ECLI:NL:OGHACMB:2025:152

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
EUX2022H00002
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over bedrijfspand op Sint Eustatius met betrekking tot huurpenningen en herstelkosten

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen [appellant] en de Staat der Nederlanden over een pand op Sint Eustatius dat door de Staat is gehuurd voor gebruik als politiebureau. De huurovereenkomst, die in 2002 werd gesloten, liep tot 30 november 2005, maar de huurder heeft het pand tot november 2009 in gebruik gehouden. De verhuurder vordert huurtermijnen en herstelkosten, maar het Gerecht in eerste aanleg heeft de vorderingen afgewezen. In hoger beroep heeft het Hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het Hof oordeelt dat de huur niet schriftelijk is opgezegd en dat de huurder de huurtermijnen moet blijven betalen tot de vastgestelde beëindigingsdatum. De vordering tot vergoeding van herstelkosten wordt afgewezen, omdat de verhuurder onvoldoende bewijs heeft geleverd dat deze kosten zijn gemaakt en dat ze noodzakelijk waren voor het herstel van het pand. Het Hof vernietigt het vonnis van het Gerecht en veroordeelt de Staat tot betaling van de huurtermijnen, met wettelijke rente, en veroordeelt de Staat in de proceskosten.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Zaaknummers: EUX202100002 – EUX2022H00002
Uitspraak: 17 juni 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[appellant],
wonende op [woonplaats],
in eerste aanleg eiser, thans appellant,
gemachtigde: mr. N.R. Joubert,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend te Den Haag, Nederland,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. C.R. Rutte.
Partijen worden hierna [appellant] en de Staat genoemd.

1.De zaak in het kort

Vanaf 2001 heeft het land de Nederlandse Antillen een pand op Sint Eustatius gehuurd en gebruikt als politiebureau. In 2009 heeft de politie het pand verlaten.
In dit geding vordert de verhuurder huurtermijnen of gebruiksvergoedingen over een periode in 2010-2013 en kosten van herstel van het pand. De verhuurder stelt dat de huurder de huur niet heeft opgezegd en het pand niet heeft opgeleverd in de staat die was overeengekomen.
Het Gerecht heeft de vorderingen afgewezen.
In dit hoger beroep beoordeelt het Hof de vorderingen opnieuw. Het Hof acht de vordering tot betaling van huur toewijsbaar, en de vordering tot vergoeding van herstelkosten niet toewijsbaar.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 11 oktober 2022 ingekomen akte van appel is [appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 30 augustus 2022 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Sint Eustatius (hierna: het Gerecht).
2.2
Bij op 22 november 2022 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft [appellant] vijf grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en zijn vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van de Staat in de proceskosten in beide instanties.
2.3
Bij op 1 maart 2023 ingekomen memorie van antwoord heeft de Staat de grieven bestreden. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van [appellant], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten in hoger beroep, met rente.
2.4
Op 23 oktober 2024 hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend. Aan de pleitnota van [appellant] zijn producties gehecht, die vooraf aan de Staat zijn toegezonden.
2.5
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Feiten
3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1
Bij huurcontract van 10 januari 2002 heeft [appellant] een pand aan de [adres] op [eiland] verhuurd aan het land de Nederlandse Antillen. Voorheen werd het pand gebruikt als hotel. Voordat de huurder het in gebruik nam, stond het enige tijd leeg. De huurder heeft het pand aangepast en in gebruik genomen als politiebureau.
3.1.2
Het huurcontract bepaalt onder meer:
Artikel 2. Huurperiode:
1. Deze huurovereenkomst wordt aangegaan voor de duur van twee (2) jaren, gerekend te zijn ingegaan per 1 december 2001 en derhalve eindigende op 30 november 2003.
2. De huurovereenkomst kan na het verloop van de huurperiode, bedoeld in het eerste lid, telkenmale op verzoek van de huurder verlengd worden met een periode van één jaar, met dien verstande dat de maximale duur van de overeenkomst niet langer kan zijn dan vijf (5) jaar, derhalve definitief eindigende op 30 november 2005.
3. De huurovereenkomst kan gedurende de in het tweede lid bedoelde verlenging steeds door huurder of verhuurder worden opgezegd, mits dit schriftelijk geschiedt en met inachtneming van een opzeggingstermijn van tenminste drie maanden.
(…)
Artikel 4. Het gebruik:
1. Het gehuurde is uitsluitend bestemd om te worden gebruikt als huisvesting van de Politiewacht te Sint Eustatius. Huurder is verplicht het gehuurde behoorlijk en overeenkomstig deze bestemming te gebruiken.
2. (…)
3. Wijzigingen in de gedaante en de bestaande inrichting mogen niet dan met toestemming van verhuurder worden aangebracht. Voor de wijzigingen aan het gehuurde en de daartoe benodigde werkzaamheden, welke omschreven zijn in de bij deze huurovereenkomst behorende bijlage, heeft de verhuurder reeds zijn toestemming gegeven.
4. Huurder zal hetgeen zij met toestemming van verhuurder in of aan het gehuurde zal hebben aangebracht, veranderd of weggebroken, bij het einde van de huurovereenkomst weer verwijderen c.q. ongedaan maken, tenzij verhuurder van tevoren met huurder heeft afgesproken dat zij deze in stand zal laten, zulks onder toekenning van een vergoeding daarvoor aan de huurder.
5. (…)
(…)
Artikel 6. Onderhoud:
1. (…)
7. Huurder zal bij het einde van de huurovereenkomst:
a. het gehuurde in de staat zoals op grond van artikel 4, vierde lid, met verhuurder is afgesproken aan de verhuurder ter beschikking stellen;
b. het gehuurde geheel verlaten en ontruimd en schoongemaakt opleveren, met afgifte aan verhuurder van alle sleutels van het gehuurde; en
c. alle schade en gebreken die door schuld of vanwege huurder zijn veroorzaakt, zoveel mogelijk in de oorspronkelijke staat herstellen, bij gebreke waarvan het nodige vanwege verhuurder op kosten van huurder zal geschieden, nadat huurder ter zake vruchteloos zal zijn aangeschreven.
3.1.3
Begin november 2009 heeft de politie het pand verlaten. Het gebouw dat vóór 1 december 2001 als politiebureau werd gebruikt, was inmiddels gerenoveerd en werd opnieuw door de politie betrokken. Dit gebeurde met een ceremonie op 6 november 2009. De huurder heeft de huur aan [appellant] betaald tot en met mei 2010.
3.1.4
Per 10 oktober 2010 is het land de Nederlandse Antillen (de huurder) opgehouden te bestaan.
3.1.5
Bij e-mail van 15 juni 2011 heeft [appellant] de toenmalige luitenant-gouverneur van Sint Eustatius verzocht om betaling van de huur vanaf juni 2010.
Bij e-mail van 4 september 2012 heeft een advocaat namens [appellant] een verzoek van die strekking gericht aan de Rijksdienst Caribisch Nederland. Een medewerkster van deze dienst heeft [appellant] bij e-mail van 5 september 2012 geadviseerd om de e-mail te sturen naar het openbaar lichaam Sint Eustatius.
3.1.6
Met ingang van 1 juni 2013 heeft [appellant] het pand verhuurd aan het Koninklijk Instituut voor Onderzoek der Zee en in gebruik gegeven aan het toenmalige Caribbean Netherlands Science Institute. In opdracht van deze huurder of deze gebruiker is het pand aangepast om het geschikt te maken voor huisvesting van de gebruiker.
3.1.7
Bij e-mail van 18 juli 2013 heeft [appellant] een betalingsverzoek gericht aan het hoofd van de financiële dienst van het openbaar lichaam Sint Eustatius (met een cc naar onder meer de luitenant-gouverneur).
Bij e-mail van 30 januari 2014 heeft [appellant] het bestuurscollege van het openbaar lichaam Sint Eustatius aangeschreven voor betaling van huur en vergoeding van herstelkosten. Bij brief van 29 april 2014 heeft het bestuurscollege geantwoord dat het na grondig zoeken geen huurcontract heeft teruggevonden en dat het openbaar lichaam niet gehouden is om de huur te betalen.
Op 15 juni 2014 heeft [appellant] een klacht ingediend bij de Nationale Ombudsman in Den Haag.
Bij e-mail van 16 april 2015 heeft [appellant] de politiechef van Sint Eustatius aangeschreven.
Bij brief van 28 augustus 2019 heeft de advocaat mr. Rogers namens [appellant] de Rijksdienst Caribisch Nederland gesommeerd huur te betalen en renovatiekosten te vergoeden. De directeur van deze dienst heeft op 10 september 2019 bericht de mail door te sturen naar de chef van het Korps Caribisch Nederland. Op 4 mei 2020 heeft de gemachtigde (ook) zelf deze brief doorgestuurd naar deze politiechef.
Vorderingen
3.2
In deze rechtszaak heeft [appellant], na eiswijziging bij conclusie van repliek, betaling gevorderd van, verkort weergegeven:
a. USD 134.166,67 aan huur, althans gebruiksvergoeding, over de periode juni 2010-15 april 2013, met rente;
b. USD 210.390,74 aan kosten van herstel van het pand, met rente;
c. USD 51.683,61 aan buitengerechtelijke incassokosten,
met veroordeling van de Staat in de proceskosten, met rente.
Beslissing en motivering van het Gerecht
3.3
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht de vorderingen afgewezen. Daartoe heeft het Gerecht, verkort weergegeven, als volgt overwogen.
3.3.1
De rechten en verplichtingen van de huurder zijn overgegaan op de Staat (4.1).
3.3.2
De huur houdt pas op wanneer deze wordt opgezegd, maar dat hoeft geen schriftelijke opzegging te zijn (4.6). De Staat heeft zijn stellingen onvoldoende kunnen aantonen. [appellant] heeft zijn andersluidende stellingen onvoldoende concreet onderbouwd (4.8). De vaststaande feiten en omstandigheden leiden tot het oordeel dat de huurder de huurovereenkomst in ieder geval stilzwijgend heeft opgezegd (4.9-4.10). Deze opzegging is op 9 november 2009 geschied tegen een termijn van ruim zes maanden (4.12). Er is geen grond voor toewijzing van huur (4.13) of gebruikskosten (4.14).
3.3.3 [
[appellant] heeft niet aangetoond:
- dat hij herstelkosten heeft gemaakt,
- dat deze USD 210.390,74 belopen en
- dat de kosten gemaakt zijn voor herstel en reparatie waarvoor de huurder aansprakelijk is.
De vordering tot vergoeding van deze kosten dient daarom eveneens te worden afgewezen (4.15-4.16).
Beoordeling door het Hof
In 2006 is een nieuwe huurovereenkomst ontstaan die mondeling kon worden opgezegd
3.4
Art. 2 lid 2 van het huurcontract vermeldt dat de huur uiterlijk eindigt na vijf jaar, dat is op 30 november 2006 (beide partijen gaan ervan uit dat de in dat beding genoemde datum 30 november 2005 een verschrijving is). Daarna is de politie in het genot van het pand gebleven en gelaten. Ingevolge art. 7A:1590 BW Nederlandse Antillen (oud) is daardoor een nieuwe huurovereenkomst ontstaan, waarvan de gevolgen geregeld worden bij de artikelen die betrekking hebben op mondelinge verhuur. Tot die artikelen behoorde art. 7A:1588 BW Nederlandse Antillen (oud), dat weliswaar een opzegging met inachtneming van een opzegtermijn voorschreef, maar niet een schriftelijke opzegging. De in 2006 ontstane nieuwe huurovereenkomst kon dus niet eindigen zonder opzegging, maar niet was voorgeschreven dat deze opzegging schriftelijk diende te geschieden. Hieraan doet niet af dat het huurcontract uit 2002 wel schriftelijke opzegging voorschreef.
De rechten en verplichtingen van de Nederlandse Antillen zijn overgegaan op de Staat
3.5
De kenmerkende prestatie van zowel het huurcontract uit 2002 als de mondelinge huurovereenkomst uit 2006 is het in gebruik geven van het pand op Sint Eustatius. Deze prestatie kan naar haar aard uitsluitend op Sint Eustatius worden verricht. Ingevolge art. 1 in verbinding met art. 2 lid 1 en art. 4 lid 1 onder a van het Rijksbesluit rechtsopvolging burgerlijke rechten en verplichtingen Nederlandse Antillen (Stb. 2010 no. 355) zijn alle rechten en verplichtingen uit de huurovereenkomst van de Nederlandse Antillen daarom in 2010 overgegaan op de Staat. Deze overgang is van rechtswege geschied en is dus niet afhankelijk van aanmelding van de vorderingen van [appellant] bij de Vereffeningscommissie die actief is geweest in het kader van de ontmanteling van de Nederlandse Antillen.
Er is niet schriftelijke opgezegd
3.6
De Staat heeft geen schriftelijke opzegging in het geding gebracht en heeft niet aangeboden te bewijzen dat de huurovereenkomst schriftelijk is opgezegd. Daarom gaat het Hof ervan uit dat de huurovereenkomst niet schriftelijk is opgezegd. De door de Staat gestelde bewijsnood is aan hemzelf toerekenbaar. Het is aan de overheid om te zorgen voor goede dossiervorming. De hiervoor onder 3.1.5 en 3.1.7 opgesomde berichten van [appellant] zijn voldoende talrijk en niet zo verkeerd geadresseerd (zie ook 3.11 hierna) dat de bewijsnood van de Staat daarom aan [appellant] zou kunnen worden toegerekend. Ook de omstandigheid dat [appellant] zijn vordering niet bij de Vereffeningscommissie heeft aangemeld, maakt de bewijsnood van de Staat niet toerekenbaar aan [appellant].
Er is niet mondeling opgezegd
3.7
Op zichzelf is mogelijk dat een overeenkomst mondeling wordt opgezegd. Het is ook niet bij voorbaat uitgesloten dat een opzegging besloten ligt in gedragingen (een stilzwijgende opzegging). Om een dergelijke opzegging te kunnen aannemen, moet echter voldaan zijn aan de voorwaarde dat degene tegen wie de opzegging wordt ingeroepen, uit de (verklaringen en) gedragingen van degene die de opzegging inroept redelijkerwijs niet anders kon afleiden dan dat de overeenkomst werd opgezegd. Pas in een dergelijk geval mocht degene die de opzegging inroept redelijkerwijs erop vertrouwen dat de ander uit zijn (verklaringen en) gedragingen begreep dat de overeenkomst werd opgezegd.
3.8
In november 2009 heeft de politie het pand verlaten ([appellant] wist dat) en in juni 2010 heeft de huurder de huurbetaling gestaakt (dat wist [appellant] ook). In het algemeen is het verlaten van het pand in combinatie met het staken van huurbetaling onvoldoende om een stilzwijgende opzegging van een huurovereenkomst in die gedragingen besloten te achten. Onder bijkomende omstandigheden kan dat anders zijn.
3.9
De Staat heeft zich erop beroepen dat [appellant] in het inleidend verzoekschrift (onder 3) zelf heeft aangevoerd dat eind 2009 van de zijde van de huurder “gewag is gemaakt” van zijn intentie de huur te willen opzeggen.
De Staat heeft zelf bij conclusie van antwoord gesteld dat partijen het pand vóór 5 november 2009 hebben geïnspecteerd, dat de huurder naar aanleiding van die inspectie werkzaamheden aan het pand heeft laten uitvoeren en dat de werkzaamheden in mei 2010 waren voltooid.
De Staat heeft niet gesteld dat ten tijde van de inspectie vóór 5 november 2009 een datum is overeengekomen waarop de werkzaamheden zouden zijn voltooid.
Verder heeft hij niet voldoende gespecificeerd:
- welke werkzaamheden zijn uitgevoerd;
- in hoeverre het pand door de uitgevoerde werkzaamheden is teruggebracht in de staat zoals die was aan het begin van de huur;
- in hoeverre wijzigingen die de huurder in stand had gelaten, aan het begin en/of aan het einde van de huur door [appellant] waren goedgekeurd; en
- op welke datum de werkzaamheden waren voltooid;
- dat partijen in of omstreeks mei 2010 het pand opnieuw hebben geïnspecteerd.
Aldus heeft de Staat onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de huurder in of omstreeks mei 2010 voldoende duidelijk aan [appellant] heeft bericht dat en op welke datum de werkzaamheden waren voltooid en dat en vanaf welke datum het pand als opgeleverd werd beschouwd. Onder die omstandigheden mocht [appellant] redelijkerwijs aannemen dat na het gestelde “gewag” van eind 2009 een formele opzegging zou volgen met een duidelijke opzegtermijn en een duidelijke datum van oplevering. Hij behoefde het verlaten van het pand in november 2009 in combinatie met het staken van de huurbetaling in juni 2010 niet op te vatten als een opzegging in november 2009 tegen 31 mei 2010 of anderszins als een opzegging.
3.1
Een schriftelijke verklaring van 1 november 2021 van politieambtenaar [politieambtenaar] vermeldt onder meer (waarbij met “[waarnemend politiechef]” wordt gedoeld op [waarnemend politiechef], die destijds waarnemend politiechef was en nu is overleden):
De werkzaamheden zijn verricht door [getuige 1] en daarna zijn volgens [waarnemend politiechef] de sleutels aan [appellant] overhandigd. Ik kan me herinneren dat de heer [appellant] (de sleutel van) het gebouw in eerste instantie niet wilde accepteren, omdat er iets niet in orde zou zijn.
Deze enkele schriftelijke verklaring is te vaag, te indirect en te geclausuleerd om aan te nemen dat er een sleuteloverdracht van dien aard heeft plaatsgehad, dat die in combinatie met de overigens vastgestelde omstandigheden voldoende zou zijn om een (mondelinge of stilzwijgende) opzegging aan te nemen.
3.11 [
[appellant] heeft zich bij e-mail van 15 juni 2011 aan de luitenant-gouverneur uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat de huurovereenkomst niet was geëindigd of opgezegd (
not terminated). De luitenant-gouverneur vertegenwoordigt de Staat op Sint Eustatius, die opvolgend huurder was. [appellant] was dus bij hem aan het juiste adres. In elk geval mocht [appellant] redelijkerwijs verwachten dat de luitenant-gouverneur de e-mail zou doorzenden naar de juiste instantie van de Staat, althans [appellant] zou verwijzen naar de juiste instantie. Niet is gesteld of gebleken dat de luitenant-gouverneur dat heeft gedaan. Ook de overige berichten van [appellant] die hiervoor onder 3.1.5 en 3.1.7 zijn vermeld, zijn gericht aan overheidsfunctionarissen van wie verwacht mocht worden dat zij hetzij de berichten zelf in behandeling zouden nemen, hetzij deze zouden doorzenden, hetzij [appellant] zouden verwijzen naar de juiste instantie. Dat geldt zeker voor de aangeschreven politieambtenaren, aangezien de politie het pand op basis van de huurovereenkomst had gebruikt. Het is aan (de organisatie van) de Staat toe te rekenen dat dit niet is gebeurd. De verwijzing bij e-mail van 5 september 2012 van de Rijksdienst Caribisch Nederland naar het openbaar lichaam Sint Eustatius was onjuist; het moest immers de Staat zijn, of enige dienst van de Staat. Voor zover de aangeschreven overheidsfunctionarissen formeel niet de Staat vertegenwoordigden, mocht [appellant] daarom toch erop vertrouwen dat zijn berichten ter kennis zouden worden gebracht van (de juiste instantie binnen) de Staat.
3.12
Niet is gesteld of gebleken dat de aangeschreven overheidsfunctionarissen of de Staat zich ooit eerder dan bij conclusie van antwoord op het standpunt hebben gesteld dat de huurovereenkomst was opgezegd of gold als te zijn opgezegd.
3.13
De Staat heeft aangevoerd dat [appellant] wist dat het huurcontract uit 2002 bedoeld was als een tijdelijk contract, namelijk voor de duur van de renovatie van het politiebureau elders op Sint Eustatius. Die stelling is onbetwist, maar draagt niet eraan bij dat geoordeeld zou moeten worden dat in de gedragingen van de Staat in 2009 en 2010 een opzegging besloten lag.
3.14
Ook de omstandigheden dat het huurcontract uit 2002 vermeldt dat het gehuurde slechts als politiebureau mocht worden gebruikt en dat [appellant] wist dat vanaf november 2009 een ander gebouw als politiebureau in gebruik was, maken niet dat [appellant] moest begrijpen dat de Staat de huurovereenkomst stilzwijgend had opgezegd. Hij mocht veronderstellen dat de Staat hem zou berichten op welke datum het pand aan hem zou worden opgeleverd en dat, zolang dat bericht uitbleef, de huurovereenkomst doorliep.
3.15
Voorgaande oordelen brengen ook mee dat niet kan worden aangenomen dat [appellant] heeft aanvaard dat de huurovereenkomst is geëindigd of dat de Staat erop mocht vertrouwen dat de huurovereenkomst was geëindigd. Ook brengen zij mee dat het beroep van de Staat op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid moet worden verworpen.
3.16
De Staat heeft een bewijsaanbod gedaan, waarbij de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] kunnen verklaren “omtrent de aanpassingen aan het gehuurde en het terugbrengen in de oorspronkelijke staat, de beëindiging van de huurovereenkomst, de ontruiming van het gehuurde, de oplevering van het gehuurde en de inlevering van de sleutel(s).” Van deze getuigen is reeds een schriftelijke verklaring in het geding gebracht. De Staat heeft niet aangegeven in hoeverre de getuigen meer of anders kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan. Voor zover gelet op voorgaande oordelen al aangenomen zou moeten worden dat de Staat voldoende heeft gesteld om tot bewijs te moeten worden toegelaten, geldt dat dit bewijsaanbod niet voldoende specifiek en ter zake dienend is (zie: HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7817 (OZ/Roozen)). De Staat zal daarom niet tot bewijs worden toegelaten.
3.17
De vordering tot betaling van huur moet dus alsnog worden toegewezen.
3.18
De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf 28 januari 2021, de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift. Weliswaar heeft [appellant] gevorderd dat deze wordt toegewezen vanaf “de datum van verschuldigdheid rechtens”, maar het is niet aan het Hof om dat nader uit te werken.
De vordering ter zake van de herstelkosten is niet toewijsbaar
3.19
Met betrekking tot de vordering tot vergoeding van herstelkosten overweegt het Hof als volgt.
3.20 [
[appellant] heeft zich beroepen op:
- een huurcontract van 15 april 2013 met het Koninklijk Instituut voor onderzoek der Zee, waarin staat dat verhuurder [appellant] verklaart in te stemmen met het laten verbouwen/restaureren van het pand, met een verdere regeling over die verbouwing/restauratie en de huurprijs, waarvan de hoogte afhankelijk is gesteld van de kosten van de verbouwing/restauratie. Onder meer staat in dit contract:
(op p. 1) De verhuurder verklaart in te stemmen met het laten verbouwen/restaureren van het pand om het geschikt te maken voor de doeleinden van de verhuurder, namelijk het vestigen en in bedrijf houden van het Caribbean Netherlands Science Institute at St Eustatius (CNSI).
(op p. 2) Huurder verklaart dat verbouwings/aanpassingsplannen uitsluitend erop gericht zullen zijn om het pand aan te passen aan de huidige tijdseisen, om het pand te kunnen laten voldoen aan de doeleinden van de verhuurder en om aan het pand geconstateerde gebreken zoals waargenomen op 20/02/2013 te herstellen.
- een overzicht van 24 juni 2014 van Hooker Carpentry and Construction, waarin een
total contract sumvan USD 244.390,74 staat gespecificeerd, met onder meer posten zoals
reinforce roof construction,
plaster works,
tilesen
paintwork.
- een brief 24 februari 2017 van de directeur van het Caribbean Netherlands Science Institute, waarin staat dat
major renovationnodig was tegen kosten van USD 244.390,74 en dat na aftrek van
additional adaptations and installationhiervan USD 210.390,74 overblijft als
net renovation costs.
3.21
Geen van deze bronnen onderbouwt voldoende dat het pand in mei 2010 in een zodanige staat verkeerde dat [appellant] enige kosten moest maken om het pand te brengen in de oorspronkelijke staat als bedoeld in art. 6 lid 7 van het huurcontract van 2002 (dus in de staat waarin het verkeerde bij de aanvang van het huurcontract met de huurder, met of zonder de verbeteringen die dat land zelf had doen aanbrengen), of in de staat volgens een beschrijving als bedoeld in art. 7A:1579 BW Nederlandse Antillen (oud) (eventueel in verbinding met art. 4 lid 3 van het huurcontract van 2002) of in een goede staat als bedoeld in art. 7A:1580 BW Nederlandse Antillen (oud). Alle bronnen wijzen op een renovatie die bedoeld is om het pand te brengen in een staat die de nieuwe huurder wenste, hetgeen mogelijk een betere staat was dan de staat waarin de huurder het pand had aanvaard. De enkele omstandigheid dat niet is gebleken dat de huurder het pand formeel heeft opgeleverd na de laatste werkzaamheden die het in het pand heeft laten verrichten, doen er niet aan af dat [appellant] de stelplicht en de bewijslast draagt met betrekking tot het bestaan van schade doordat de huurder het pand niet in de staat als hiervoor omschreven heeft opgeleverd. [appellant] heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat er enige schade is als hiervoor bedoeld. Daarom wordt de vordering ter zake van herstelkosten afgewezen.
3.22
Weliswaar heeft [appellant] allerlei instanties aangeschreven om betaling te verkrijgen, soms met behulp van een advocaat, maar daarmee is onvoldoende gesteld om aan te nemen dat [appellant] daadwerkelijk kosten heeft gemaakt die als buitengerechtelijk kunnen worden aangemerkt. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom afgewezen.
3.23
Het hoger beroep slaagt gedeeltelijk. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. De Staat zal gelet op deze uitkomst worden veroordeeld in de kosten van beide instanties, berekend naar het tarief van het toewijsbare bedrag.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de Staat tot betaling van USD 134.166,67, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 28 januari 2021 tot aan de dag van de voldoening;
veroordeelt de Staat in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van de [appellant] gevallen en begroot op Cg 249,50 aan verschotten en Cg 4.000,00 aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na vandaag tot aan de dag van de voldoening;
veroordeelt de Staat in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de [appellant] gevallen en tot op heden begroot op Cg 249,50 aan verschotten en Cg 6.250,00 aan salaris voor de gemachtigde; te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na vandaag tot aan de dag van de voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, W.P.M. ter Berg en M.A. Loth, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 17 juni 2025 in tegenwoordigheid van de griffier en ondertekend door de rolrechter.