ECLI:NL:OGHACMB:2025:111

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
CUR2023H00223
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep partneralimentatie en kinderalimentatie na echtscheiding met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie en kinderalimentatie na een echtscheiding. De man heeft op 19 september 2024 een akte van appel ingediend tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, die op 9 augustus 2024 was uitgesproken. De vrouw heeft verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren, maar het Hof heeft geoordeeld dat de man ontvankelijk is in zijn beroep. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 maart 2025 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De man heeft verzocht om de beschikking te vernietigen en zijn verzoeken toe te wijzen, terwijl de vrouw heeft verzocht om bevestiging van de bestreden beschikking.

De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen zijn in 1998 met elkaar gehuwd en hebben drie kinderen, waarvan er één minderjarig is. De echtscheiding is uitgesproken op 26 oktober 2023. De vrouw heeft tot 22 november 2025 in de voormalige echtelijke woning gewoond en is daarna verhuisd naar een huurwoning. Het Gerecht heeft in de bestreden beschikking de voorlopige zorgregeling definitief vastgesteld en alimentatiebedragen bepaald voor zowel de vrouw als de minderjarige.

Het Hof heeft geoordeeld dat de man in staat is de opgelegde kinderalimentatie te betalen en heeft de bestreden beschikking op dat punt bevestigd. Wat betreft de partneralimentatie heeft het Hof geoordeeld dat de man niet voldoende heeft onderbouwd dat hij niet in staat is de alimentatie te betalen. De man heeft ook verzocht om een beperking van de duur van de partneralimentatie, maar het Hof heeft geoordeeld dat de limiteringsregeling niet van toepassing is. De beschikking waarvan beroep is bevestigd, en de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Registratienummers: CUR202301166- CUR2024H00223
Uitspraak: 15 april 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[de man],
wonende in [woonplaats],
hierna te noemen: de man,
appellant,
gemachtigde: mr. L.F. Herben,
tegen
[de vrouw],
wonende in [woonplaats],
hierna te noemen: de vrouw,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M-J Eijsden.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De man heeft op 19 september 2024 een akte van appel ingediend waarin hij heeft verklaard in hoger beroep te komen van de tussen partijen gewezen en op 9 augustus 2024 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).
1.2
Het Hof heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 25 maart 2025.
1.3
De vrouw heeft per mail van 20 maart 2025 een verweerschrift ingediend, waarbij zij heeft verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de bestreden beschikking te bevestigen.
1.4
De man heeft per mail van 21 maart 2025 een stuk ingediend met als opschrift memorie van grieven-klaagschrift. Daarin heeft hij bezwaren tegen de beschikking aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof de beschikking zal vernietigen en zijn verzoeken alsnog zal toewijzen, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten in beide instanties.
1.5
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 25 maart 2025. Verschenen zijn partijen met hun gemachtigden en [medewerker Voogdijraad] namens de Voogdijraad.
1.6
Beschikking is aangezegd en nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn op [datum] 1998 in [plaats] met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen. Uit hun huwelijk zijn drie kinderen geboren, waarvan [de minderjarige] (geboren op [geboortedatum] 2009) nog minderjarig is. De minderjarige verblijft bij zijn moeder.
2.2
Bij beschikking van 26 oktober 2023 heeft het Gerecht de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De vrouw heeft tot 22 november 2025 in de voormalige echtelijke woning gewoond en is op die datum verhuisd naar een huurwoning, waarvoor zij NAf 3.000 per maand aan huur betaalt.

3.De procedure bij het Gerecht

3.1
Bij inleidend verzoek heeft de man verzocht dat het Gerecht:
a. de echtscheiding tussen partijen uitspreekt;
b. bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man zal zijn en dat iedere partij om de week omgang met de minderjarige heeft;
c. partijen veroordeelt tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap met benoeming van een notaris.
3.2
Bij zelfstandig tegenverzoek heeft de vrouw verzocht dat het Gerecht:
d. bepaalt dat de man NAf 7.500 per maand bijdraagt aan de kosten van levensonderhoud van de vrouw; en
e. bepaalt (na wijziging van het verzoek) dat de man NAf 2.726,25 per maand bijdraagt aan de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
3.3
Bij beschikking van 26 oktober 2023 heeft het Gerecht de verzoeken a en c toegewezen, heeft bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder zal zijn en heeft als voorlopige zorgregeling beslist dat de minderjarige in ieder geval om het weekend wisselend op de zaterdag of de zondag bij de man zal doorbrengen. De beslissing op de verzoeken d en e (partner-en kinderalimentatie) is in die beschikking aangehouden voor het indienen van nadere financiële stukken door partijen.
3.4
Bij beschikking van 11 april 2024 heeft het Gerecht de man bevolen de jaarrekeningen van zijn bedrijven over 2021, 2022 en 2023 over te leggen en informatie over eventueel uitgekeerd dividend. De vrouw is in de gelegenheid gesteld haar behoefte en die van de minderjarige nader te specificeren.
3.5
In de bestreden beschikking van 9 augustus 2024 heeft het Gerecht de voorlopige zorgregeling als definitief vastgesteld, heeft vastgesteld dat de man per 1 september 2024 NAf 1.708 per maand dient te betalen als kinderalimentatie en dat hij aan bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw per 1 september 2024 NAf 2.691 moet betalen zolang de vrouw in de echtelijke woning woont en de man de woonlasten betaalt en NAf 5.191,93 zodra de vrouw de echtelijke woning heeft verlaten.

4.De beoordeling

processueel verloop hoger beroep
4.1
De man heeft in plaats van een beroepschrift (zie artikel 429o Rv) een akte van appel ingediend. Het Hof merkt deze akte aan als beroepschrift. Dit beroepschrift is tijdig ingediend (op 19 september 2024, dus binnen zes weken na de datum van de bestreden beschikking).
4.2
Zoals de gemachtigde van de vrouw terecht opmerkt is de man bevoegd maar niet verplicht de beroepsgronden in zijn beroepschrift op te nemen en kan hij deze later aanvullen, met name ook omdat het hier een geschil over alimentatie betreft, waarbij het van belang is dat de rechter over de meest actuele gegevens van partijen beschikt. Er bestaat dus geen aanleiding om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep.
4.3
De man heeft pas bij mail van 21 maart 2025 een stuk ingediend (memorie van grieven/klaagschrift), waarin hij de gronden van zijn beroep nader toelicht en, zo begrijpt het Hof, verzoekt om de partneralimentatie (in ieder geval na verkoop van de woning) op een lager bedrag vast te stellen en voorts na vijf jaar op nihil te stellen.
4.4
De wijze van procederen van de gemachtigde van de man maakte het voor het Hof en voor de wederpartij moeilijk de mondelinge behandeling voor te bereiden en verdient alleen daarom al geen navolging. De vrouw heeft echter ter mondelinge behandeling in hoger beroep voldoende gelegenheid gehad om te reageren op het aangevulde beroepschrift en heeft dat ook uitgebreid gedaan. Van strijd met de goede procesorde is daarom geen sprake.
omvang hoger beroep
4.5
Partijen zijn het erover eens dat de zorgregeling met betrekking tot de minderjarige goed loopt en hebben daartegen ook geen bezwaren geuit. Dit betekent dat alleen de hoogte van de kinder- en partneralimentatie in hoger beroep voorligt.
hoogte kinderalimentatie
4.6
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard bereid en in staat te zijn het door het Gerecht opgelegde bedrag aan kinderalimentatie te betalen. De bestreden beschikking zal op dit punt worden bevestigd.
hoogte partneralimentatie
4.7
Ter mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de man verklaard dat hij directeur/bestuurder is van twee handelsbedrijven, die gevestigd zijn in Curaçao en Bonaire en dat hij daarnaast ook een wasserij exploiteert, die noodlijdend is. De jaarstukken van deze bedrijven zijn (hoewel het Gerecht die al heeft opgevraagd in de beschikking 11 april 2024) volgens de man nog steeds niet beschikbaar. De man heeft in feite niet betwist dat hij in staat is de door het Gerecht vastgestelde partneralimentatie te betalen en voor zover hij dat wel heeft gedaan heeft hij deze betwisting nog steeds niet voldoende onderbouwd.
4.8
De man heeft voorts aangevoerd dat er een nieuwe (financiële) situatie ontstaat voor partijen (met consequenties voor de draagkracht van de vrouw) na verkoop van de echtelijke woning. Het Hof kan daar echter thans geen rekening mee houden, nu financiële gegevens over die toekomstige situatie ontbreken. Partijen zijn kennelijk nog in gesprek (of zouden moeten zijn) over het verkoopgereed maken van de woning en het inschakelen van een makelaar.
4.9
In de stellingen van de man in hoger beroep valt ook te lezen dat hij de hoogte van de behoefte van de vrouw bestrijdt. De vrouw heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat zij thans 52 jaar oud is, kunstschilder is en een artshop exploiteert in [plaats], waarmee zij gemiddeld NAf 1.800 per maand aan inkomsten verdient. Het Gerecht heeft (in 2.13 van de bestreden beschikking) de behoefte van de vrouw na het verlaten van de echtelijke woning vastgesteld op NAf 5.191,93, waarbij het Gerecht rekening heeft gehouden met een te betalen huur van NAf 2.500 (in plaats van het bedrag van NAf 3.000 dat de vrouw nu betaalt). Het Gerecht is er bovendien vanuit gegaan dat de vrouw een inkomen van tenminste NAf 4.000 per maand kan genereren (in plaats van de inkomsten die zij nu heeft). Tegen deze uitgangspunten heeft de man ook in hoger beroep onvoldoende gemotiveerd verweer gevoerd. Het Hof gaat daarom uit van de door het Gerecht vastgestelde behoefte aan alimentatie van de vrouw van NAf 5.191,93 en daarmee van het door het Gerecht opgelegde bedrag aan partneralimentatie. Ook op dit punt zal de bestreden beschikking worden bevestigd.
geen beperking duur partneralimentatie
4.1
De man heeft in hoger beroep gevraagd om limitering van de alimentatie tot een periode van 5 jaar. Op grond van artikel 25 van de Landsverordening overgangsrecht nieuw Burgerlijk Wetboek is de limiteringsregeling, vervat in artikel 1:157, vierde tot en met zesde lid BW echter in dit geval niet van toepassing, aangezien het huwelijk tussen partijen is voltrokken voor 15 januari 2001 (datum van inwerkingtreding van Boek 1 BW). Afgezien daarvan overweegt het Hof dat het gelet op de leeftijd, opleiding en werkervaring van de vrouw en de aard van haar bedrijf niet waarschijnlijk is dat zij in de toekomst geheel in haar behoefte kan voorzien, laat staan dat dit op afzienbare termijn het geval zal zijn. Bij wijziging van omstandigheden, ook op dit punt, kan de meest gerede partij een verzoek indienen tot wijziging van de nu vastgestelde alimentatie (artikel 1:401 BW).
slotsom
4.11
De beschikking waarvan beroep dient te worden bevestigd. De proceskosten in hoger beroep zullen worden gecompenseerd, nu partijen getrouwd waren.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt de beschikking waarvan beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.G. ter Veer, J. de Boer en P.J. Duinkerken, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 15 april 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.