ECLI:NL:OGHACMB:2025:151

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
SXM2023H00089
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding na stillegging bouwwerk en verwijdering goederen door het Land Sint Maarten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin zijn vordering tot schadevergoeding werd afgewezen. [appellant] had een eenmanszaak en was bezig met de bouw van een snackbar langs de weg. Het Land Sint Maarten heeft echter de bouw stilgelegd door middel van een STOP-ORDER en de aanwezige goederen verwijderd via een REMOVAL-ORDER. Deze beschikkingen zijn niet aangevochten, waardoor ze als rechtmatig en onaantastbaar gelden. Het Gerecht oordeelde dat [appellant] niet-ontvankelijk was in zijn vordering, omdat er een bestuursrechtelijke rechtsgang openstond die hij niet had benut. Het Hof bevestigt deze beslissing en wijst de grieven van [appellant] af. Het Hof concludeert dat de beschikkingen van het Land de basis vormden voor de handhaving en dat [appellant] niet heeft aangetoond dat er sprake was van onrechtmatig handelen zonder rechtsgrond. De kosten van het hoger beroep worden aan [appellant] opgelegd.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Registratienummers: SXM202201026 – SXM2023H00089
Uitspraak: 17 juni 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS
in de zaak van:
[appellant],
wonende in [woonplaats],
in eerste aanleg eiser, thans appellant,
gemachtigde: R.E. Duncan,
tegen
het LAND SINT MAARTEN,
zetelende in Philipsburg in Sint Maarten,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. Z. Bary.
Partijen worden hierna [appellant] en het Land genoemd.

1.De zaak in het kort

1.1 [
[appellant] drijft een eenmanszaak en was doende een bouwwerk langs de weg op te richten om daar een snackbar te exploiteren. Het Land heeft in het kader van bestuurlijke handhaving dat bouwwerk verwijderd en de bijbehorende roerende goederen meegenomen. [appellant] vordert in dit geding veroordeling tot schadevergoeding op de grond dat het Land onrechtmatig heeft gehandeld.
1.2
Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) heeft de vordering van [appellant] afgewezen. Deze heeft daartegen hoger beroep ingesteld. Het Hof verwerpt het hoger beroep en bevestigt het vonnis waarvan beroep. Hierna zal worden uitgelegd op welke gronden dat oordeel berust.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 25 augustus 2023 ingekomen akte van appel is [appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 18 juli 2023 uitgesproken vonnis van het Gerecht.
2.2
Bij op 10 oktober 2023 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft [appellant] tien grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [appellant] alsnog zal toewijzen, met veroordeling van het Land in de kosten van beide instanties.
2.3
Bij op 28 november 2023 ingekomen memorie van antwoord, met producties, heeft het Land de grieven bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties.
2.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend.
2.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

De feiten
3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.2
Bij ministerieel besluit van 4 maart 2022 heeft de minister van Tourism, Economic Affairs, Traffic and Telecommunication (TEATT) – op verzoek van [appellant] van 30 juni 2021 - als volgt beschikt:
“(…)
To revoke the license with nr. 0104/19, granted to [appellant] on March 08th, 2019, and to instead grant [appellant], born on [geboortedatum], 1962 in [geboorteland] of Dutch nationality, a license to occupy a stand on the Airport Road, Simpson Bay, Sint Maarten, with the purpose of selling souvenirs, non-alcoholic and light-alcoholic beverages, and wrapped food to the public daily from 10.00 a.m. until 2:00 am, under the following conditions:
1.The license holder has a signed Akte van tijdelijke verhuring (Deed for temporary lease) with the Minister of VROMI, and that the purpose for use of the allotted parcel of land is the same as the purpose of his stationary license.
(…)”
3.3
Partijen hebben een (ongedateerde) akte van tijdelijke verhuring ondertekend op grond waarvan het Land aan [appellant] een perceel grond heeft verhuurd gelegen aan de Airport Road ter grootte van ongeveer 50 m² voor de duur van vijf jaren, ingaande op 1 april 2021. In artikel 6 van de akte zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
“(…)
2. De huurder dient het gehuurde tijdelijk te gebruiken voor een snackbar (container), overeenkomstig het door de Minister van VROMI, vooraf goed te keuren aanvraag, conform de inhoud van zijn vergunning.
(…)
5.Voorgaande voorwaarden en bepalingen ontslaan belanghebbende niet van de plicht tot het verkrijgen van andere noodzakelijke publiekrechtelijke vergunningen (zoals bijvoorbeeld bouw-, vestiging-, en/of hindervergunning) ter realisering van het binnen de privaatrechtelijke huurvoorwaarden toegestane gebruik.
(…)”
3.4
Op 9 mei 2022 is door het Land, vertegenwoordigd door de “
acting Secretary General (SG)”, aan [appellant] uitgereikt een op 30 april 2022 gedateerde STOP ORDER. Dit document vermeldt onder meer:
“(…)
you are carrying out construction activities of an anchored wooden frame structure with roof frame, enclosing two twenty foot (20’) metal sea-containers without a required Building Permit.
The present construction activities are considered illicit and serves as the basis for the Ministry of VROMI issuing this Enforcement Order to you.
This construction and placing of the sea containers areunacceptable.
Be informed that your illicit activitiesmust stop immediately.
(…)
Plan of action
You are hereby requested and legally summoned to have all construction activities stop immediately and submit for a building permit at the Building permit department within twenty (20) business days of the issuing of this order and await the approval.
(…)
Stop/Removal Order
(…)
In the event your permit request is denied, you will have to remove all structures and returned the property to its original state.
Be informed that no further construction activities are allowed at this present moment, you must cease and desist immediately. You are in violation of the above-mentioned Articles. Therefore, the Ministry is left with no other alternative but to execute an instruction to have all construction activities at the site stopped and non-compliance to this order will lead to the removal of the illicit structure.
Failure to comply with the above will result in an administrative enforcement at your own risk and expense, as well as legal prosecutorial measures, as mentioned in Article 61 and 64 of the Building Ordinance (AB 2013, GT no. 136).
(…)”
3.5
Op 9 mei 2022 is aan [appellant] eveneens uitgereikt een op dezelfde datum gedateerde REMOVAL ORDER. Dit document houdt onder meer in:
“It has been established by the Inspection Department of the Ministry of Public Housing (…) that (…) you were still carrying out construction activities of an anchored wooden frame structure with roof frame, enclosing two twenty foot (20’) metal sea-containers without a required Building Permit.
(…)
The continuation of this construction and placing of the sea-containers is unacceptable.
(…)
Plan of Action
You are hereby requested and legally summoned to have, all construction activities stop and remove from this location within (5) five days of receiving this order.
Removal Order
You are to remove your illicit construction and return the property to its original state.
(…)
Failure to comply with the above will result in an administrative enforcement at your own risk and expense, as well as legal prosecutorial measures, as mentioned in Article 61 and 64 of the Building Ordinance (AB 2013, GT no. 136).”
3.6
Op 12 mei 2022 heeft [appellant] een bouwvergunning aangevraagd.
3.7
Bij advocatenbrief van 31 mei 2022 heeft [appellant] aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur (VROMI) verzocht om af te zien van de op 1 juni 2022 voorgenomen verwijdering van de door hem opgerichte constructie en om te beslissen op zijn vergunningaanvraag, onder aankondiging van rechtsmaatregelen.
3.8
Op 1 juni 2022 heeft het Land de door [appellant] opgerichte constructie afgebroken en de daarbij behorende goederen opgeslagen.
3.9
Bij advocatenbrief van 16 juni 2022 heeft [appellant] het Land aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade.
De standpunten van partijen in eerste aanleg
3.10 [
appellant] vordert na vermeerdering van eis – kort samengevat – (1) een bevel om alle in de door hem overgelegde inventarislijst vermelde roerende zaken binnen tweemaal 24 uur na de uitspraak terug te geven op straffe van een dwangsom van $10.000,- per dag, (2) een bevel tot nakoming van de huurovereenkomst en het gehuurde ter beschikking te stellen, op straffe van een dwangsom van $5.000,- per dag, (3) betaling van de door hem geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2022, (4) betaling van de door hem gemaakte buitengerechtelijke incassokosten, subsidiair, van een door de rechter te bepalen bedrag, (5) kosten en rente rechtens.
3.11 [
appellant] legt aan zijn vordering ten grondslag dat het Land jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door (a) in strijd met de wettelijke voorschriften het bouwwerk af te breken en te vernietigen zonder hem de kans te geven dit zelf te verwijderen, (b) goederen die geen betrekking hebben op de bouwwerkzaamheden weg te halen en zonder toestemming van [appellant] onder zich te houden en (3) de bedrijfsvoering van [appellant] onmogelijk te maken.
3.12
Het Land heeft
primairaangevoerd dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn vordering aangezien er een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstond (beroep tegen de bestreden besluiten bij de bestuursrechter op grond van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar)) die hij onbenut heeft gelaten. Voorts voert het Land het verweer dat [appellant] geen belang heeft bij zijn vordering omdat de bouwwerkzaamheden niet door hem zijn verricht en betaald maar door onderhuurder [betrokkene].
Subsidiairvoert het Land aan dat [appellant] – die al geruime tijd contact had met het Land en dus niet overvallen was door de STOP ORDER en de REMOVAL ORDER – zonder de vereiste toestemmingen van de minister heeft gebouwd of laten bouwen en/of onderverhuren. De veiligheid ter plaatse rechtvaardigde bestuurlijke handhaving, aldus het Land.
Het vonnis van het Gerecht en de grieven van [appellant]
3.13
Het Gerecht heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. Voor zover die vorderingen berusten op de stelling dat het Land jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door een bouwstop en afbraak van de constructie te bevelen en deze te doen afvoeren, heeft het Gerecht die afwijzing gebaseerd op de grond dat tegen de daartoe strekkende STOP ORDER en REMOVAL ORDER ingevolge de Lar een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bij de bestuursrechter heeft opengestaan die niet door [appellant] is benut. Daaruit volgt dat deze besluiten formele rechtskracht hebben en derhalve zowel naar inhoud als wijze van totstandkoming voor de burgerlijke rechter rechtmatig zijn. Ook het uitblijven van een beslissing op de aanvraag voor een bouwvergunning is of was als fictieve weigering voor beroep bij de bestuursrechter vatbaar. De stelling van [appellant] dat het Land hem niet heeft gewaarschuwd en zijn bedrijfsvoering onmogelijk heeft gemaakt, is – als onlosmakelijk verbonden met de als rechtmatig aan te merken besluiten – door het Gerecht verworpen.
Ook voor zover [appellant] klaagt over het feitelijk handelen van het Land na de afgekondigde bouwstop, het bevel tot afbraak en wegvoeren van de constructie heeft het Gerecht zijn vordering afgewezen. Het Land heeft de roerende goederen veiliggesteld en voor [appellant] beschikbaar gehouden. Niets belet [appellant] zijn rechten uit de huurovereenkomst uit te oefenen. Ten slotte heeft het Gerecht ook de nevenvorderingen afgewezen.
3.14 [
appellant] heeft tegen het vonnis waarvan beroep tien grieven aangevoerd.
De
eerste griefhoudt in dat het Gerecht ten onrechte ervan is uitgegaan (in r.o. 4.2 van het bestreden vonnis) dat [appellant] een vergelijkbaar rechtsbeschermingsresultaat in de ‘bestuursrechtelijke kolom’ had kunnen nastreven.
De
tweede griefhoudt in dat het Gerecht ten onrechte een beroep heeft gedaan op de leer van de formele rechtskracht, in die zin dat er sprake is van een onaantastbaar overheidsbesluit.
De
derde griefhoudt in dat het Gerecht (in r.o. 4.4) blijk heeft gegeven van een onjuiste interpretatie en uitleg van de feitelijkheden van de zaak en stellingname van [appellant].
De
vierde griefhoudt in dat het Gerecht (in r.o. 4.5) ten onrechte heeft overwogen dat er sprake is van een in de Lar bedoeld bevel, gegeven door de minister en dat [appellant] daartegen bij de bestuursrechter zou hebben kunnen aankloppen.
De
vijfde griefhoudt in dat het Gerecht (in r.o. 4.6) ten onrechte heeft overwogen dat [appellant] uitvoering van de bevelen zou hebben kunnen voorkomen door bestuursrechtelijke rechtsmiddelen aan te wenden.
De
zesde griefhoudt in dat het Gerecht (in r.o. 4.7) ten onrechte de vordering van [appellant] en de aanspraak op schadevergoeding heeft afgewezen.
De
zevende griefhoudt in dat het Gerecht (in r.o. 4.9) ten onrechte heeft aangenomen dat er sprake is van (civielrechtelijke) zaakwaarneming om het handelen van het Land te rechtvaardigen.
De
achtste griefhoudt in dat het Gerecht (onder verwijzing naar r.o. 4.8 en 4.11) heeft geweigerd de minister te bevelen de roerende zaken van [appellant] aan hem af te geven.
De
negende griefhoudt in dat het Gerecht (in r.o. 4.13) ten onrechte de nevenvorderingen heeft afgewezen.
De
tiende griefhoudt in dat het Gerecht (in r.o. 4.14) [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding veroordeeld.
3.15
De grieven beogen het geschil in volle omvang aan het Hof voor te leggen. Bij pleidooi heeft [appellant] zijn vordering verminderd in die zin dat het onderdeel A van het petitum wordt ingetrokken (hiervoor in 3.10 weergegeven als onderdeel (1)).
3.16
Bij de beoordeling van het geschil neemt het Hof tot uitgangspunt dat beide partijen er terecht vanuit zijn gegaan dat het Gerecht de bevoegde rechter is en dat het Gerecht zich dienovereenkomstig ook terecht bevoegd heeft geoordeeld.
3.17
De ontvankelijkheid van de eiser is een andere kwestie. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad geldt dat, indien zowel de bestuursrechter als de burgerlijke rechter bevoegd zijn, de procedure bij de bestuursrechter moet worden gevoerd. De burgerlijke rechter moet een eiser niet-ontvankelijk verklaren als er een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat of heeft opengestaan.
In deze lijn geldt de leer van de formele rechtskracht, die inhoudt dat, als een besluit niet tijdig wordt aangevochten, dat besluit als rechtmatig en onaantastbaar geldt. Wanneer er geen bezwaar of beroep tegen een besluit is ingesteld krijgt dat besluit formele rechtskracht en wordt het in rechte onaantastbaar. Aldus wordt voorkomen dat dit besluit door verschillende (soorten) rechters verschillend wordt beoordeeld.
3.18
Het Gerecht heeft in dit geval met juistheid geoordeeld dat de bestuursrechter bevoegd is aangezien de STOP ORDER en de REMOVAL ORDER van de minister van VROMI kwalificeren als beschikkingen in de zin van art. 3 Lar. Die bepaling luidt:
“1. In deze landsverordening en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder beschikking: een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling die niet van algemene strekking is.
2. Met een beschikking wordt een weigering om een beschikking te geven gelijk gesteld.
3. Wanneer de wettelijke termijn voor het geven van een beschikking is verstreken zonder dat een beschikking is gegeven of – bij het ontbreken van zulk een termijn – wanneer niet binnen redelijke tijd een beschikking is gegeven, geldt dat als het weigeren van een beschikking.”
De STOP ORDER en de REMOVAL ORDER zijn schriftelijke besluiten van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling die niet van algemene strekking is. Het uitblijven van een besluit op de aanvraag voor een bouwvergunning geldt als het weigeren van een beschikking in de zin van art. 3, lid 3, Lar die ingevolge lid 2 met een beschikking wordt gelijkgesteld.
3.19 [
appellant] heeft nagelaten tegen de hiervoor genoemde beschikkingen bezwaar en beroep in te stellen. Op grond van de leer van de formele rechtskracht gelden die beschikkingen als rechtmatig en onaantastbaar. De stelling van [appellant] dat hij opkomt tegen feitelijke handelingen van het Land stuit hier ook op af indien en voor zover die beschikkingen die feitelijke handelingen van een rechtsgrondslag voorzien en het Land aldus de bevoegdheid verschaffen die feitelijke handelingen te verrichten.
3.2
Het bovenstaande zou slechts anders zijn indien [appellant] klaagt over feitelijk handelen van het Land dat geen rechtsgrondslag heeft in de genoemde beschikkingen. In dat geval zou dat handelen immers onrechtmatig kunnen zijn ondanks de rechtmatigheid van de beschikkingen. De vraag is derhalve of [appellant] aan het beweerde onrechtmatige handelen van het Land feitelijke gedragingen ten grondslag heeft gelegd die geen rechtsgrondslag hebben in de beschikkingen van het Land.
3.21
Zodanige gedragingen zijn gesteld noch gebleken. Uit de feitelijke gang van zaken voorafgaande aan de verwijdering van de constructie – zoals weergegeven in een memo van 1 juni 2022 van de Dienst Inspectie (productie A2 bij conclusie van antwoord), dat niet gemotiveerd is weersproken door [appellant] – blijkt dat hij gewaarschuwd was dat het Land de constructie als illegaal beschouwde. De op handhaving gerichte beschikkingen hebben in beginsel geen afbreuk gedaan aan het genot dat [appellant] – binnen de grenzen van de hem verleende vergunningen - van het hem krachtens de huurovereenkomst beschikbaar gestelde perceel kon hebben. Dat het [appellant] na verwijdering van de constructie en de goederen niet mogelijk was zijn bedrijf uit te oefenen is een onvermijdelijke consequentie van de handhaving door het Land. Het Land heeft aangevoerd dat het die goederen steeds ter beschikking van [appellant] gehouden, hetgeen deze onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Van alle gestelde feitelijke handelingen van het Land moet dus geoordeeld worden dat de beschikkingen het Land de bevoegdheid verschaften die te verrichten. Overigens heeft [appellant] bij pleidooi in hoger beroep aangegeven dat het Land op 16 augustus 2024 de bedrijfsgoederen, inclusief container en inhoud, aan hem heeft teruggegeven (hetgeen voor hem aanleiding was zijn vordering te verminderen). Ook oefent hij weer zijn bedrijf uit, met medeweten van het Land en op grond van nader door het Land afgegeven vestigings- en restaurantvergunningen.
Slotsom
3.22
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de grieven falen. Nu het Hof ambtshalve geen bedenkingen heeft, zal het vonnis waarvan beroep worden bevestigd. [appellant], als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld. Deze worden begroot op Cg 240,50 aan verschotten en Cg 6.250,- aan salaris van de gemachtigde.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van het Land gevallen en tot op heden begroot op Cg 240,50 aan verschotten en Cg 6.250,- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, W.P.M. ter Berg en M.A. Loth, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 17 juni 2025 in tegenwoordigheid van de griffier en ondertekend door de rolrechter.