ECLI:NL:OGHACMB:2025:193

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
BON2024H00029
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op het vertrouwensbeginsel en definitie eilandskind in het bestuursrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, geboren in de Dominicaanse Republiek, die in 1990 door erkenning van zijn Nederlandse echtgenoot de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. Appellant heeft in 1991 een nvt-verklaring ontvangen op basis van de toen geldende Landsverordening toelating en uitzetting. Na een afwijzing van een nieuwe aanvraag voor een nvt-verklaring door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft het Gerecht in eerste aanleg deze afwijzing bevestigd. Appellant stelt dat hij als eilandskind moet worden aangemerkt op basis van de Circulaire toelating en uitzetting, omdat zijn moeder de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen door naturalisatie op Bonaire. Het Hof oordeelt dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de Wtu op appellant van toepassing is, omdat hij op grond van de Circulaire als eilandskind moet worden beschouwd. Het Hof vernietigt de uitspraak van het Gerecht en bepaalt dat de minister een nvt-verklaring aan appellant moet afgeven. Tevens wordt de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

BON2024H00029
Datum uitspraak: 30 juli 2025
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Bonaire,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire (hierna: het Gerecht) van 7 juni 2024 in zaak nr. BON202300523, in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie (hierna: de minister)
Procesverloop
Bij beschikking van 10 oktober 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van appellant om afgifte van een verklaring dat de Wet toelating en uitzetting BES (hierna: Wtu) niet op hem van toepassing is (hierna: nvt-verklaring), afgewezen.
Bij uitspraak van 7 juni 2024 heeft het Gerecht het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak op een zitting behandeld op 9 mei 2025. Appellant en mr. M. Bijkerk, advocaat, waren aanwezig. De minister werd vertegenwoordigd door mr. P.J. de Graaf, werkzaam bij de IND Caribisch Nederland.
Overwegingen
Inleiding
1. Appellant is geboren in 1977 in de Dominicaanse Republiek met de Dominicaanse nationaliteit. Op 27 augustus 1990 is zijn moeder, ook met de Dominicaanse nationaliteit, op Bonaire getrouwd met [echtgenoot], geboren op Curaçao met de Nederlandse nationaliteit. [echtgenoot] heeft appellant op 27 augustus 1990 erkend waarmee appellant op grond van artikel 4 van de Rijkswet op het Nederlanderschap, zoals die bepaling destijds luidde, de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. Appellant is op 15 augustus 1991 op Bonaire gaan wonen. Op 26 februari 1991 is aan appellant een nvt-verklaring afgegeven, op grond van de toen geldende Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: Ltu). De moeder van appellant heeft op 22 juni 1995 op Bonaire door naturalisatie de Nederlandse nationaliteit verkregen. Appellant was op dat moment minderjarig. Appellant is in 1996 vanuit Bonaire naar Nederland vertrokken.
1.1. In oktober 2020 heeft appellant besloten zich weer definitief op Bonaire te vestigen. Hij heeft eerder een nvt-verklaring aangevraagd, maar die aanvraag heeft de minister afgewezen bij beschikking van 20 oktober 2022. Wel heeft de minister bij beschikking van 29 maart 2023 aan appellant een verklaring van rechtswege afgegeven als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Wtu. Appellant heeft de minister daarna opnieuw verzocht om een nvt-verklaring af te geven, omdat hij vrije toegang en vestiging op Bonaire beoogt. De minister heeft deze aanvraag opnieuw afgewezen en daarover gaat deze uitspraak.
1.2. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
De uitspraak van het Gerecht
2. Het Gerecht heeft allereerst overwogen dat de nadruk in de besluitvorming en de beroepsprocedure lag op een bespreking van de inhoudelijke gronden van de afwijzing en dat de vraag of sprake was van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, een ondergeschikte rol heeft gespeeld. Hoewel het gaat over een herhaalde aanvraag, heeft het Gerecht om deze reden de beschikking toch inhoudelijk beoordeeld.
2.1. Het Gerecht heeft geoordeeld dat appellant valt onder de categorie Nederlanders, bedoeld in artikel 1a, eerste lid, van de Wtu, op wie de Wtu van toepassing is en die dus niet in aanmerking komen voor vrije vestiging op Bonaire en een nvt-verklaring. Appellant is niet geboren op Bonaire, Sint Eustatius of Saba, noch heeft hij daar de Nederlandse nationaliteit verkregen, aldus het Gerecht. De minister heeft zich volgens het Gerecht terecht op het standpunt gesteld dat het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit door erkenning op Bonaire, niet wegneemt dat de Wtu op appellant van toepassing is. Daarvoor is van belang dat ‘verkrijging van de Nederlandse nationaliteit’, als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, van de Wtu, alleen ziet op naturalisatie en niet ook op erkenning. Die interpretatie heeft het Gerecht voor een belangrijk deel ontleend aan de nota van wijziging op het wetsvoorstel Wtu BES (TK 2009-2010, kamerstukken 32282, nr. 5), waarin bij de toelichting op artikel 1a de term ‘naturalisatie’ wordt gebruikt als synoniem voor het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit terwijl andere manieren van verkrijging geheel niet worden genoemd. Verder heeft het Gerecht geoordeeld dat de minister dit onderscheid tussen naturalisatie en erkenning mag maken, omdat er grote inhoudelijke en procedurele verschillen zijn tussen deze twee manieren van het verkrijgen van het Nederlanderschap. Tot slot heeft het Gerecht geoordeeld dat het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel faalt. Volgens het Gerecht heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat de in 1991 afgegeven nvt-verklaring zag op de Ltu. Appellant kon en mocht er niet op vertrouwen dat deze verklaring na wijziging van de wet zijn werking zou behouden, aldus het Gerecht.
Het hoger beroep
3. Appellant betoogt in hoger beroep - zakelijk weergegeven - dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de Wtu op hem van toepassing is omdat hij niet door naturalisatie maar door erkenning de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. Appellant betoogt voorts dat het Gerecht niet heeft onderkend dat hij op grond van de definitie zoals vastgelegd in hoofdstuk 2.2. van de Circulaire toelating en uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: de Circulaire) een eilandskind is omdat zijn moeder in Bonaire genaturaliseerd is en hij daarom in aanmerking komt voor een nvt-verklaring. Het Hof begrijpt het betoog van appellant zo dat hij gelet op de definitie van het begrip eilandskind in de Circulaire ervan uit mocht gaan dat de Wtu niet op hem van toepassing is en dat in zijn geval de toepassing van artikel 1a, eerste lid, van de Wtu in strijd is met het vertrouwensbeginsel.
4. Appellant betoogt terecht dat de minister en het Gerecht eraan voorbij zijn gegaan dat hij bij het volgen van de Circulaire een eilandskind is en daarom in aanmerking moet komen voor een nvt-verklaring. Het Hof legt dat hierna uit.
4.1. Vast staat dat de moeder van appellant de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen door naturalisatie op Bonaire op 22 juni 1995. Ook is niet in geschil dat appellant op 27 augustus 1990 de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen appellant dat hij ten tijde van de naturalisatie van zijn moeder op Bonaire minderjarig was en rechtmatig op Bonaire woonde.
4.2. In de Circulaire is in hoofdstuk 2.2., “Uitleg artikel 1a WTU-BES”, voor zover hier van belang het volgende opgenomen:
“De bepalingen van de WTU-BES zijn niet van overeenkomstige toepassing op:
a. de eilandskinderen van de openbare lichamen; […]
Ad a
Onder eilandskinderen van de openbare lichamen wordt verstaan: Nederlanders die op Bonaire, Sint Eustatius of Saba zijn geboren of de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen en hun Nederlandse kinderen.”
4.3. Appellant betoogt terecht dat uit de Circulaire volgt dat hij een eilandskind is omdat zijn moeder op Bonaire de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen en hij op dat moment minderjarig was en de Nederlandse nationaliteit heeft. Het betoog van de minister op de zitting van het Hof dat deze bepaling alleen ziet op kinderen die op Bonaire met hun ouder mee zijn genaturaliseerd, slaagt niet omdat deze beperking niet blijkt uit de tekst van de Circulaire.
4.4. Niet in geschil is dat de uitleg over de toepassing van artikel 1a van de Wtu die in de Circulaire is gegeven, aan de minister kan worden toegerekend nu dit zijn eigen beleid met betrekking tot de toepassing van de Wtu behelst. Appellant kon dus aan de Circulaire de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat de Wtu niet op hem van toepassing wordt geacht omdat hij volgens de definitie in de Circulaire een eilandskind is.
4.5. Dat er gerechtvaardigde verwachtingen zijn, betekent niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Andere belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen zwaarder wegen. Potentiële belangen van derden zijn in dit geval niet aan de orde. Met de minister stelt het Hof vast dat de Circulaire afwijkt van artikel 1a van de Wtu. Artikel 1a, eerste lid, van de Wtu bepaalt immers dat de wet van overeenkomstige toepassing is op Nederlanders die buiten Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn geboren of de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van de Wtu is deze wet wel op appellant van toepassing omdat hij buiten Bonaire de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. De definitie van eilandskind is in de Circulaire dus ruimer dan de limitatieve uitzonderingen van de Wtu zelf, waardoor het volgen van de Circulaire tot het buiten toepassing blijven van de wet leidt, terwijl dat in de situatie van appellant niet zo in de wet was voorzien. Het Hof overweegt dat het algemeen belang van de minister bij het strikt volgen van de wet en het hanteren van een restrictief toelatingsbeleid weliswaar zwaar weegt, maar in deze zaak niet doorslaggevend is, reeds omdat appellant al van rechtswege is toegelaten. Daarmee is naar het oordeel van het Hof niet gebleken dat er zwaarder wegende belangen in de weg staan aan het honoreren van het bij appellant opgewekte vertrouwen. Daarbij vindt het Hof ook van belang dat het gaat om een uitzonderlijke situatie, te weten een buiten Bonaire geboren maar op Bonaire woonachtige Nederlander die een eilandskind wordt door naturalisatie van zijn ouder op Bonaire toen hij zelf nog minderjarig was. Er is dan ook geen gevaar voor een oncontroleerbare uitbreiding van het aantal personen dat op grond van de Circulaire in aanmerking kan komen voor een nvt-verklaring. Bovendien kan de minister, als hij toch een te grote toename van het aantal eilandskinderen vreest, voor toekomstige gevallen de Circulaire in overeenstemming brengen met de Wtu.
4.6. Gelet op het voorgaande had de minister artikel 1a, eerste lid, van de Wtu buiten toepassing moeten laten en aan appellant een nvt-verklaring moeten afgeven.
4.7. Het betoog slaagt. Het is niet nodig wat appellant verder heeft aangevoerd te bespreken.
Conclusie
5. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van het Gerecht wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en de beschikking van 10 oktober 2023 wordt vernietigd. Het Hof bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de bestreden beschikking. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire van 7 juni 2024 in zaak nr. BON202300523;
II.
verklaarthet beroep
gegrond;
III.
vernietigtde beschikking van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 10 oktober 2023;
IV.
bepaaltdat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beschikking;
V.
bepaaltdat de minister van Asiel en Migratie aan appellant een verklaring verstrekt dat de Wet toelating en uitzetting BES op hem niet van toepassing is;
VI.
veroordeeltde minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van de bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van USD 1.546,-, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.
gelastdat de minister van Asiel en Migratie aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van USD 252,- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. M. Soffers en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Buntjer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2025.
BIJLAGE

Wet toelating en uitzetting BES

[…]
Artikel 1a
1. Deze wet is, met uitzondering van hoofdstuk 2, van overeenkomstige toepassing op:
a. Nederlanders, geboren buiten Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
b. Nederlanders die buiten Bonaire, Sint Eustatius en Saba de Nederlandse nationaliteit verkregen hebben.
2. In afwijking van het eerste lid, is deze wet niet van overeenkomstige toepassing op Nederlanders die op dan wel in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of het Europese deel van Nederland zijn geboren of de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen, indien en voor zover deze wet niet op de vader of de moeder van toepassing is.
3. In afwijking van het eerste lid, is deze wet evenmin van overeenkomstige toepassing op Nederlanders, die:
a. direct voorafgaand aan 10 oktober 2010 gedurende een ononderbroken periode van tenminste een jaar hun woonplaats als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen hebben gehad op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius of Saba en die geboren zijn op dan wel in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of het Europese deel van Nederland, dan wel in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of het Europese deel van Nederland de Nederlandse nationaliteit verkregen hebben;
b. kinderen zijn van de onder a bedoelde Nederlanders en direct voorafgaand aan 10 oktober 2010 gedurende een ononderbroken periode van tenminste een jaar hun woonplaats hebben gehad op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius of Saba.
[…]

Circulaire toelating en uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba[…]Hoofdstuk 2. Toelating van rechtswege[…]2. Nederlanders[…]2.2. Uitleg artikel 1a WTU-BES[…]Toelichting artikel 1a WTU-BES:

De bepalingen van de WTU-BES zijn van overeenkomstige toepassing op:
• Nederlanders die door geboorte (eerste lid, sub a), naturalisatie of optie (eerste lid, sub b) buiten de eilanden of de openbare lichamen de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen; of
• Nederlanders, en hun kinderen, die niet direct voorafgaand aan 10 oktober 2010 tenminste een ononderbroken periode van tenminste een jaar in de openbare lichamen hun woonplaats hebben gehad (derde lid).
De bepalingen van de WTU-BES zijn niet van overeenkomstige toepassing op:
a. de eilandskinderen van de openbare lichamen; en
b. Nederlandse kinderen die op of in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of het Europese deel van Nederland zijn geboren of de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen en waarvan één van de ouders is aan te merken als eilandskind van de openbare lichamen (zie artikel 1a, tweede lid, WTU-BES). Dit is bijvoorbeeld het geval als de ouders primair met het oog op de ziekenhuisbevalling naar de bovengenoemde landen zijn gereisd. Ook deze kinderen zijn eilandskinderen van de openbare lichamen;
c. Nederlanders die op dan wel in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of het Europese deel van Nederland zijn geboren of de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen en die direct voorafgaand aan 10 oktober 2010 een ononderbroken periode van tenminste een jaar in de openbare lichamen woonplaats hebben gehad (zie artikel 1a, derde lid, WTU-BES);
d. kinderen van de in het vorige punt genoemde Nederlanders, als ze direct voorafgaand aan 10 oktober 2010 gedurende een ononderbroken periode van tenminste een jaar hun woonplaats hebben gehad op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius of Saba.
Ad a
Onder eilandskinderen van de openbare lichamen wordt verstaan: Nederlanders die op Bonaire, Sint Eustatius of Saba zijn geboren of de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen en hun Nederlandse kinderen.
[…]