ECLI:NL:OGHACMB:2025:183

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
SXM2024H00047
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beroepsaansprakelijkheid van kandidaat-notaris en vereffenaar met betrekking tot hypotheekverlening en verjaring

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. [appellante] heeft schade geleden door een hypotheekverlening op een erfpachtsrecht dat mede op haar naam stond. De schade is ontstaan doordat de kandidaat-notaris [kandidaat-notaris] niet heeft gewaarschuwd dat het perceel reeds was verkocht. Het Gerecht heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen, waarna zij in hoger beroep is gegaan. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft het hoger beroep verworpen en het vonnis van het Gerecht bevestigd. Het Hof oordeelt dat de vordering tegen [kandidaat-notaris] is verjaard, omdat [appellante] al in 2013 bekend was met de schade en de aansprakelijke persoon. Daarnaast wordt opgemerkt dat de vordering tegen de vereffenaar niet kan worden behandeld, omdat de vereffenaar niet correct is aangeduid in de processtukken. Het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht en veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Registratienummers: SXM202300401 – SXM2024H00047
Uitspraak: 1 juli 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS
in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonende in Sint Maarten,
in eerste aanleg eiseres, thans appellante,
gemachtigde: mr. C.H.J. Merx,
tegen
1.
[KANDIDAAT-NOTARIS],
wonende in Sint Maarten,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. J. Veen,
2.
De vereffenaar van [NOTARISPRAKTIJK NOTARIS 2] N.V.,
wonende in Sint Maarten,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.O. Kortenoever.
Partijen worden hierna [appellante], [kandidaat-notaris] respectievelijk de vereffenaar genoemd.

1.De zaak in het kort

1.1 [
[appellante] heeft door een hypotheekverlening op een erfpachtsrecht dat mede op haar naam stond schade geleden, waarvoor zij verhaal zoekt op de instrumenterend kandidaat-notaris [kandidaat-notaris] en de vereffenaar van notarispraktijk [notaris 2] N.V. Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) heeft de vorderingen afgewezen.
1.2 [
[appellante] heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld. Het Hof verwerpt het hoger beroep en bevestigt het vonnis waarvan beroep. Hierna zal worden toegelicht op welke gronden dat oordeel berust.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 28 maart 2024 ingekomen akte van appel is [appellante] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 20 februari 2024 uitgesproken vonnis van het Gerecht.
2.2
Bij op 8 mei 2024 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft [appellante] drie grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Het Hof begrijpt dat zij het vonnis op die gronden vernietigd en haar vorderingen alsnog toegewezen wenst te zien.
2.3
Bij op 27 mei 2024 ingekomen memorie van antwoord heeft [kandidaat-notaris] de grieven bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep met veroordeling van [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep met de bepaling dat over de proceskostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van het te wijzen vonnis.
2.4
Bij op 25 juni 2024 ingekomen memorie van antwoord heeft de gemachtigde van de vereffenaar de grieven bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep met de bepaling dat over de proceskostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van het te wijzen vonnis, welke veroordeling uitvoerbaar bij voorraad dient te worden verklaard.
2.5
Op de daarvoor nader bepaalde dag heeft de gemachtigde van [appellante] pleitnotities ingediend. [kandidaat-notaris] en de vereffenaar hebben geen pleitnotities ingediend.
2.6
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

De feiten
3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.2 [
[appellante] en haar echtgenoot [echtgenoot appellante] (hierna: [echtgenoot appellante]) waren rechthebbenden op een perceel erfpachtgrond in het district [district], Sint Maarten, met meetbriefnummer [#1] (hierna: het perceel).
3.3 [
[echtgenoot appellante] heeft het perceel op 11 oktober 2004 bij schriftelijke overeenkomst verkocht aan [koper]. Het perceel is niet geleverd.
3.4
Door [appellante] en [echtgenoot appellante] is zowel op het erfpachtrecht als op hun echtelijke woning in [wijk] (al dan niet rechtsgeldig) een hypotheekrecht verleend aan Banco di Caribe N.V. Op 29 oktober 2007 is ten overstaan van [kandidaat-notaris] (optredend voor notaris [notaris 1]) de hypotheekakte verleden, welke op 31 oktober 2007 is ingeschreven. [kandidaat-notaris] was toen kandidaat-notaris.
3.5
Naar aanleiding van deze hypotheekverlening heeft [koper] een procedure aanhangig gemaakt tegen [echtgenoot appellante]. Bij vonnis van 28 april 2009 heeft het Gerecht [echtgenoot appellante] veroordeeld om de koopovereenkomst na te komen, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.6
Op grond van dit vonnis heeft [koper] executoriaal beslag doen leggen, hetgeen ertoe heeft geleid dat de echtelijke woning van [appellante] en [echtgenoot appellante] (in [wijk]) in maart 2011 op een veiling is verkocht aan [veilingkoper] (hierna: [veilingkoper]). [appellante] heeft de woning gekocht van [veilingkoper] en is daarvoor een nieuwe hypothecaire lening aangegaan ter financiering van de koopsom van Naf 490.850,08.
3.7
Bij brief van 25 november 2013 heeft [appellante] [notariskantoor 3] N.V aansprakelijk gesteld voor de schade. Zij heeft daartoe vervolgens een procedure geëntameerd.
3.8
Bij vonnis van 10 december 2019 (zaaknummer SXM201801497) heeft het Gerecht de vordering afgewezen op de grond dat, kort gezegd, [notariskantoor 3] N.V. ten tijde van het verrichten van de door [appellante] verweten handelingen nog niet bestond, zodat die handelingen niet door haar kunnen zijn verricht.
De standpunten van partijen in eerste aanleg
3.9 [
[appellante] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad: (1) een verklaring voor recht dat [kandidaat-notaris] en/of de vereffenaar aansprakelijk zijn, althans hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, (2) hoofdelijke veroordeling van [kandidaat-notaris] en/of de vereffenaar tot vergoeding van haar schade, nader op te maken bij staat, (3) hoofdelijke veroordeling van [kandidaat-notaris] en/of de vereffenaar tot betaling van een voorschot van US$ 25.000,-, op de nader bij staat op te maken schadevergoeding, en (4) veroordeling van [kandidaat-notaris] en de vereffenaar in de kosten van dit geding, daaronder begrepen een bedrag aan salaris van de gemachtigde en nakosten.
3.10 [
[appellante] heeft – kort samengevat – aan haar vordering ten grondslag gelegd toerekenbare tekortkoming althans onrechtmatige daad van [kandidaat-notaris] en het notariskantoor waarvoor hij werkte, doordat [kandidaat-notaris] is tekortgeschoten in zijn professionele zorgplicht doordat hij bij het passeren van de hypotheekakte niet heeft gewaarschuwd dat het perceel reeds was verkocht. Voorts heeft hij zijn informatieplicht geschonden doordat hij heeft verzuimd zich ervan te vergewissen dat [appellante] en [echtgenoot appellante] in gemeenschap van goederen waren gehuwd.
3.11 [
[kandidaat-notaris] en de vereffenaar hebben verweer gevoerd.
Het vonnis van het Gerecht en de grieven van [appellante]
3.12
Het Gerecht heeft de vorderingen afgewezen. Voor aansprakelijkheid van [kandidaat-notaris] heeft het Gerecht geen grond aanwezig geoordeeld omdat deze als kandidaat-notaris in dienst was van het notariskantoor van notaris [notaris 1]. Voor aansprakelijkheid van de vereffenaar heeft het Gerecht evenmin grond gezien omdat notaris [notaris 2] ten tijde van de verweten gedragingen geen notaris meer was.
3.13 [
appellante] heeft tegen het vonnis waarvan beroep drie grieven aangevoerd. De kern van de grieven is dat de wederpartij er een “rommeltje” van heeft gemaakt door de opeenvolging van notarissen, praktijk- en kantoorvennootschappen, waardoor het voor [appellante] onduidelijk is wie zij moet aanspreken. De grieven beogen het geschil in volle omvang aan het Hof voor te leggen.
De vordering tegen mr [kandidaat-notaris]
3.14
Het meest verstrekkende verweer van [kandidaat-notaris] is het beroep op verjaring. Dat verweer treft doel. Ingevolge art. 3:310, lid 1, BW verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden.
Voor dezelfde schade kunnen meer personen aansprakelijk zijn. Uit de omstandigheid dat de ene persoon aansprakelijk is, kan niet zonder meer worden afgeleid dat de andere persoon dat niet is, of andersom; zij kunnen geen van beiden aansprakelijk zijn, of een van beiden of allebei. Uit de uitdrukking “de daarvoor aansprakelijke persoon” in art. 3:310 lid 1 BW kan niet iets anders worden afgeleid. Toen [appellante] in 2013 [notariskantoor 3] N.V. aansprakelijk stelde, besefte zij mogelijk niet dat naast de ene persoon (in dit geval de rechtspersoon [notariskantoor 3] N.V.) een andere persoon (in dit geval [kandidaat-notaris]) aansprakelijk kon zijn, maar dat is niet beslissend. Voor het gaan lopen van de verjaringstermijn is immers niet vereist dat de benadeelde – behalve met de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon – daadwerkelijk bekend is met de juridische beoordeling van die feiten en omstandigheden (HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:552). [appellante] wist wel dat [kandidaat-notaris] degene was die (naar haar stelling) bij het passeren van de hypotheekakte in 2007 niet had gewaarschuwd dat het perceel reeds in 2004 was verkocht en zij stelde zich op het standpunt dat dit een beroepsfout was. Dat is beslissend voor het oordeel dat, toen zij in maart 2011 bekend werd met de gestelde schade, ook reeds bekend was met [kandidaat-notaris] als aansprakelijke persoon en dat de verjaringstermijn van de rechtsvordering tot schadevergoeding tegen hem toen dus ging lopen.
3.16
Indien en voor zover [appellante] heeft willen betogen dat een beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is omdat zij niet wist of kon weten welke partij zij moest aanspreken, wordt dat beroep verworpen. Zoals hiervoor overwogen, is voor het gaan lopen van de verjaringstermijn niet vereist dat de benadeelde bekend is met de juridische beoordeling van de feiten en omstandigheden. Het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar dat [kandidaat-notaris] zich erop beroept dat [appellante] naast [notariskantoor 3] N.V. ook [kandidaat-notaris] aansprakelijk had kunnen stellen en de verjaring jegens hem had kunnen stuiten (zie voor een feitelijk vergelijkbaar geval: HR 11 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:653, waarin een benadeelde eerst een bouwkundig ontwerpbureau aansprakelijk stelt voor verzakkingen van een loods, en als de rechter dan oordeelt dat de bouwkundig adviseur geen hulppersoon van dat bureau is, vervolgens de adviseur aansprakelijk stelt en zijn vordering ziet afstuiten op verjaring).
3.17
Nu de vordering tegen [kandidaat-notaris] is verjaard, ligt zij voor afwijzing gereed. De aan die vordering ten grondslag gelegde stellingen behoeven geen bespreking meer.
De vordering tegen de vereffenaar
3.18
De processtukken van [appellante] zijn gericht tegen “de vereffenaar” zonder dat een naam van de vereffenaar wordt genoemd. Dit is in strijd met art. 111 lid 1 sub c Rv. Dat moet in beginsel leiden tot nietigheid (in zoverre) van het verzoekschrift. De omstandigheid dat [appellante] niet weet wie de vereffenaar van Notarispraktijk [notaris 2] N.V. is of was, en dat wellicht redelijkerwijs niet dan met veel moeite kan achterhalen, maakt dat mogelijk anders.
Zijdens “de vereffenaar” is een gemachtigde verschenen. Deze gemachtigde heeft noch de naam van de (gewezen) vereffenaar, noch de naam van de opdrachtgevende cliënt van de gemachtigde bekend gemaakt, en heeft zich ook niet uitgelaten over de vraag of de cliënt vereffenaar is (geweest) van Notarispraktijk [notaris 2] N.V. Het is de vraag of het Hof onder die omstandigheden kennis kan nemen van de betogen van de gemachtigde. De gemachtigde kan immers uitsluitend optreden namens de procespartij de vereffenaar, en uitsluitend in opdracht van een cliënt die procespartij is of bevoegd is een procespartij te vertegenwoordigen, en deze dient in beginsel zijn naam bekend te maken op straffe van voorbijgaan aan zijn verweer.
Dit alles kan echter in het midden blijven op grond van het volgende.
3.19
De vordering van [appellante] tegen “de vereffenaar van Notarispraktijk [notaris 2] N.V.” gaat eraan voorbij dat, naar het Hof ambtshalve bekend is, notaris [notaris 2] in 2002 is gedefungeerd en daarom geen betrokkenheid had bij de aan [kandidaat-notaris] verweten gedraging. Ten tijde van de verweten gedraging in 2007 was notaris [notaris 1] in functie en werd de praktijk waar [kandidaat-notaris] als kandidaat-notaris werkzaam was, gevoerd in naam van Notarispraktijk [notaris 1] N.V.
3.2
Gelet op het voorgaande ligt de vordering van [appellante] voor afwijzing gereed. De aan deze vordering ten grondslag gelegde stellingen behoeven geen bespreking meer.
Slotsom
3.21
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van [appellante] worden afgewezen en het vonnis waarvan beroep – zij het op andere gronden - wordt bevestigd. [appellante] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep veroordeeld. Deze worden voor [kandidaat-notaris] en de vereffenaar elk begroot op Cg 240,50 aan verschotten en Cg 6.000,- aan salaris van de gemachtigde.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [kandidaat-notaris] gevallen en tot op heden begroot op Cg 240,50 aan verschotten en Cg 6.000,- aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente indien de proceskosten niet binnen veertien dagen na datum van dit vonnis zijn voldaan;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de vereffenaar gevallen en tot op heden begroot op Cg 240,50 aan verschotten en Cg 6.000,- aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente indien de proceskosten niet binnen veertien dagen na datum van dit vonnis zijn voldaan;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling met betrekking tot de vereffenaar uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, W.P.M. ter Berg, en M.A. Loth, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, ondertekend door de rolrechter en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 1 juli 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.