Deze rechtszaak betreft een hoger beroep over een recht van erfpacht op een perceel met woning in Aruba. De appellant, [appellant], heeft een recht van erfpacht of een onverdeeld aandeel daarin gekocht en maakt aanspraak op het gehele recht van erfpacht. In eerste aanleg heeft hij de twee kinderen van de verkoopster, de moeder, in rechte betrokken. Het Gerecht heeft vastgesteld dat het recht van erfpacht in gemeenschappelijk eigendom is van de moeder en de kinderen, en heeft geoordeeld dat de appellant geen deelgenoot is en dus geen verdeling kan vorderen. In hoger beroep betrekt de appellant ook de moeder in de procedure, maar het Hof oordeelt dat dit niet mogelijk is. Het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht en verklaart de appellant niet-ontvankelijk in zijn vorderingen tegen de moeder. De vorderingen tegen de dochter en de zoon worden eveneens afgewezen, omdat de appellant geen deelgenoot is en geen verdeling kan vorderen. Het Hof veroordeelt de appellant in de kosten van het hoger beroep.