ECLI:NL:OGHACMB:2025:109

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
CUR2022H00309 en CUR2022H00340
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vrijheid van meningsuiting en inzage in bescheiden in faillissementszaak

In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarbij de appellanten, waaronder Cyberluck Curaçao N.V. en Global Related Services B.V., zich verzetten tegen uitlatingen van de geïntimeerde, die hen beschuldigt van illegale praktijken in de gokindustrie. De appellanten vorderen rectificatie van deze uitlatingen, terwijl de geïntimeerde zich beroept op haar vrijheid van meningsuiting. Het Hof oordeelt dat de uitlatingen van de geïntimeerde vallen onder de bescherming van artikel 10 EVRM, dat de vrijheid van meningsuiting waarborgt, en dat de appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd dat de uitlatingen onrechtmatig zijn. Het Hof bevestigt het eerdere vonnis en compenseert de proceskosten in hoger beroep. De zaak behandelt ook de vraag of de curator van Cyberluck bevoegd is om de vordering over te nemen, wat het Hof ontkent, en verwijst naar relevante jurisprudentie over de bevoegdheid van curatoren in faillissement.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Registratienummers: CUR202202880– CUR2022H00309 en CUR2022H00340
Uitspraak: 20 mei 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in kort geding
in de zaak van:
Appel CUR2022H00309

1.[appellant](hierna: [appellant 1]),

2.
CYBERLUCK CURACAO N.V.(hierna: Cyberluck),
3.
[appellant 3](hierna: [appellant 3]),
4.
GLOBAL RELATED SERVICES B.V.(hierna: GRS),
5.
G-FORCE CORPORATE SERVICES B.V.(hierna: G-Force),
woonachtig dan wel gevestigd in [land],
hierna gezamenlijk: [appellanten],
oorspronkelijk geopposeerden in conventie en verweersters in reconventie, thans appellanten,
gemachtigde van [appellant 1] (appellante onder 1): mr. A.C. Small,
Cyberluck (appellante onder 2), in staat van faillissement met als curator mr. C.M. van Liere, thans niet vertegenwoordigd,
gemachtigde van [appellant 3], GRS en G-Force (appellanten onder 3-5): mr.Th. Aardenburg,
tegen
[geïntimeerde](hierna: [geïntimeerde]),
wonende in [woonplaats],
oorspronkelijk opposante in conventie en eiseres in reconventie, thans geïntimeerde,
procederende in persoon,
en
Appel CUR2022H00340
[appellante](hierna: [appellante]),
wonende in [woonplaats],
oorspronkelijk opposante in conventie en eiseres in reconventie, thans appellante,
procederende in persoon,
tegen

1.[geïntimeerde 1](hierna: [geïntimeerde 1]),

2.
CYBERLUCK CURACAO N.V.(hierna: Cyberluck),
3.
[geïntimeerde 3](hierna: [geïntimeerde 3])
4.
GLOBAL RELATED SERVICES B.V.(hierna: GRS),
5.
G-FORCE CORPORATE SERVICES B.V.(hierna: G-Force),
woonachtig dan wel gevestigd in [land],
oorspronkelijk geopposeerden in conventie en verweersters in reconventie, thans geïntimeerden,
gemachtigde van [geïntimeerde 1] (appellante onder 1): mr. A.C. Small,
Cyberluck (appellante onder 2), in staat van faillissement met als curator mr. C.M. van Liere, thans niet vertegenwoordigd,
gemachtigde van [geïntimeerde 3], GRS en G-Force (appellanten onder 3-5): mr.Th. Aardenburg.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht), wordt verwezen naar het tussen partijen op 24 oktober 2022 na verzet uitgesproken vonnis, hersteld bij herstelvonnis van 28 oktober 2022.
Appel CUR2022H00309
1.2. [
[appellanten] zijn op 14 november 2022 in hoger beroep gekomen van voormeld vonnis. In een op 5 december ingekomen memorie van grieven, met producties, hebben zij twee grieven voorgedragen en toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en hun vordering, voor dat deel waarvan hoger beroep is ingesteld, zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten in beide instanties.
1.3. [
[geïntimeerde] heeft geen memorie van antwoord ingediend.
Appel CUR2022H00340
1.4.
Ook [appellante] is in hoger beroep gekomen en wel op 13 november 2022. Zij heeft op 16 december 2022 een memorie van grieven, met producties, ingediend, maar dat is, in aanmerking genomen dat het hier gaat om een kort geding (artikel 235Rv) te laat. De memorie van grieven had op grond van artikel 271 Rv moeten worden ingediend binnen drie weken na 13 november 2022.
1.5.
Op 1 maart 2023 hebben [geïntimeerden] een memorie van antwoord ingediend, met conclusie tot bevestiging van het bestreden vonnis voor zover door [appellante] bestreden.
1.6.
Bij mailbericht van 1 juni 2023 heeft [appellante] haar eis in reconventie gewijzigd. Deze komt te luiden:
[appellante] verzoekt het Hof eerbiedig, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. Het bestreden vonnis in reconventie te vernietigen
2. Cyberluck c.s. en G-Force c.s. te gebieden binnen achtenveertig (48) uur nadat het vonnis in deze zaak is gewezen, complete kopies van een rechtsgeldige, doorlopende kansspelvergunning 1668/JAZ met bijbehorende publicaties in de Curaçaosche Courant te verstrekken, op straffe van een dwangsom van een door het Hof in goede justitie vast te stellen bedrag, voor iedere dag of gedeelte van een dag dat niet of niet volledig aan dit gebod wordt voldaan;
3. Cyberluck c.s. te gebieden binnen achtenveertig (48) uur nadat het vonnis in deze zaak is gewezen, te verstrekken de namen, nationaliteiten, woonplaatsen, het (email)adres waarop ze bereikbaar zijn, het belang en betrokkenheid van alle betrokkenen aan wie Cyberluck sublicenties verstrekte en verstrekt, in digitale vorm en elektronisch doorzoekbaar, op straffe van een dwangsom van een door het Hof in goede justitie vast te stellen bedrag, voor iedere dag of gedeelte van een dag dat niet of niet volledig aan dit gebod wordt voldaan;
4. Cyberluck, G-Force Corporate Services, Global Related Services, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [appellante] van de gerechtelijke kosten van het kort geding in eerste instantie en in appel, bestaande uit gerechtelijke kosten begroot op NAFL 750 + 900 + 357,50 ex. OB.
In beide appellen
1.7.
Op 4 juli 2023 hebben [appellanten/geïntimeerden] pleitaantekeningen ingediend en is ten aanzien van [geïntimeerde/appellante] akte-niet-dienen verleend.
1.8. [
[geïntimeerde/appellante] heeft op 4 juli 2023 pleitaantekeningen, ingezonden, maar deze zijn na aanvang van de rolzitting (om 8:42) ingekomen. Bovendien waren de producties niet tijdig aan [appellanten/geïntimeerden] verzonden.
1.9.
Het Hof heeft besloten mondeling pleidooi te bepalen (dat door [appellanten/geïntimeerden] in hun memorie van antwoord in beide zaken was verzocht) en wel op een tijdstip nadat de Hoge Raad uitspraak zal hebben gedaan in een cassatieberoep tegen Hofvonnissen van 11 oktober 2022 (ECLI:NL:OGHACMB:2022:104 en 105). Van beide partijen zijn de pleitaantekeningen terzijde gelegd.
1.10.
Door de Hoge Raad is op 22 december 2023 het cassatieberoep verworpen tegen deze Hofvonnissen van 11 oktober 2022, met toepassing van artikel 81 RO (ECLI:NL:HR:2023:1811 en 1812).
1.11.
Het Hof heeft bij nader inzien bepaald dat niet een mondeling pleidooi, maar een comparitie van partijen zal worden gehouden en wel op 25 maart 2025. Verschenen zijn mr. Small voor [appellant 1/geïntimeerde 1], [appellant 3/geïntimeerde 3] in persoon, vergezeld van mr. Aardenburg, en mr. Aardenburg voor GRS en G-Force. [geïntimeerde/appellante] is verschenen per digitale verbinding vanuit Nederland, maar zonder beeld.
1.12.
De curator van het in staat van faillissement verkerende Cyberluck, mr. C.M. van Liere, is niet verschenen. Wel is – naar eigen zeggen ter observatie – verschenen een kantoorgenoot van hem, mr. H.N. Kirpalani. Deze zaak betreft een vordering tot rectificatie door [geïntimeerde/appellante]. De curator is niet bevoegd de vordering over te nemen. Ter zitting heeft het Hof verwezen naar HR 13 maart 2020 (ECLI:NL:HR:2020:416), waarin is overwogen naar Nederlands recht, maar hetzelfde geldt naar Curaçaos recht:
3.2.1
Art. 27 lid 1 Fw in samenhang met art. 25 lid 1 Fw houdt in dat als ten tijde van de faillietverklaring een rechtsvordering aanhangig is die door de gefailleerde is ingesteld en een tot de failliete boedel behorend recht tot onderwerp heeft, de verweerder schorsing van het geding kan vragen en de curator kan oproepen om het geding over te nemen. Overneming van het geding door de curator heeft van rechtswege tot gevolg dat hij procespartij wordt in plaats van de gefailleerde en dat de gefailleerde buiten het geding wordt gesteld (art. 27 lid 3 Fw).
Naar volgt uit art. 25 lid 1 Fw geldt deze regeling niet voor rechtsvorderingen die een niet tot de boedel behorend recht tot onderwerp hebben. Met betrekking tot die rechtsvorderingen is de curator dus niet bevoegd tot overneming. Indien de toe- of afwijzing van zodanige rechtsvordering indirect van belang is voor de boedel, kan de curator zo nodig voor de belangen van de boedel opkomen door middel van voeging of tussenkomst in de door de gefailleerde gevoerde procedure.[noot 3: Zie Van der Feltz I (1896), p. 369.]
3.2.2
Om te kunnen aannemen dat een rechtsvordering een tot de failliete boedel behorend recht tot onderwerp heeft als bedoeld in art. 25 lid 1 Fw, is niet voldoende dat de boedel op de een of andere wijze wordt geraakt door de toe- of afwijzing van die vordering. Het moet gaan om vorderingen waarbij vermogensbelangen in geschil zijn.[noot 4: Zie Van der Feltz I (1896), p. 365.] In de wetsgeschiedenis is in dit verband de vordering tot echtscheiding genoemd als voorbeeld van een vordering die, doordat zij de persoonlijke staat van de gefailleerde tot onderwerp heeft, onbetwistbaar tot de bevoegdheid van de gefailleerde blijft behoren [noot 5: Van der Feltz I (1896), p. 382.], ook al zal toewijzing daarvan doorgaans financiële consequenties hebben voor de boedel.
Wanneer de gefailleerde verscheidene rechtsvorderingen heeft ingesteld, hangt het van de aard van iedere vordering afzonderlijk af of zij al dan niet onder het toepassingsbereik van de art. 25 en 27 Fw valt. Dat geldt ook als de rechtsvorderingen op dezelfde feitelijke grondslag berusten en de beoordeling daarvan in elkaars verlengde ligt.
Beantwoording van de vraag of een bepaalde vordering onder het bereik van de art. 25 en 27 Fw valt, kan in voorkomend geval mede een feitelijke beoordeling vergen, die verricht moet worden aan de hand van de in art. 25 Fw opgenomen maatstaf of de vordering een tot de failliete boedel behorend recht tot onderwerp heeft.[noot 6: Zie Van der Feltz I (1896), p. 372.]
3.2.3
Het hof heeft in rov. 3.6 tot feitelijk uitgangspunt genomen dat de door [eiseres] ingestelde rectificatievordering ziet op haar eer en goede naam. Dat brengt mee dat die vordering een hoogstpersoonlijk karakter heeft, en dat [eiseres] als gefailleerde daarom zelf behoort te kunnen bepalen of en op welke wijze bescherming of herstel van haar eer en goede naam zal worden nagestreefd. De rectificatievordering van [eiseres] heeft geen betrekking op rechten en verplichtingen van de boedel. Dat toewijzing van de rectificatievordering ook gevolgen zou kunnen hebben voor de boedel, is niet toereikend voor het oordeel dat de vordering door art. 27 Fw wordt beheerst (zie hiervoor in 3.2.1-3.2.2). Voorts is in dit verband niet beslissend dat rectificatie mede kan worden beschouwd als een vorm van schadevergoeding anders dan in geld.
3.2.4
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de door [eiseres] ingestelde vordering tot rectificatie niet is te beschouwen als een rechtsvordering in de zin van art. 27 Fw, en dat de curator daarom niet bevoegd was die rechtsvordering over te nemen. De daarop gerichte klachten van de onderdelen 2.1.2 tot en met 2.1.9 zijn dan ook gegrond.
1.13.
Mr. Small en mr. Aardenburg hebben het woord gevoerd aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen. Mr. Small kreeg toestemming van het Hof om zijn door het Hof – volgens mr. Small ten onrechte – geweigerde pleitaantekeningen van 4 juli 2023 voor te lezen. Ook [geïntimeerde/appellante] heeft het woord gevoerd. Haar ingezonden pleitaantekeningen van 90 pagina’s, door het Hof en de wederpartijen pas vlak voor de zitting ontvangen, zijn door het Hof geweigerd wegens strijd met de eisen van een goede procesorde. [geïntimeerde/appellante] heeft 30 minuten de tijd gekregen voor een mondelinge toelichting. Hiervan heeft zij ongeveer de helft benut.
1.14.
Vonnis is bepaald op heden.
2. De ontvankelijkheid van [geïntimeerde/appellante] gelet op het zonder zegels indienen van de akte van hoger beroep
2.1. [
[geïntimeerde/appellante]is tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep gekomen en kan daarin worden ontvangen.
2.2.
Anders dan [appellanten/geïntimeerden] stellen, leidt het niet-plakken van zegels niet tot niet-ontvankelijkheid. Nazegeling is geoorloofd, maar ook als dat niet gebeurt, is dat voor de appellant niet fataal. Zie HR 8 februari 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0143 NJ 1991/324,
De Goede Hoop v. Fuhring:
3.3.
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Art. 69 ZV luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
1.
Het is aan rechters (…) verboden om vonnis te wijzen, recht te doen of een besluit te nemen op of naar aanleiding van enig stuk, hetzij binnenslands of buitenslands opgemaakt, dat niet van het vereiste zegel volgens deze verordening is voorzien (…).
2.
(…)
3.
Bij overtreding wordt door de genoemde personen voor elk stuk, ten aanzien waarvan de overtreding is begaan, een boete verbeurd van vijftig gulden. Zij zijn bovendien gehouden tot betaling der belasting, verschuldigd voor de niet behoorlijk gezegelde stukken, ten aanzien van welke de overtreding is begaan, behoudens verhaal op wie het behoort.
4.
(…)
Uit het aldus bepaalde, in samenhang met het ontbreken van enige andere bepaling welke een sanctie inhoudt op overtreding van het verbod van het eerste lid van art. 69, volgt dat zodanige overtreding alleen ten gevolge heeft dat de rechter die het vonnis wees, een boete verbeurt en gehouden is tot betaling van de verschuldigde belasting, maar dat die overtreding de kracht van het gewezen vonnis niet aantast. Zou dus juist zijn het betoog van het middel dat de memorie van grieven onvoldoende gezegeld was en het Hof derhalve op dat stuk geen vonnis had mogen wijzen, dan zou dit niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden.
3.
De ontvankelijkheid van [geïntimeerde/appellante], gelet op de te laat ingezonden memorie van grieven
3.1.
Het appelprocesrecht van de Caribische delen van het Koninkrijk kent geen grievenstelsel. Dat betekent dat appellant, anders dan onder Nederlands recht, ontvankelijk is in zijn hoger beroep indien hij tijdig de in artikel 271 Rv bedoelde verklaring heeft afgelegd. Het niet-indienen van een memorie van grieven heeft dus geen gevolgen voor de ontvankelijkheid.
3.2.
Maar het Hof kan de overschrijding niet verschoonbaar achten. In HR 8 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1915, NJ 1996/273 (
Senior/ Caribbean Insurance Agencies) is overwogen ten aanzien van een te laat ingediende memorie van grieven:
De subsidiair aangevoerde klachten die inhouden dat de overschrijding van de termijn het gevolg van een vergissing, althans verschoonbaar is, kunnen evenmin tot cassatie leiden, daar het hier gaat om een termijn die volgens de Antilliaanse wet in geen geval mag worden overschreden.
3.3.
Dient appellant geen memorie van grieven in, dan zal de appelrechter, mede door de devolutieve werking van het appel, de zaak ambtshalve beoordelen; zie ook artikel 281a Rv. De appellant die in eerste aanleg een eis heeft ingediend, kan deze wijzigen in hoger beroep, hetgeen [geïntimeerde/appellante] ook heeft gedaan (zie rov. 1.6). De appellant zonder grieven mag zijn zaak wel nog doen bepleiten. In HR 10 november 2000, ECLI:NL:PHR:2000:AA8289, NJ 2001/301,
Pitt/Van Frederici) is overwogen:
3.6
Het Hof heeft geoordeeld dat een appellant die geen memorie van grieven heeft ingediend of wegens termijnoverschrijding geacht moet worden geen memorie van grieven te hebben ingediend, niet bevoegd is om zijn zaak te doen bepleiten. Dit oordeel, dat kennelijk berust op het bepaalde in art. 277 lid 1 RvNA, heeft tot gevolg dat aan een appellant in een zodanige situatie iedere gelegenheid wordt onthouden om zijn belangen in het geding in hoger beroep te verdedigen. Mede gelet op de korte, niet-verlengbare termijn voor het indienen van een memorie van grieven moet dit oordeel in strijd worden geacht met het in art. 6 EVRM aan een procespartij in een burgerlijk geding gegeven recht op een 'fair hearing', waaronder begrepen het recht om in dat geding gehoord te worden.
Hoewel het pleidooi of de pleitnota in dit geval niet kan dienen als een toelichting op de grieven, moet de appellant gelegenheid worden gegeven de door hem in eerste aanleg aangevoerde stellingen en weren toe te lichten, te verbeteren en aan te vullen met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke bepalingen. Met nieuwe, voor het eerst bij pleidooi aangevoerde feiten mag de rechter rekening houden als de wederpartij deze feiten erkent of aanvaardt dat deze feiten in de rechtsstrijd worden betrokken. Ingeval de wederpartij dit niet aanvaardt, kan de rechter deze feiten terzijde laten op grond dat de wederpartij daarop niet meer voldoende heeft kunnen reageren.

4.Beoordeling

In beide appellen
4.1.
Het Gerecht heeft in het bestreden vonnis, onder 2, de volgende feiten vastgesteld:
2.1. [
appellant 1/geïntimeerde 1] is bestuurder van Cyberluck.
2.2. [
appellant 3/geïntimeerde 3] is bestuurder van GRS en G-Force.
2.3.
GRS en G-Force verlenen beheersdiensten als bedoeld in artikel 1, onderdeel a van de Landsverordening toezicht trustwezen.
2.4.
Cyberluck verstrekt als zogenoemd "master-licentiehouder" sub-licenties aan exploitanten van kansspelen.
Appel CUR2022H00309
4.2. [
[appellanten] vorderen in conventie, na wijziging van eis, dat bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard kortgedingvonnis, op straffe van een dwangsom, een aantal bevelen aan [geïntimeerde] wordt gegeven. Aan deze vordering leggen [appellanten] de stellingen ten grondslag dat geen sprake is van illegale sub-licenties en dat de door [geïntimeerde] gedane publiekelijke uitlatingen 'pertinent' onjuist zijn en niet zijn onderbouwd. Volgens [appellanten] gaat het om ernstige en belastende verdachtmakingen aan hun adres. Daar komt nog bij dat de uitspraken en uitlatingen door [geïntimeerde] bewust zijn gedaan, terwijl zij weet dat die uitspraken niet juist zijn. Hierdoor gedraagt [geïntimeerde] zich jegens [appellanten] onrechtmatig en dient rectificatie te volgen.
4.3.
De vordering is door het Gerecht afgewezen, onder verwijzing naar de hiervóór in rov. 1.9-1.10 genoemde Hofvonnissen van 11 oktober 2022 (ECLI:NL:OGHACMB:2022:104 en 105) ter zake van [geïntimeerde]s vrijheid van meningsuiting.
4.4.
Hiertegen richt zich het appel van [appellanten] Hun grieven zijn voorgedragen voordat de Hoge Raad de Hofvonnissen van 11 oktober 2022 bevestigde (ECLI:NL:HR:2023:1811 en 1812).
4.5.
In de Hofvonnissen van 11 oktober 2022 (ECLI:NL:OGHACMB:2022:104 en 105), waaraan het Hof thans vasthoudt, overwoog het Hof onder meer ten aanzien van [geïntimeerde]s vrijheid van meningsuiting:
4.6. [
[geïntimeerde] is een in eigen woorden ‘Koninkrijk-belangen blogster en publiciste’. Zij geldt als journalist. De in hoger beroep te beantwoorden vraag is onder meer of de kwalificatie door [geïntimeerde] in De Knipselkrant van het ‘sublicentiëren’ als ‘illegaal’ valt onder het bereik van de, in de Staatsregeling en mensenrechtenverdragen beschermde, vrijheid van meningsuiting van een journalist.
4.7.
Het gaat in deze zaak om het zoeken van de juiste balans tussen de in artikel 10 EVRM beschermde vrijheid van expressie, in het bijzonder van een journalist, en het in artikel 8 EVRM beschermde recht op privéleven. Beide rechten verdienen in beginsel gelijke bescherming. Beroep door [appellant 1] en [betrokkene] op het portretrecht (artikelen 19-21 Auteursverordening 1913) leidt inhoudelijk niet tot een andere afweging.
(…)
4.10.
Uit dit citaat blijkt dat [geïntimeerde] zich opstelt als ‘public watchdog’ en poogt het algemeen belang te dienen. Zij vecht gedreven tegen financieel krachtige instituties.
4.11.
Overigens stelt [geïntimeerde] als gevolg van haar acties bedreigd te zijn, last te hebben van smeercampagnes, zich verborgen te moeten houden in Nederland, financieel aan de grond te zitten en onder politiebescherming in Nederland te staan. In de rechtspleging in Curaçao, waaronder de onderhavige, en Nederland stelt zij slachtoffer te zijn van SLAPP’s (Strategic Lawsuits Against Public Participants).
4.12.
Dat aan het organiseren van kansspelen uit oogpunt van algemeen belang risico’s kleven is van algemene bekendheid en is geconstateerd door het Hof van Justitie van de Europese Unie op 24 maart 1992 in de zaak
[zaak](ECLI:EU:C:1994:119), §60:
In de eerste plaats immers kunnen overwegingen van zedelijke, religieuze of culturele aard, die bij loterijen evenals bij andere kansspelen in alle Lid-Staten een rol spelen, niet buiten beschouwing worden gelaten. In het algemeen leiden zij ertoe, dat de beoefening van kansspelen wordt beperkt zo niet verboden, en dat wordt voorkomen dat kansspelen een bron van individueel profijt vormen. Voorts moet worden opgemerkt, dat loterijen, gezien de grote bedragen die ermee kunnen worden ingezameld en de winsten die zij de spelers kunnen bieden, vooral wanneer zij op grote schaal worden georganiseerd, aanzienlijke gevaren voor criminaliteit en fraude met zich meebrengen. Zij zijn ook een aansporing om geld te verkwisten, hetgeen schadelijke individuele en maatschappelijke gevolgen kan hebben. Ten
slotte mag niet over het hoofd worden gezien dat, ofschoon dit op zich geen objectieve rechtvaardiging vormt, loterijen in belangrijke mate kunnen bijdragen tot de financiering van onbaatzuchtige activiteiten of activiteiten van algemeen belang, zoals maatschappelijk werk, liefdadigheidswerken, sport of cultuur. .
4.13.
Dat [geïntimeerde] een activistisch standpunt inneemt en dat zij beweerdelijke Curaçaose misstanden aan de kaak wil stellen zal voor alle lezers duidelijk zijn. Zij moet in dit kader enige ruimte krijgen om te overdrijven en te provoceren en haar woorden moeten daarom niet op een goudschaaltje worden gewogen. In haar kwalificaties klinkt voldoende duidelijk door dat het deels om een opinie gaat. Bovendien verdienen ook uitingen die beledigend/kwetsend, shockerend of verontrustend zijn bescherming. In de geciteerde woorden van het EHRM in de zaak
[zaak](§124):
Subject to paragraph 2 of Article 10, it is applicable not only to “information” or “ideas” that are favourably received or regarded as inoffensive or as a matter of indifference, but also to those that offend, shock or disturb. Such are the demands of pluralism, tolerance and broadmindedness without which there is no “democratic society”.
4.14.
In dit kort geding is voldoende aannemelijk dat in Curaçao slechts een handjevol vergunninghouders bestaat, waaronder Cyberluck, die door ‘sublicentiëring’ overal in de wereld zeer vele online casino’s laten exploiteren. Trustkantoren als Pearl fungeren als Curaçaose bestuurders van de ‘sublicencehouers’. Voldoende aannemelijk is de stelling van [geïntimeerde] dat het in de praktijk
onmogelijkis dat een vergunninghouder behoorlijk toezicht houdt op de praktijk van de ‘sublicencehouders’ en dat de praktijk van ‘sublicentiëring’ daarom ‘illegaal’ is. Volgens [geïntimeerde] is de term ‘sublicence’ misleidend. Het gaat om gebruik van Cyberlucks vergunning, welk gebruik onderworpen is aan Cyberlucks vergunningsvoorwaarden (MvG p. 12-13 en 16) maar op de naleving waarvan Cyberluck dus geen toezicht houdt. Deze stelling vindt steun in de feiten, zoals ook geconstateerd in het Hofvonnis van 14 april 2020, ECLI:NL:OGHACMB:2020:77,
Cyberluck v. Curator, rov. 4.3 e.v.
4.15.
Wat betreft de
uitgiftedoor de vergunninghouder van een ‘sublicence’, geabstraheerd van de praktijk zonder voldoende toezicht, heeft het Hof in dat vonnis van 14 april 2020, ECLI:NL:OGHACMB:2020:77, rov. 4.15 slechts geoordeeld dat het wettelijk verbod van overdracht niet zonder meer in de weg staat aan ingebruikgeving. De kwestie is in die zaak slechts summierlijk aan de orde gesteld. Aan het Hof is in die zaak niet gevraagd een teleologische uitleg te geven van de
Landsverordening buitengaatse hazardspelen. Deze uitspraak van het Hof staat er dus niet aan in de weg dat [geïntimeerde] mag beweren dat dit alles illegaal is.
4.16.
Dat een handjevol vergunninghouders vele ‘sublicences’ uitgeven, met wereldwijd zeer vele spelwebsites en een enorme omzet, zonder dat de vergunningshouders zelf behoorlijk toezicht kunnen houden, zonder dat enig overheidstoezicht mogelijk is en zonder dat het Land Curaçao er iets aan verdient, lijkt voorshands moeilijk te rijmen met enig legitiem doel van deze landsverordening.
4.17.
De stelling van [geïntimeerde] dat de huidige
praktijkvan ‘sublicientëring’ illegaal is, is plausibel (zie rov. 4.14). Dat zelfs de
uitgiftevan ‘sublicenses’ illegaal is, moet niet op een goudschaaltje worden gewogen (zie rov. 4.13), is alleszins verdedigbaar (rov. 4.15-4.16) en valt in elk geval onder het bereik van de vrijheid van meningsuiting van een journalist (rov. 4.8).
4.18.
Wat betreft deze vrijheid van meningsuiting is cruciaal dat het hier gaat om een kwestie van groot algemeen belang voor het Land Curaçao: niet alleen financieel, maar ook voor zijn interregionale en internationale reputatie. Zie uit EHRM
[zaak], hierboven geciteerd, §167:
There is, as the Court has consistently held, little scope under Article 10 § 2 of the Convention for restrictions (…) on debate on matters of public interest.
4.19.
De inhoud en vorm van [geïntimeerde]s uitingen zijn niet disproportioneel. Over [appellant 1] en [betrokkene] is slechts gezegd dat zij bestuurders zijn van onderscheidenlijk Cyberluck en Pearl. De gepubliceerde foto’s zijn neutraal. ‘[geïntimeerde] acht het van maatschappelijk belang dat deze schaduweconomie binnen het Koninkrijk der Nederlanden gezichten krijgen’ (toelichting grief XI): deze opvatting is niet onrechtmatig. Afweging van de in artikel 10 EVRM beschermde vrijheid van expressie van [geïntimeerde] en het in artikel 8 EVRM beschermde recht op privéleven van [appellant 1] en [betrokkene] (inclusief reputatie), in aanmerking genomen alle door het EHRM genoemde aspecten, valt in het voordeel van [geïntimeerde] uit.
4.20.
Cyberluck en Pearl moeten uit zichzelf al weten dat zij, met de vele niet in de hand te houden ‘sublicences’, zich op glad ijs bevindt. Afweging van [geïntimeerde]s in artikel 10 EVRM beschermde vrijheid van expressie en Cyberlucks en Pearls in artikel 8 EVRM beschermde recht op privéleven (inclusief reputatie) valt, in aanmerking genomen alle door het EHRM genoemde aspecten, in het voordeel van [geïntimeerde] uit.
4.21.
Overigens leidt de in kort geding te maken belangenafweging – waarbij ook rekening dient te worden gehouden met de in kort geding vereiste spoedeisendheid van het belang van eiser (te onderscheiden van de in zaken over openbare uitlatingen te maken afweging van de belangen van artikel 10 EVRM tegenover die van artikel 8 EVRM) tot hetzelfde oordeel.
4.6. [
[appellant 3] heeft ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat de beschuldigingen aan haar adres specifieker zijn en verder gaan dan de uitlatingen die aan de orde waren in de eerdere zaken. Het Hof ziet echter niet in dat deze uitingen disproportioneel zijn. Het betreft een foto van [appellant 3] met een onderschrift “Binnenkort deurwaarderbezoek voor egaming trustbaas [appellant 3](…). Het bedrijf en de eigenaar houden zich schuil achter het trustkantoor (…)” en daarnaast algemene uitingen over de volgens [geïntimeerde] verwerpelijke praktijken van de gokbedrijven. [appellant 3] heeft weliswaar op grond van artikel 8 EVRM recht op een ongestoord privéleven (inclusief reputatie), maar als dit recht wordt afgewogen tegenover het recht van [geïntimeerde] om zich als public watch dog” vrijelijk te uiten over de gokindustrie, valt de afweging ook met betrekking tot [appellant 3] uit in het voordeel van [geïntimeerde].
4.7.
Omdat [appellanten] in deze zaak overigens dezelfde soort uitlatingen aan hun vorderingen ten grondslag hebben gelegd als die waarover het Hof bij vonnis van 11 oktober 2022 heeft geoordeeld dat die, gelet op [geïntimeerde]s recht op vrijheid van meningsuiting, niet onrechtmatig zijn, stuiten de grieven in het onderhavige appel alle af op het vorenstaande.
Appel CUR2022H00340
4.8. [
[appellante] heeft in hoger beroep haar reconventionele vorderingen gewijzigd. Zie hiervóór rov. 1.6. Daaruit blijkt dat het [appellante] thans enkel gaat om toepassing van artikel 843a Rv. De tweede in haar conclusie van antwoord in eerste aanleg ingestelde reconventionele vordering heeft zij laten vallen. Dit is door haar bevestigd tijdens de comparitie van partijen.
4.9.
Artikel 843a Rv luidt:
1. Hij die daarbij rechtmatig belang heeft, kan op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden of andere gegevensdragers aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden of andere gegevensdragers te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.
2. De rechter bepaalt, zo nodig, de wijze waarop en de voorwaarden waaronder inzage, afschrift of uittreksel zal worden verschaft.
3. Hij die uit hoofde van zijn ambt, beroep of betrekking tot geheimhouding verplicht is, is niet gehouden aan deze vordering te voldoen, indien de bescheiden of andere gegevensdragers uitsluitend uit dien hoofde te zijner beschikking staan of onder zijn berusting zijn.
4. Degene die de bescheiden of andere gegevensdragers te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, is niet gehouden aan deze vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
4.10.
Tijdens de comparitie van partijen heeft [appellante] verklaard dat het haar gaat om het afweren van aanvallen vanuit de gokwereld. Zij verklaarde onder meer, zo heeft de griffier genoteerd:
‘ik wil weten wie de sub licentiehouder is. Deze zaak wordt keer op keer tegen mij aangespannen op basis van een vermeende vergunning 1668. Die wordt elke keer als een geldige vergunning voor me gehouden. In de vergunning staat niet alleen dat het uit 1996 is, ook dat het maar 12 jaar geldig is … Ik word belaagd en dat is nooit opgehouden. Dat blijkt ook uit de stukken van de kranten’.
4.11.
Het gaat hier om een kort geding. Vereist is een spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen. Dat geldt ook in hoger beroep. De appelrechter moet dat ambtshalve onderzoeken. Deze afweging dient te geschieden aan de hand van de stand van zaken op het moment van het oordeel in hoger beroep. Dit laatste is een uitvloeisel van de devolutieve werking van het appel die meebrengt dat de zaak, niet alleen voor wat betreft het spoedeisend belang, maar ook voor wat betreft de toewijsbaarheid van de vordering, wordt beoordeeld naar de stand van zaken ten tijde van de beslissing door de appelrechter (ex nunc).
4.12.
Het Hof heeft bij de vonnissen van 11 oktober 2022 (ECLI:NL:OGHACMB:2022:104 en 105) [appellante] beroep op haar vrijheid van meningsuiting gehonoreerd en de rectificatievorderingen vanuit de gokwereld afgewezen. Thans in conventie doet het Hof dat weer. Het Hof kan tegen deze achtergrond niet inzien dat [appellante] thans met het inroepen van artikel 843a Rv een spoedeisend belang heeft. Haar hoger beroep moet dus worden afgewezen.
4.13.
Ten overvloede overweegt het Hof dat [appellante] onvoldoende heeft aangevoerd om aan te nemen dat voldaan is aan de eis in artikel 843a lid 1 Rv dat zij thans een ‘rechtmatig belang’ heeft bij inzage, uittreksel of afschrift van de in haar vordering bedoelde stukken. Het moet gaan om stukken waarbij [appellante] een direct en concreet belang heeft. En dan ook nog ‘aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn’. De bescheiden moeten relevant kunnen zijn voor de beoordeling van het geschil. Het geschil is echter al beslist door het honoreren van [appellante] beroep op de vrijheid van meningsuiting.
In beide appellen
4.14.
Het bestreden vonnis moet worden bevestigd. Partijen zijn, de conventie en reconventie gezamenlijk genomen, hetgeen in dit geval bij uitzondering aanvaardbaar is, op enige punten in het ongelijk gesteld. Daarom worden de proceskosten in hoger beroep in conventie en reconventie gecompenseerd.
Beslissing
Het Hof bevestigt het bestreden vonnis en compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, C.G. ter Veer en P.J. Duinkerken, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 20 mei 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.