Uitspraak
1.De zaak in het kort
2.Het verloop van de procedure
3.De beoordeling
acting Secretary General (SG)”, aan [appellant] uitgereikt een op 30 april 2022 gedateerde STOP ORDER. Dit document vermeldt onder meer:
primairaangevoerd dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn vordering aangezien er een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstond (beroep tegen de bestreden besluiten bij de bestuursrechter op grond van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar)) die hij onbenut heeft gelaten. Voorts voert het Land het verweer dat [appellant] geen belang heeft bij zijn vordering omdat de bouwwerkzaamheden niet door hem zijn verricht en betaald maar door onderhuurder [betrokkene].
Subsidiairvoert het Land aan dat [appellant] – die al geruime tijd contact had met het Land en dus niet overvallen was door de STOP ORDER en de REMOVAL ORDER – zonder de vereiste toestemmingen van de minister heeft gebouwd of laten bouwen en/of onderverhuren. De veiligheid ter plaatse rechtvaardigde bestuurlijke handhaving, aldus het Land.
eerste griefhoudt in dat het Gerecht ten onrechte ervan is uitgegaan (in r.o. 4.2 van het bestreden vonnis) dat [appellant] een vergelijkbaar rechtsbeschermingsresultaat in de ‘bestuursrechtelijke kolom’ had kunnen nastreven.
tweede griefhoudt in dat het Gerecht ten onrechte een beroep heeft gedaan op de leer van de formele rechtskracht, in die zin dat er sprake is van een onaantastbaar overheidsbesluit.
derde griefhoudt in dat het Gerecht (in r.o. 4.4) blijk heeft gegeven van een onjuiste interpretatie en uitleg van de feitelijkheden van de zaak en stellingname van [appellant].
vierde griefhoudt in dat het Gerecht (in r.o. 4.5) ten onrechte heeft overwogen dat er sprake is van een in de Lar bedoeld bevel, gegeven door de minister en dat [appellant] daartegen bij de bestuursrechter zou hebben kunnen aankloppen.
vijfde griefhoudt in dat het Gerecht (in r.o. 4.6) ten onrechte heeft overwogen dat [appellant] uitvoering van de bevelen zou hebben kunnen voorkomen door bestuursrechtelijke rechtsmiddelen aan te wenden.
zesde griefhoudt in dat het Gerecht (in r.o. 4.7) ten onrechte de vordering van [appellant] en de aanspraak op schadevergoeding heeft afgewezen.
zevende griefhoudt in dat het Gerecht (in r.o. 4.9) ten onrechte heeft aangenomen dat er sprake is van (civielrechtelijke) zaakwaarneming om het handelen van het Land te rechtvaardigen.
achtste griefhoudt in dat het Gerecht (onder verwijzing naar r.o. 4.8 en 4.11) heeft geweigerd de minister te bevelen de roerende zaken van [appellant] aan hem af te geven.
negende griefhoudt in dat het Gerecht (in r.o. 4.13) ten onrechte de nevenvorderingen heeft afgewezen.
tiende griefhoudt in dat het Gerecht (in r.o. 4.14) [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding veroordeeld.