra meerwerk 79.105
d4. Kosten van huur van materieel 25.776
d5. Verloren aanbetaling 50.000
Beslissingen van het Gerecht
3.6
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht vordering b1 geheel toegewezen en vordering d2 toegewezen tot USD 6.440. Verder heeft het Gerecht bedragen aan [geïntimeerden] toegewezen voor beslagkosten, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De overige vorderingen heeft het Gerecht afgewezen.
3.7
Hiertoe heeft het Gerecht, verkort weergegeven, als volgt overwogen.
De termijn tot de overeengekomen opleverdatum 31 oktober 2019 is een fatale termijn. [geïntimeerden] hebben niet hun recht verwerkt om Geotec aan die termijn te houden (4.9 eerste tussenvonnis).
Het meerwerk maakt dat niet anders. In elk geval had Geotec kunnen opleveren op de nadere opleverdatum van (volgens het Gerecht) 23 december 2019 (4.10).
[geïntimeerden] hebben de overeenkomst niet opgezegd (4.11).
Op 31 januari 2019 is de overeenkomst namens [geïntimeerden] buitengerechtelijk gedeeltelijk ontbonden, namelijk voor de periode vanaf 23 december 2019. Dat is niet te laat gebeurd (4.12-4.14).
De ontbindingsverklaring heeft rechtsgevolg (4.15).
De betalingstermijnen die na 23 december 2019 zouden zijn vervallen, zijn wegens de ontbinding niet verschuldigd (4.16).
Geotec is aansprakelijk voor de schade die [geïntimeerden] lijden door de ontbinding. Daartoe behoren de meerkosten die ermee verband houden dat anderen de appartementen afbouwen (4.17).
Geotec is niet aansprakelijk voor gebrekkig uitgevoerde werkzaamheden, omdat zij niet in gebreke is gesteld (4.18).
Vordering d1 (rest aanneemsom) wordt afgewezen, omdat die door de ontbinding niet verschuldigd is (4.23).
Vordering d3 (extra meerwerk) wordt afgewezen, omdat niet duidelijk is waarop die is gebaseerd en Geotec niet heeft gewaarschuwd voor prijsverhogingen (4.26). Vordering d4 (kosten huur van materieel) wordt afgewezen, omdat Geotec niet heeft onderbouwd dat partijen een huurovereenkomst hebben gesloten en evenmin dat het materieel is gebruikt (4.27).
Vordering b4 (gederfde huurinkomsten) wordt afgewezen, omdat niet kan worden aangenomen dat [geïntimeerden] huurinkomsten hebben gederfd in de periode waarvoor zij een vergoeding vorderen (2.5-2.9 tweede tussenvonnis).
Vordering d2 (overeengekomen meerwerk) wordt toegewezen voor zover het meerwerk is overeengekomen, uitgevoerd en nog niet betaald (2.12-2.14).
De eisvermeerdering in de akte van 8 februari 2022 wordt grotendeels buiten beschouwing gelaten (2.4 eindvonnis).
Vordering c (verklaring voor recht) wordt afgewezen, omdat [geïntimeerden] niet zijn tekortgeschoten (2.8).
Vordering b1 (ontbindingsschade) wordt toegewezen op grond van het rapport van ICE van 7 februari 2022 (2.9).
Vordering e (opheffing beslag) wordt afgewezen, omdat het beslag rechtmatig is gelegd (2.10).
Vorderingen in hoger beroep
3.8
De vorderingen van [geïntimeerden] in hoger beroep zijn dezelfde als hiervoor onder 3.2 en 3.3 weergegeven, en daarnaast (naar het Hof begrijpt is dit een vermeerdering van eis):
b6. Betaald, maar niet uitgevoerd meerwerk 11.960
3.9
De vorderingen van Geotec in hoger beroep zijn dezelfde als hiervoor onder 3.4 en 3.5 weergegeven.
Beoordeling door het Hof
Sardinia is niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
[geïntimeerde 1], [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 2] kunnen ontvangen worden in hun vorderingen
3.1
Beide partijen gaan met het Gerecht ervan uit dat Sardinia een informele vereniging is. Dat is een samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid. Dergelijke samenwerkingsverbanden zijn, uitzonderingen daargelaten, niet bevoegd in civiele procedures als procespartij op te treden. Er is geen reden om voor Sardinia een uitzondering te aanvaarden. Daarom zal zij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vorderingen. Om dezelfde reden kunnen vorderingen tegen Sardinia niet worden toegewezen.
3.11
De overeenkomst dient zo te worden uitgelegd dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] partij zijn bij de overeenkomst. Aangezien Sardinia een samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid is, maar in de overeenkomst voorgesteld wordt als rechtspersoon en als contractspartij, moeten degenen die volgens die voorstelling het samenwerkingsverband zijn aangegaan (dat zijn [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3]) zelf gezamenlijk beschouwd worden als de bedoelde contractspartij. Gelet op de hiervoor onder 3.1.3 weergegeven passage in de overeenkomst en de overige omstandigheden van het geval mochten en moesten partijen redelijkerwijs begrijpen dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] contractspartij waren. Dat geldt niet voor [geïntimeerde 2]. Zij kan echter wel schade hebben geleden door de wijze waarop Geotec de overeenkomst wel of niet is nagekomen en zich overigens jegens haar heeft gedragen. Dit alles raakt hun ontvankelijkheid in de vorderingen niet. Voor die ontvankelijkheid is evenmin van belang dat niet is gebleken dat [geïntimeerde 1] de percelen of opstallen waarop de overeenkomst ziet (geheel of gedeeltelijk) in eigendom heeft. [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 2] kunnen dus ontvangen worden in hun vorderingen.
De buitengerechtelijke ontbinding van 31 januari 2020 heeft geen rechtsgevolg gehad
3.12
In art. 5 van de overeenkomst staat 31 oktober 2019 genoemd als datum van oplevering. Op 16 oktober 2019 hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] het meerwerkoverzicht voor akkoord ondertekend zonder dat (gesteld is dat) daarbij gesproken is over de naderende datum van oplevering, laat staan over de vraag of het nog niet voltooide meerwerk vóór die datum zou kunnen worden voltooid. Na 31 oktober 2019 heeft Geotec de werkzaamheden voortgezet en hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] twee nader overeengekomen termijnen voor meerwerk betaald. Verder bleven partijen met elkaar in gesprek over de voortgang van het werk, blijkens de whatsappberichten over balkonleuningen en schuifdeuren. Bij diverse whatsappgesprekken klaagde Geotec bij [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] over wijzigingen in de opdracht, uitblijvende specificaties en contactgegevens en daardoor veroorzaakte vertragingen. Tegen de achtergrond van dit alles mocht Geotec redelijkerwijs begrijpen dat [geïntimeerden] zich niet op het standpunt zouden stellen dat Geotec vanaf 31 oktober 2019 in verzuim was. In het midden kan blijven of bij de totstandkoming van de overeenkomst die datum als fatale termijn was bedoeld.
3.13
Aangezien Geotec de datum van 31 oktober 2019 dus niet als fatale termijn tegen zich hoeft te laten gelden, was in beginsel hetzij een ingebrekestelling door [geïntimeerden], hetzij een nader overeengekomen (nieuwe) fatale termijn nodig om verzuim van Geotec te doen ingaan.
3.14
Van de gestelde nieuwe datum van oplevering 30 november 2019 staat, voor zover het Hof bekend, niets op schrift. [geïntimeerden] hebben onvoldoende gesteld om aan te nemen dat Geotec vanaf die datum in verzuim was.
3.15
Onder 17 en in voetnoot 9 van de conclusie van repliek zijn [geïntimeerden] ingegaan op hetgeen is besproken bij de inspectie van 10 december 2019. In de e-mail van [geïntimeerde 1] van 27 december 2019 (productie 10 bij inleidend verzoekschrift) staat dat de inspectie op 3 december 2019 heeft plaatsgehad en dat toen een nieuwe datum van oplevering van 23 december 2019 is overeengekomen. Het staat echter vast dat de inspectie op 10 december 2019 heeft plaatsgehad en in de schriftelijke verklaring van [bankmedewerker] (productie 19 bij conclusie van repliek) staat dat Geotec toen beloofde het werk te voltooien op 27 december 2019. Anders dan het Gerecht heeft aangenomen onder 4.9 van het eerste tussenvonnis, staat voor het Hof daarom niet vast dat bij de inspectie tussen partijen voldoende duidelijk (mondeling) een nieuwe datum van oplevering is overeengekomen, laat staan als fatale termijn. Geotec is naar aanleiding van de inspectie van 10 december 2019 ook niet in gebreke gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij haar een termijn tot 23 of 27 december 2019 of enige andere datum voor de nakoming werd gesteld.
3.16
Het kan dus niet worden aangenomen dat Geotec op 23 of 27 december 2019 in verzuim was. Hetzelfde geldt voor de datum 31 december 2019. In elk geval is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [geïntimeerden] een beroep doen op verzuim van Geotec op die data.
3.17
In haar e-mail van 31 december 2019 heeft Geotec, anders dan [geïntimeerden] hebben aangevoerd, niet verlangd dat [geïntimeerden] de gehele aanneemsom zouden betalen voordat Geotec het werk zou hervatten. De woorden
‘we receive your agreement (…) that’maken duidelijk dat Geotec slechts een bevestiging verlangde dat [geïntimeerden] uiteindelijk de gehele aanneemsom zouden betalen (daarnaast verlangde Geotec een betaling van USD 17.940 voordat zij het werk zou hervatten). Uit deze e-mail van Geotec konden [geïntimeerden] niet afleiden dat Geotec in de nakoming van de overeenkomst zou tekortschieten. Ook overigens heeft deze e-mail Geotec niet in verzuim gebracht.
3.18
Tussen 31 december 2019 en 31 januari 2020 hebben [geïntimeerden] Geotec niet toegelaten tot de bouwplaats. Zij hebben daarmee niet de medewerking verleend die noodzakelijk was om nakoming door Geotec mogelijk te maken. Daarom was Geotec ook ten tijde van de buitengerechtelijke ontbindingsverklaring van 31 januari 2020 niet in verzuim. Nakoming was ook niet tijdelijk of blijvend onmogelijk. Er was dus geen bevoegdheid tot ontbinding ontstaan. De buitengerechtelijke ontbindingsverklaring heeft daarom geen rechtsgevolg heeft gehad.
Het Hof zal de overeenkomst niet ontbinden
3.19
Ook na 31 januari 2020 hebben [geïntimeerden] Geotec niet in staat gesteld de overeenkomst verder na te komen (door het werk te voltooien en eventuele gebreken in het reeds verrichte werk te herstellen). Ingevolge art. 6:266 lid 1 BW is de vordering van [geïntimeerden] tot ontbinding van de overeenkomst daarom niet toewijsbaar.
De vorderingen van [geïntimeerden] tot betaling zijn niet toewijsbaar
3.2
Aangezien Geotec niet in verzuim is geraakt en de verdere vertraging na 2 januari 2020 niet aan Geotec kan worden toegerekend, is er geen plaats voor schadevergoeding aan [geïntimeerden] wegens toerekenbare tekortkoming van Geotec. Dit geldt ook als [geïntimeerden] de overeenkomst opzeggen, zodat zij in zoverre geen belang bij die opzegging hebben. De vorderingen b1 tot en met b5 van [geïntimeerden] lopen hierop stuk.
3.21 [
[geïntimeerden] hebben bij memorie van antwoord betaling van USD 11.960 gevorderd als betaald, maar niet uitgevoerd meerwerk (vordering b6). Het betreft het totaal van de op 15 november 2019 en 20 december 2019 betaalde termijnen. Betaling van deze termijnen is overeengekomen en de termijnen zijn dus niet onverschuldigd betaald. Indien het meerwerk niet is uitgevoerd of niet is voltooid of na gebrekkige uitvoering niet is hersteld, is dit veroorzaakt doordat [geïntimeerden] Geotec niet meer op de werkplaats hebben toegelaten, hoewel Geotec niet in verzuim was. [geïntimeerden] waren daarom niet bevoegd tot ontbinding en Geotec heeft dan ook geen verplichting tot terugbetaling (ongedaanmaking). Opzegging helpt niet. Ook deze vordering is daarom niet toewijsbaar.
Restant aanneemsom is toewijsbaar
3.22
Geotec maakt aanspraak op betaling van het onbetaald gebleven deel van de overeengekomen aanneemsom (vordering d1). Deze vordering is in beginsel toewijsbaar op grond van nakoming.
3.23
Bij inleidend verzoekschrift van 27 februari 2020 hebben [geïntimeerden] subsidiair aangevoerd dat zij de overeenkomst (op die datum) opzeggen. Bij conclusie van repliek hebben zij aangevoerd dat de ontbindingsverklaring van 31 januari 2020 subsidiair als opzegging heeft te gelden. Opzegging zou tot gevolg hebben dat [geïntimeerden] de aanneemsom moeten betalen, verminderd met de besparingen die voor Geotec uit de opzegging voortvloeien (art. 7:764 lid 2 BW). [geïntimeerden] hebben bij inleidend verzoekschrift gesteld dat het rapport van ICE als uitgangspunt moet dienen bij het begroten van die besparingen.
3.24
De bij inleidend verzoekschrift overgelegde detailed cost estimate met inspection date 14 januari 2020 van ICE die uitkomt op een totaalbedrag van USD 152.467, is volgens de eigen stelling van [geïntimeerden] bedoeld om te berekenen wat zij moeten betalen om het werk door een ander te laten voltooien. Dat is geen goed uitgangspunt voor een berekening van besparingen voor Geotec. Geotec heeft de juistheid van deze detailed cost estimate uitgebreid gemotiveerd betwist (niet in het kader van een debat over besparingen, maar in het kader van een debat over schadevergoeding voor [geïntimeerden]). Met de verwijzing naar deze detailed cost estimate hebben [geïntimeerden] hun stelling onvoldoende onderbouwd dat Geotec daadwerkelijk besparingen heeft genoten doordat zij niet in de gelegenheid is gesteld om het opgedragen werk te voltooien. Daarom gaat het Hof voorbij aan de stelling dat er besparingen zijn geweest. Dit brengt mee dat het beroep op opzegging er niet aan in de weg staat dat het Hof de vordering van Geotec tot betaling van het gehele restant van de aanneemsom toewijst.
Overeengekomen meerwerk is toewijsbaar
3.25
Het voorgaande brengt ook mee dat Geotec op grond van nakoming aanspraak kan maken op betaling van het onbetaald gebleven deel van de overeengekomen prijs van het meerwerk (vordering d2). Ook hierbij geldt dat niet kan worden aangenomen dat er daadwerkelijk besparingen voor Geotec zijn geweest, zodat niet van belang is of de overeenkomst(en) tot uitvoering van meerwerk is/zijn opgezegd.
Prijs voor extra meerwerk is toewijsbaar
3.26
Vordering d3 ziet op betaling van USD 79.105 voor extra opgedragen meerwerk (zie p. 11 van productie 4 bij conclusie van antwoord). [geïntimeerden] hebben niet voldoende gemotiveerd betwist dat zij dit extra meerwerk (mondeling) hebben opgedragen. Wel hebben zij een beroep gedaan op art. 7:755 BW. Dit beroep faalt. Gelet op de aard van de opgedragen extra werkzaamheden en de intensieve contacten tussen partijen bij de uitvoering van het werk moesten [geïntimeerden] uit zichzelf begrijpen dat de meerwerkopdrachten een daaruit voortvloeiende prijsverhogingen noodzakelijk maakten als bedoeld in die wetsbepaling.
3.27
Verder hebben [geïntimeerden] de hoogte betwist van de prijs die Geotec in rekening brengt voor het extra opgedragen meerwerk. Geotec heeft die prijs aangeduid als:
construction market price. Kennelijk beroept Geotec zich erop dat geen prijs is overeengekomen en dat dan een redelijke prijs verschuldigd is (art. 7:752 BW). [geïntimeerden] hebben niet voldoende gemotiveerd betwist dat de in rekening gebrachte prijs redelijk is. Anders dan zij hebben aangevoerd, kan aan de hand van p. 11 van productie 4 bij conclusie van antwoord wel beoordeeld worden of voor de werkzaamheden een redelijke prijs in rekening wordt gebracht. De omstandigheid dat Geotec in de mail van 31 december 2019 geen aanspraak hebben gemaakt op betaling van dit bedrag, is niet van belang.
Vordering tot betaling van huurkosten is niet toewijsbaar
3.28
Uit de omstandigheid dat Geotec op 2 januari 2020 niet op de bouwplaats werd toegelaten en dat [geïntimeerden] op 7 februari 2020 materieel aan Geotec hebben teruggegeven die op de bouwplaats waren achtergebleven, volgt niet dat [geïntimeerden] huurkosten aan Geotec moeten vergoeden, ook niet als [geïntimeerden] het materieel in de tussentijd hebben gebruikt of laten gebruiken om bouwwerkzaamheden uit te voeren. [geïntimeerden] hebben het materieel in die periode immers niet gehuurd van Geotec. Voor zover de vordering gebaseerd is op schadevergoeding, is onvoldoende gesteld om aan te nemen dat Geotec daadwerkelijk schade heeft geleden doordat zij in de periode 2 januari 2020-7 februari 2020 niet heeft kunnen beschikken over het materieel dat op de bouwplaats was achtergebleven. Uit de enkele omstandigheid dat Geotec zich onder meer bezighoudt met de verhuur van materieel, kan niet worden afgeleid dat Geotec dit materieel in de periode 2 januari 2020-7 februari 2020 verhuurd zou hebben als zij het, toen zij op 2 januari 2020 niet op de werkplek werd toegelaten, meteen zou hebben ontvangen. Geotec heeft ook niet gesteld dat zij in die periode vervangend materieel heeft gehuurd.
Vergoeding van verloren aanbetaling is niet toewijsbaar
3.29
Op 21 september 2018 heeft Geotec een perceel gekocht in Beacon Hill, Sint Maarten, voor een koopprijs van USD 1.400.000. Geotec heeft een aanbetaling van USD 100.000 aan een notaris gedaan. Op 30 januari 2020 hebben [geïntimeerden] voor een op USD 157.047 begrote vordering conservatoir beslag onder Banco di Caribe doen leggen ten laste van Geotec. [geïntimeerde 3] werkt bij Banco di Caribe. Bij op 1 en 3 juni 2020 ondertekend contract is Geotec met de verkoper van het perceel overeengekomen dat de koop werd geannuleerd en dat het aan de notaris betaalde bedrag gelijkelijk tussen de verkoper en Geotec werd verdeeld.
3.3
Geotec heeft onvoldoende gesteld om het causaal verband tussen het gelegde bankbeslag en het verlies van de helft van de aanbetaling te kunnen aannemen. Dit geldt zowel voor het conditio sine qua non-verband als bedoeld in art. 6:162 BW (had het restant van de koopsom zonder bankbeslag wel kunnen worden betaald en kon het met bankbeslag niet worden betaald?) als voor het toerekeningsverband als bedoeld in art. 6:98 BW. Hierbij is van belang dat Geotec niet heeft toegelicht wat zij heeft gedaan om te bevorderen dat de koop ondanks het bankbeslag zou doorgaan.
De verklaring voor recht is niet toewijsbaar
3.31
Geotec heeft geen zelfstandig belang bij de gevorderde verklaring voor recht gesteld. Die vordering wordt daarom niet toegewezen.
Het beslag moet worden opgeheven
3.32
Aangezien de vorderingen van [geïntimeerden] worden afgewezen, moet het in hun opdracht gelegde conservatoir bankbeslag worden opgeheven.
Geen tussenvonnis
3.33
De enkele omstandigheid dat een appelrechter anders oordeelt dan een eerste rechter, maakt de beslissingen van de appelrechter in het algemeen niet tot ontoelaatbare verrassingsbeslissingen. In deze zaak sluiten de beslissingen van het Hof in zodanige mate aan op het partijdebat dat het niet nodig is een tussenvonnis te wijzen om ontoelaatbare verrassingsbeslissingen te voorkomen. Het verzoek van [geïntimeerden] om een tussenvonnis te wijzen wordt daarom afgewezen.
Slotsom
3.34
Het in totaal aan Geotec toewijsbare bedrag in hoofdsom is:
USD 33.457 + USD 22.340 + USD 79.105 = USD 134.902.
De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 15 september 2020, zoals gevorderd.
3.35
Het hoger beroep van Geotec slaagt grotendeels. Het hoger beroep van [geïntimeerden] slaagt niet. [geïntimeerden] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt de vonnissen waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart Sardinia niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
wijst de vorderingen van [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] af;
veroordeelt [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] tot betaling van USD 134.902,00 aan Geotec, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 september 2020 tot aan de dag van de volledige betaling;
heft het op 30 januari 2020 ten laste van Geotec onder Banco di Caribe gelegde beslag op;
veroordeelt [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van Geotec gevallen en tot op heden begroot op Cg 13.500,00 aan salaris voor de gemachtigde;
veroordeelt [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] in de kosten van het principaal hoger beroep, aan de zijde van Geotec gevallen en tot op heden begroot op Cg 6.880,50 aan verschotten en Cg 8.750,00 aan salaris voor de gemachtigde;
veroordeelt [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] in de kosten van het incidenteel hoger beroep, aan de zijde van Geotec gevallen en tot op heden begroot op Cg 240,50 aan verschotten en Cg 4.375,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, E.M. van der Bunt en G.C.C. Lewin, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 14 mei 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.