ECLI:NL:OGHACMB:2025:114

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
CUR2023H00211
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medische aansprakelijkheid en deskundigenbericht in hoger beroep over nabehandeling na handoperatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende medische aansprakelijkheid na een handoperatie uitgevoerd door [appellant] in 2011. [geïntimeerde] stelt dat de nabehandeling niet voldeed aan de eisen die van een redelijk handelend arts verwacht mogen worden, wat heeft geleid tot functieverlies en pijn. Het Gerecht in eerste aanleg oordeelde dat de nabehandeling niet aan de eisen voldeed en [appellant] aansprakelijk is. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld en betwist de conclusies van het Gerecht, met negen grieven. Het Hof heeft besloten dat een nieuw deskundigenbericht noodzakelijk is om de feiten rondom de nabehandeling vast te stellen. Partijen worden in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de benoeming van een deskundige en de vragen die aan deze deskundige gesteld moeten worden. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen na de akten van partijen.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Registratienummers: CUR201801781 en CUR2023H00211
Uitspraak: 6 mei 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[appellant],
die woont in [woonplaats],
in eerste aanleg gedaagde,
thans appellant,
gemachtigde: mr. drs. A.J. Henriquez,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats],
in eerste aanleg eiseres,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R.A.P.H. Pols.
Partijen worden hierna aangeduid als [appellant] respectievelijk [geïntimeerde].

1.De zaak in het kort

1.1 [
appellant], chirurg, heeft in 2011 een operatie uitgevoerd aan de rechterhand van [geïntimeerde]. De vraag die in deze zaak centraal staat is of de nabehandeling voldeed aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden. Volgens [geïntimeerde] is dat niet het geval en is [appellant] om die reden aansprakelijk voor de door haar als gevolg daarvan geleden (en te lijden) schade.
1.2
Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: het Gerecht) heeft (in het vonnis van 20 maart 2023) geoordeeld dat de nabehandeling niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen. [appellant] heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld.
1.3
Het Hof oordeelt dat een nieuw deskundigenbericht noodzakelijk is. Het zal partijen daarom in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige, de aan deze te stellen vragen en wat volgens hen overigens nog van belang is in verband met die benoeming.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Op 6 juni 2023 heeft het Hof [appellant] vergunning verleend tussentijds hoger beroep in te stellen van het tussen partijen op 20 maart 2023 gewezen vonnis van het Gerecht (verder: het vonnis).
2.2 [
appellant] heeft op 17 juli 2023 een memorie van grieven ingediend. Daarin zijn negen grieven aangevoerd tegen het vonnis. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis vernietigt en de vordering van [geïntimeerde] afwijst met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.3
Op 16 november 2023 is bij de griffie ingekomen een memorie van antwoord van [geïntimeerde]. Zij verzoekt daarin het vonnis te bevestigen met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
2.4
Op 26 november 2024 heeft een mondelinge behandeling van de zaak bij het Hof plaatsgevonden. De advocaten van partijen hebben pleitnotities overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt. Aan het slot van de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen te onderzoeken of alsnog een minnelijke regeling bereikbaar is.
2.5
Op 21 januari 2025 hebben zowel [appellant] als [geïntimeerde] een akte genomen. Uit deze aktes blijkt dat een minnelijke regeling niet is bereikt. Partijen hebben het Hof gevraagd vonnis te wijzen. Dat vonnis is nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Feiten
3.1
Op 3 augustus 2011 is [geïntimeerde], na een voorbespreking in de ofisina van [appellant], door [appellant] in het Sehos geopereerd in verband met een bewegingsbeperking in de ringvinger van de rechterhand.
3.2 [
appellant] heeft als nabehandeling spalktherapie voorgeschreven. In verband met deze nabehandeling heeft [appellant] [geïntimeerde] gezien op 12 augustus 2011, 26 augustus 2011 en 26 september 2011.
De standpunten van partijen ten aanzien van de nabehandeling
3.3 [
geïntimeerde] stelt dat [appellant] ten aanzien van de nabehandeling niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam arts mag worden verwacht. Hoewel, aldus [geïntimeerde], geen sprake was van een dwangstand van de ringvinger (maar van een triggerfinger), heeft [appellant] gekozen voor behandeling met immobiliserende spalktherapie. Gevolg daarvan was dat de ringvinger en twee naastgelegen vingers rond het operatiegebied zijn komen vast te zitten. [geïntimeerde] lijdt daardoor (onnodig) functieverlies van die vingers en heeft veel pijn. Zij vordert [appellant] te veroordelen tot betaling van (materiële en immateriële) schadevergoeding.
3.4 [
appellant] voert aan dat geen sprake was van een triggerfinger, maar van een flexie-contractuur (dwangstand, ook genoemd Dupuytrense contractuur, verder: dupuytren) van de ringvinger van de rechterhand. Bij die aandoening is spalktherapie geboden. Hij is daarom van mening het juiste nabehandelingsadvies te hebben gegeven. Daarbij komt dat de feitelijke eindsituatie van de rechterhand is veroorzaakt door andere, niet aan [appellant] toerekenbare, factoren.
Het vonnis van het Gerecht en de grieven
3.5
Het Gerecht heeft, na meerdere tussenvonnissen en een uitgebracht deskundigenbericht van dr. K. Harmsen (verder: Harmsen), geoordeeld dat de door [appellant] voorgeschreven nabehandeling niet aan de eisen voldeed: zowel bij de diagnose triggerfinger als bij de diagnose dupuytren was een actief handprogramma als nabehandeling aangewezen. In plaats daarvan heeft [appellant] echter een statische spalkbehandeling voorgeschreven. De huidige klachten van [geïntimeerde] (verstijving van de geopereerde vinger) zijn het gevolg van die verkeerde nabehandeling. [appellant] is daarvoor aansprakelijk. De zaak is vervolgens naar de rol verwezen voor een akte uitlating van [appellant] over de door [geïntimeerde] gevorderde schadevergoeding.
3.6 [
appellant] bestrijdt het oordeel van het Gerecht met negen grieven. De essentie van deze grieven is:
- dat [appellant] de juiste diagnose heeft gesteld (dupuytren) en dat de feitelijke nabehandeling passend is geweest bij die diagnose; die nabehandeling was niet statisch en niet immobiliserend (grieven 1, 2, 3 en 6);
- dat het causaal verband tussen de door [appellant] toegepaste nabehandeling en de verstijving van de ringvinger van de rechterhand van [geïntimeerde] niet aanwezig is (grief 9) en dat die verstijving, al dan niet mede, het gevolg is van het, niet aan [appellant] toerekenbare, opgetreden chronisch regionaal pijn syndroom, CRPS (grief 4) en/of niet aan [appellant] toerekenbare vervolgoperaties (grief 5);
- dat Harmsen zijn conclusies onvoldoende heeft onderbouwd in het licht van wat door [appellant] daartegen is aangevoerd bij de deskundige (grief 7);
- dat het Gerecht de betwisting door [appellant] van het rapport van Harmsen ten onrechte onvoldoende onderbouwd heeft geoordeeld omdat [appellant] geen tegenrapport heeft overgelegd (grief 8).
Omvang hoger beroep
3.7
Het Gerecht heeft in het vonnis van 20 maart 2023 geoordeeld dat [appellant] ten aanzien van de operatie geen, maar ten aanzien van de nabehandeling wel een verwijt valt te maken. [appellant] komt tegen het eerste oordeel – inzake de operatie - (uiteraard) niet op. [geïntimeerde], van haar kant, heeft dat (thans) niet aan de orde gesteld. Dit tussentijds hoger beroep is daarom beperkt tot het geschil over de nabehandeling.
Inhoudelijke beoordeling
3.8
Voordat kan worden beoordeeld of die nabehandeling is gedaan op een wijze die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam arts in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht, zal het precieze feitelijke verloop ervan moeten komen vast te staan. Het rapport van Harmsen geeft op dit onderdeel onvoldoende inzicht en het verloop van de nabehandeling is betwist tussen partijen. Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak in hoger beroep (op 26 november 2024) is gepoogd met partijen tot een nauwkeurige vaststelling van het verloop van de nabehandeling te komen. Dat is vooralsnog niet gelukt.
3.9
Zonder uitputtend te zijn bleek over de volgende aspecten van het feitelijk verloop van de nabehandeling geen overeenstemming tussen partijen te bestaan:
a.
Wat heeft [appellant] na de operatie als nabehandeling geadviseerd in zijn diverse contacten met [geïntimeerde] (op 3 augustus, 12 augustus, 26 augustus en 26 september 2011). Heeft hij daarbij meegedeeld op welke wijze met de aangebrachte spalk moest worden omgegaan. Zo ja, wat is dan meegedeeld. Mocht/moest de spalk deels en zo ja, wanneer dan (de nacht daaronder begrepen) gedragen worden.
b.
Wanneer is de fysiotherapeut, Schoop, voor het eerst geconsulteerd door [geïntimeerde].
c.
Welk advies heeft Schoop gegeven, ook ten aanzien van het eventueel nog gedeeltelijk blijven dragen van de spalk.
d.
Welke nabehandeling heeft [geïntimeerde] feitelijk toegepast vanaf het moment van de operatie, in navolging van dan wel in afwijking van door [appellant] en/of de fysiotherapeut gegeven adviezen.
3.1
Van belang is dat nu door een deskundige allereerst een nauwkeurig chronologisch overzicht (van dag tot dag) wordt gemaakt van de nabehandeling vanaf het moment van de operatie op 3 augustus 2011. Het gaat daarbij om enerzijds de door [appellant] en de fysiotherapeut Schoop gegeven adviezen en anderzijds om de door [geïntimeerde] feitelijk gevolgde gedragslijn, in navolging van dan wel in afwijking van de adviezen van [appellant] en/of de fysiotherapeut. Daarbij zal in het bijzonder aandacht moeten worden besteed aan het type spalk dat door [appellant] is voorgeschreven (dan wel daadwerkelijk is gebruikt) en het gebruik daarvan (permanent, deel van de tijd, combinatie met fysiotherapie).
3.11
Vervolgens is aan de orde de vraag of de nabehandeling zoals door [appellant] geadviseerd, rekening gehouden met de feitelijk in navolging van dan wel in afwijking van de adviezen van [appellant] en/of de fysiotherapeut door [geïntimeerde] gevolgde gedragslijn, de toets der kritiek kan doorstaan. Dat wil zeggen: was deze zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam arts mocht worden verwacht.
3.12
Als het antwoord op die vraag ontkennend luidt komen in ieder geval nog de volgende vragen aan de orde:
- is bij [geïntimeerde] sprake geweest van CRPS;
- zo ja, hebben bij [geïntimeerde] vervolgbehandelingen plaats gevonden en welke dan;
- wat is de uiteindelijke feitelijke situatie van de rechterhand van [geïntimeerde];
- is die uiteindelijke feitelijke situatie van de rechterhand van [geïntimeerde] het gevolg van de fout van [appellant] dan wel, rekening houdend met een eventuele CRPS en de vervolgbehandelingen, mede het gevolg van die fout;
- is, indien de uiteindelijke feitelijke situatie van de rechterhand van [geïntimeerde] mede zijn oorzaak vindt in CRPS en/of vervolgbehandelingen, in een, schattenderwijs vast te stellen, percentage aan te geven in welke mate elke oorzaak afzonderlijk heeft bijgedragen aan dat eindresultaat.
3.13
Beantwoording van al deze vragen kan het beste plaatsvinden in een deskundigenbericht. Dat sluit aan bij de visie van partijen: in hun aktes van 21 januari 2025 stellen zij immers voor een deskundige te benoemen. Op basis van de inhoud van die aktes gaat het Hof ervan uit dat partijen willen volstaan met benoeming van één deskundige.
3.14
De te benoemen deskundige zal op basis van het dossier én op basis van door hem van partijen en de fysiotherapeut Schoop verkregen informatie moeten komen tot beantwoording van de aan de deskundige te stellen vragen. Het concept van zijn rapport zal de deskundige aan partijen moeten voorleggen. Hun eventuele commentaar zal in de definitieve versie van het rapport moeten worden verwerkt. Dat betekent ook dat daarop in de definitieve versie van het rapport een gemotiveerde reactie door de deskundige wordt gegeven.
3.15
Het Hof is voornemens de vragen aan de deskundige te formuleren op basis van wat hiervoor in 3.9 en 3.12 is opgenomen in combinatie met de vragen die aan Harmsen zijn gesteld en zijn opgenomen op de pagina’s 27 tot en met 29 van diens rapport.
3.16
Het Hof is ook voornemens te bepalen dat [appellant] het door de deskundige te vragen voorschot moet betalen. Weliswaar rust op [geïntimeerde] de bewijslast van de gestelde beroepsfout, maar [appellant] heeft onvoldoende zorgvuldig daarop gereageerd (hoewel het in zijn mogelijkheden lag wel, eenduidig, de juiste informatie te verschaffen) door telkens wisselende standpunten in te nemen over de tijdlijn en de precieze inhoud van de door hem voorgeschreven nabehandeling en (kennelijk) daarover geen nauwkeurige aantekeningen bij te houden. De uiteindelijke uitkomst van de procedure zal bepalen welke partij de kosten definitief dient te dragen.
3.17
Partijen ([appellant] eerst) zullen zich bij akte kunnen uitlaten over de persoon van de te benoemen deskundige, de aan deze te stellen vragen en wat zij overigens nog van belang achten in verband met die benoeming. Partijen wordt daarbij uitdrukkelijk in overweging gegeven met elkaar te overleggen over de vraag welke deskundige benoemd kan worden en op dat punt een gezamenlijk voorstel te doen.
3.18
In afwachting van de uitlating van partijen wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verwijst de zaak naar de rolzitting van
1 juli 2025voor het nemen van een akte door [appellant] over alle hiervoor vermelde (vraag)punten in verband met de voorgenomen benoeming van een deskundige;
bepaalt dat [geïntimeerde] daarna een antwoordakte kan nemen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, G.C.C. Lewin en W.P.M. ter Berg, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 6 mei 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.