ECLI:NL:OGHACMB:2025:159

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
AUA2023H00123
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht van erfpacht op perceel met woning in Aruba

Deze rechtszaak betreft een hoger beroep over een recht van erfpacht op een perceel met woning in Aruba. De appellant, [appellant], heeft een recht van erfpacht of een onverdeeld aandeel daarin gekocht en maakt aanspraak op het gehele recht van erfpacht. In eerste aanleg heeft hij de twee kinderen van de verkoopster, de moeder, in rechte betrokken. Het Gerecht heeft vastgesteld dat het recht van erfpacht in gemeenschappelijk eigendom is van de moeder en de kinderen, en heeft geoordeeld dat de appellant geen deelgenoot is en dus geen verdeling kan vorderen. In hoger beroep betrekt de appellant ook de moeder in de procedure, maar het Hof oordeelt dat dit niet mogelijk is. Het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht en verklaart de appellant niet-ontvankelijk in zijn vorderingen tegen de moeder. De vorderingen tegen de dochter en de zoon worden eveneens afgewezen, omdat de appellant geen deelgenoot is en geen verdeling kan vorderen. Het Hof veroordeelt de appellant in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Zaaknummers: AUA202201036 – AUA2023H00123
Uitspraak: 17 juni 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[appellant],
wonende in [woonplaats],
in eerste aanleg eiser, thans appellant,
gemachtigde: mr. G.W. Rep,
tegen
1.
[geïntimeerde 1],
wonende in [woonplaats],
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
in eerste aanleg procederende in persoon,
in hoger beroep niet verschenen,
2.
[geïntimeerde 2],
wonende in [woonplaats],
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.G.A. Baiz,
3.
[geïntimeerde 3],
wonende in Aruba,
in eerste aanleg niet in rechte betrokken, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.G.A. Baiz.
Partijen worden hierna [appellant], de zoon, de dochter en de moeder genoemd.

1.De zaak in het kort

Deze rechtszaak heeft betrekking op een recht van erfpacht op een perceel met woning in Aruba. [appellant] heeft dat recht van erfpacht of een onverdeeld aandeel daarin gekocht. Hij maakt aanspraak op verkrijging van het gehele recht van erfpacht.
In eerste aanleg heeft [appellant] de twee kinderen van de verkoopster (de moeder) in rechte betrokken. Het Gerecht heeft als vaststaand aangenomen dat het recht van erfpacht in gemeenschappelijk eigendom is van de moeder en de kinderen. [appellant] is geen deelgenoot en kan dus geen verdeling vorderen, aldus het Gerecht.
In dit hoger beroep betrekt de koper alsnog ook de moeder in rechte. Het Hof komt tot het oordeel dat dit niet mogelijk is. Verder bevestigt het Hof het vonnis van het Gerecht.
2.
Het verloop van de procedure
2.1
Bij op 19 juli 2023 ingekomen akte van appel is [appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 7 juni 2023 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht).
2.2
Bij op 30 augustus 2023 ingekomen memorie van grieven, met een productie, heeft [appellant] zijn bezwaren tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht en zijn eis gewijzigd. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof, uitvoerbaar bij voorraad, zijn gewijzigde eis zal toewijzen, kosten rechtens.
2.3
Bij op 8 november 2023 ingekomen memorie van antwoord hebben de moeder en de dochter het hoger beroep bestreden. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof [appellant] niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep tegen de moeder, en in het hoger beroep tegen de dochter het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in hoger beroep en uitvoerbaarverklaring van de proceskostenveroordeling in beide instanties.
2.4
Van de zoon is geen memorie van antwoord ingekomen.
2.5
Op 4 februari 2025 heeft de gemachtigde van [appellant] pleitnotities ingediend. De moeder, de dochter en de zoon hebben geen pleitnotities ingediend.
2.6
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Feiten waarvan het Gerecht is uitgegaan
3.1
Het Gerecht is uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1
De zoon en de dochter zijn de kinderen van de in 1939 geboren moeder. Gezamenlijk zijn zij eigenaar van een recht van erfpacht op een perceel met woning aan de [adres] in [eiland]. De moeder is gerechtigd tot tweederde deel en de kinderen elk tot éénzesde deel.
3.1.2
Op 9 juni 2014 is de moeder met [appellant], die toen minderjarig was en vertegenwoordigd werd door zijn moeder, een overeenkomst aangegaan waarbij de moeder het recht van erfpacht aan [appellant] heeft verkocht voor Afl. 354.000.
3.1.3
De dochter heeft meegedeeld niet met de verkoop in te stemmen en heeft bij
e-mail van 26 april 2016 de nietigheid of vernietigbaarheid daarvan ingeroepen.
3.1.4
In opdracht van [appellant] is het recht van erfpacht op 6 januari 2021 getaxeerd. De taxateur heeft een marktwaarde van Afl. 496.696 gerapporteerd.
Vordering in eerste aanleg
3.2
In deze rechtszaak heeft [appellant] in eerste aanleg de zoon en de dochter in rechte betrokken en gevorderd, verkort weergegeven:
a. bevel tot scheiding en deling van het recht van erfpacht door toedeling van de onverdeelde aandelen van de zoon en de dochter aan [appellant], onder bepaling dat [appellant] zowel aan de zoon als aan de dochter Afl. 78.282,66 zal betalen ter zake van overbedeling;
b. bevel aan de zoon en de dochter om mee te werken aan levering van hun onverdeelde aandelen aan [appellant];
c. bepaling dat bij gebrek aan die medewerking het vonnis in de plaats treedt van de handelingen die nodig zijn voor de levering;
d. enige andere beslissing;
kosten rechtens.
3.3
Aan deze vordering heeft [appellant] in eerste aanleg onder meer het standpunt ten grondslag gelegd dat het onverdeelde aandeel van de moeder in het recht van erfpacht rechtsgeldig aan hem was overgedragen (zie conclusie van repliek onder 4).
Beslissingen van het Gerecht
3.4
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht de vordering afgewezen. Het Gerecht heeft aangenomen dat het onverdeelde aandeel van de moeder in het recht van erfpacht niet aan [appellant] is overgedragen. [appellant] is derhalve geen deelgenoot in de gemeenschap en hij kan daarom geen verdeling vorderen, aldus het Gerecht.
Vordering in hoger beroep
3.5
In hoger beroep heeft [appellant] niet alleen de zoon en de dochter, maar ook de moeder in rechte betrokken en zijn eis gewijzigd. Hij vordert nu, verkort weergegeven:
primair
a. toedeling van het onverdeelde aandeel van de moeder aan [appellant], onder de verplichting voor [appellant] om Afl. 233.333 aan de moeder te betalen ten titel van koop; en daarna
b. toedeling van het onverdeelde aandeel van de zoon aan [appellant], onder de verplichting voor [appellant] om Afl. 58.333 aan de zoon te betalen ten titel van verdeling;
c. toedeling van het onverdeelde aandeel van de dochter aan [appellant], onder de verplichting voor [appellant] om Afl. 58.333, althans een marktconform bedrag, aan de dochter te betalen ten titel van verdeling;
d. bepaling dat [appellant] de kosten van levering draagt;
e. bepaling dat het vonnis voor het overige in de plaats treedt van de noodzakelijke akten, indien een of meer van de geïntimeerden niet meewerken, en dat deze akten rechtsgeldig kunnen worden ingeschreven in de openbare registers.
subsidiair
f. bevel van enige andere verdeling of enige andere beslissing,
kosten rechtens.
Beoordeling door het Hof
3.6
In hoger beroep stelt [appellant] zich niet langer op het standpunt dat het onverdeelde aandeel van de moeder in het recht van erfpacht rechtsgeldig aan hem is overgedragen. Ook stemt hij (terecht) in met het oordeel van het Gerecht dat de levering van een aandeel in een goed op overeenkomstige wijze en met overeenkomstige gevolgen geschiedt als is bepaald met betrekking tot levering van dat goed (zie art. 3:96 BW).
3.7
In hoger beroep stelt [appellant] zich, verkort weergegeven, primair op het standpunt dat de moeder het gehele recht van erfpacht in eigendom heeft, en dat het dus niet in gemeenschappelijk eigendom is van de moeder, de zoon en de dochter. Hij meent dat de moeder uit hoofde van de koopovereenkomst gehouden is het recht van erfpacht aan hem te leveren en dat zij, als eigenares, ook daartoe bevoegd is.
3.8
Subsidiair, voor het geval dat aangenomen moet worden dat het recht van erfpacht in gemeenschappelijke eigendom is zoals het Gerecht heeft aangenomen, stelt [appellant] zich op het standpunt dat de moeder gehouden is haar aandeel aan hem te leveren op grond van de koopovereenkomst, en dat de gemeenschap vervolgens aldus moet worden verdeeld dat het gehele recht van erfpacht aan hem wordt toegedeeld onder de verplichting overbedelingsbedragen te betalen.
3.9
De moeder en de dochter hebben een beroep gedaan op HR 22 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1297. Dat beroep is ongegrond. In die zaak ging het om de vervreemding van een
gedeeltevan een gemeenschappelijk stuk grond. In deze zaak gaat het echter om de vervreemding van (een onverdeeld aandeel in het gemeenschappelijke recht van erfpacht op) het
geheleperceel. In deze zaak is dus niet noodzakelijk dat een gedeelte van het perceel ten behoeve van de vervreemding wordt aangewezen als afzonderlijke, te individualiseren zaak.
3.1
Noch bij aanvaarding van het primaire standpunt, noch bij aanvaarding van het subsidiaire standpunt van [appellant] kan de vordering tegen de moeder tot levering van hetzij het gehele recht van erfpacht, hetzij het aandeel van de moeder daarin, ten titel van koop beschouwd worden als een procesrechtelijk ondeelbare vordering. De moeder is in eerste aanleg niet in rechte betrokken. Zij kan voor deze vordering niet voor het eerst in hoger beroep in rechte worden betrokken. [appellant] moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vorderingen tegen de moeder.
3.11
Alleen bij het subsidiaire standpunt van [appellant] passen vorderingen tegen de zoon en de dochter. Bij de beoordeling van die vorderingen moet echter ervan worden uitgegaan dat het aandeel van de moeder niet aan [appellant] is overgedragen. Daarom is [appellant] geen deelgenoot en kan hij geen verdeling vorderen, zoals het Gerecht heeft overwogen. Het Gerecht heeft de vorderingen tegen de zoon en de dochter terecht op die grond afgewezen.
3.12
Anders dan [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft het Gerecht de proceskostenveroordeling terecht begroot aan de hand van tarief 8. Er is immers een duidelijke aanwijzing dat het belang van de vordering te stellen is op de koopprijs (Afl. 354.000) of de getaxeerde waarde (Afl. 496.696) van de woning.
3.13
Gelet op de uitkomst van dit hoger beroep zal [appellant] worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, eveneens met toepassing van tarief 8. Verder zal de proceskostenveroordeling van de eerste aanleg alsnog uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Daartoe hebben de moeder en de dochter in hoger beroep (alsnog) geconcludeerd.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen tegen de moeder;
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de dochter en de moeder gevallen en tot op heden begroot op Afl. 430,00 aan verschotten en Afl. 13.750,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart de proceskostenveroordeling in dit vonnis en de proceskostenveroordeling in het vonnis waarvan beroep uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, W.P.M. ter Berg en M.A. Loth, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, ondertekend door de rolrechter en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 17 juni 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.