ECLI:NL:OGHACMB:2025:208

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
22 augustus 2025
Zaaknummer
BON202400098/099/103
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag en kinderalimentatie tussen ouders van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, waarin zijn verzoek om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kind werd afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door mr. E.J. Winkel, verzocht om gezamenlijk gezag en een omgangsregeling, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door mr. A.F. van Toll, zich verzet tegen dit verzoek. De vader had eerder in eerste aanleg verzocht om gezamenlijk gezag en om een omgangsregeling, maar het Gerecht had dit verzoek afgewezen, onder andere vanwege een gebrek aan constructieve communicatie tussen de ouders. De vader is in hoger beroep gegaan, maar het Hof oordeelt dat de communicatie tussen de ouders onvoldoende is voor gezamenlijk gezag. Het Hof bevestigt de eerdere beslissing van het Gerecht en stelt dat de moeder het eenhoofdig gezag over de minderjarige behoudt. Daarnaast wordt de door het Gerecht vastgestelde kinderalimentatie van US$ 202,- per maand bevestigd. Het Hof concludeert dat de omgangsregeling die in onderling overleg is vastgesteld, in het belang van de minderjarige is en dat er geen aanleiding is voor een kostenveroordeling.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN OVER 2025
UITSPRAAK: 19 augustus 2025
ZAAKNR: BON2025H0003/4/5 – BON202400098/099/103
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Beschikking in de zaken van:
[APPELLANT],
wonend in Bonaire,
in eerste aanleg verzoeker, verweerder tegen het verzoek tot kinderalimentatie van de Voogdijraad Caribisch Nederland,
thans appellant,
hierna te noemen: de vader,
gemachtigde: mr. E.J. Winkel,
-tegen-
[GEÏNTIMEERDE],
wonend in Curaçao,
in eerste aanleg verweerster, belanghebbende bij het verzoek tot kinderalimentatie,
thans geïntimeerde,
hierna te noemen: de moeder,
gemachtigde: mr. A.F. van Toll.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Verwezen wordt naar de tussen partijen gewezen beschikkingen van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire, (hierna: het Gerecht) van 26 april 2024, 13 september 2024 en 12 december 2024. De inhoud van die beschikkingen geldt als hier ingevoegd.
1.2
De vader is tijdig in hoger beroep gekomen van de beschikking van 12 december 2024 (hierna: de bestreden beschikking) door indiening op 23 januari 2025 van een beroepschrift.
1.3
Op 16 juni 2025 heeft de moeder een verweerschrift ingediend.
1.4
Op 23 juni 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in het gerechtsgebouw te Bonaire. Partijen zijn beide verschenen, bijgestaan door hun respectieve gemachtigden. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunten nader toegelicht, de vader mede aan de hand van op voorhand overgelegde producties, en vragen van het Hof beantwoord. Namens de Voogdijraad Caribisch Nederland (hierna: de Voogdijraad) was Mw. F. Franckaert, aanwezig.
1.5
Uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, […]. Uit die relatie is op [geboortedatum] geboren: [persoonsnaam] (hierna: de minderjarige). De vader heeft de minderjarige erkend. De moeder oefent van rechtswege het eenhoofdig gezag uit over de minderjarige. De minderjarige verblijft bij de moeder.
2.2
In dit geding heeft de vader verzocht om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het gezag over de minderjarige en om een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige vast te stellen, neerkomend op co-ouderschap. De Voogdijraad heeft ten behoeve van de moeder verzocht om de vader te veroordelen om een kinderalimentatie van US$ 367,- per maand te betalen.
2.3
Bij de bestreden beschikking heeft het Gerecht het verzoek van de vader om partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag te belasten afgewezen en een definitieve omgangsregeling vastgesteld, inhoudend:
  • dat de minderjarige om de week van vrijdag uit de opvang tot maandag naar de opvang bij de vader verblijft;
  • dat de vader de minderjarige in de andere week een of twee dagen per week ophaalt bij de oppas, en dat de afstemming tussen partijen over welke dagen dit zijn elke maandag plaatsvindt daaraan voorafgaand;
  • dat de vakanties en feestdagen zoals Vaderdag, Moederdag, verjaardagen van vader en moeder en de verjaardag van de minderjarige worden verdeeld tussen partijen in onderling overleg, rekening houdende met de onregelmatige werkroosters van beide ouders.
Verder heeft het Gerecht de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige definitief bepaald op US$ 202,- per maand.
2.4
In hoger beroep heeft de vader verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen, partijen alsnog gezamenlijk met het gezag over de minderjarige te belasten, alsnog een co-ouderschapsregeling vast te stellen en de kinderalimentatie op nihil te stellen. De moeder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Gezamenlijk gezag; algemeen
2.5
Het ouderlijk gezag omvat op grond van artikel 1:247 BW de plicht en het recht van de ouder om zijn minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. Onder verzorging en opvoeding wordt mede verstaan de zorg en verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind, alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. Het ouderlijk gezag brengt een aantal bevoegdheden met zich die nodig zijn voor de in voormeld kader te nemen beslissingen en te verrichten (rechts)handelingen, waarbij gedacht moet worden aan zaken als schoolkeuze en de inschrijving bij een school, medische behandeling, levensbeschouwelijke aangelegenheden, het aanvragen van een paspoort, het afsluiten van een (ziektekosten)verzekering of het maken van een buitenlandse reis. In geval van gezamenlijk gezag dienen de ouders dergelijke beslissingen in onderling overleg te nemen.
2.6
Voor gezamenlijk gezag is dan ook vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke uitoefening van dat gezag en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind(eren) in onderling overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn om vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind(eren) voordoen.
Gezamenlijk gezag; wettelijk criterium
2.7
Ingevolge art. in samenhang met HR 27 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS7054, NJ 2005/485 m.nt. JdB, kan de vader de rechter verzoeken om hem gezamenlijk met de moeder met het gezag over de minderjarige te belasten. Dit verzoek komt voor toewijzing in aanmerking indien de rechter dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt (art. 1:253c lid 2 BW BES).
2.8
Het Hof merkt op dat dit criterium meer ruimte laat voor handhaving van het eenhoofdig gezag dan het in Europees Nederland geldende zgn. klemcriterium, waarbij een verzoek tot gezamenlijk gezag slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind bij gezamenlijk gezag klem of verloren raakt tussen de ouders en niet te verwachten valt dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt dan wel afwijzing anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is (art. 1:253c lid 2 BW NL).
Gezamenlijk gezag; deze zaak
2.9
Het Hof verenigt zich met het oordeel van het Gerecht dat het verzoek tot gezamenlijk gezag afgewezen moet worden bij gebreke van constructieve communicatie tussen partijen en maakt dat oordeel tot het zijne. Ter toelichting dient het volgende.
2.1
Het in hoger beroep gevoerde betoog van de vader dat bedoeld oordeel van het Gerecht voor een zwaarwegend deel berust op één gebeurtenis, die ook nog eens verkeerd is geïnterpreteerd, gaat niet op. De lezing van de vader van de gang van zaken rondom deze gebeurtenis is door de moeder gemotiveerd betwist, onderbouwd met producties bestaande uit een audio-opname van een telefoongesprek en whatsapp-communicatie.
2.11
Daarnaast blijkt ook overigens uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting dat partijen niet in staat zijn om met elkaar op constructieve wijze te communiceren. Tegenover de door de vader overgelegde whatsapps met voorbeelden van volgens hem constructieve communicatie, staan de door de moeder overgelegde whatsapps en geluidsopnames die illustratief zijn voor een uiterst onbuigzame en vijandige houding van de vader bij discussies over simpele aangelegenheden. Verder heeft het Hof ter zitting in hoger beroep waargenomen dat de verhouding tussen partijen gespannen is.
2.12
Hier komt bij dat de huidige communicatie slechts gaat over praktische zaken, met name rondom de omgang, zoals de moeder terecht heeft aangevoerd. Bij het door de vader gewenste gezamenlijk gezag zal de communicatie tussen partijen ook moeten gaan over gewichtiger aangelegenheden, zoals met betrekking tot de belangrijke beslissingen en (rechts)handelingen zoals hierboven onder 2.5 bedoeld.
2.13
Tenslotte komt aan het positieve advies in het rapport van de Voogdijraad geen doorslaggevend gewicht toe. Het is het Hof niet geheel duidelijk waarop dat advies berust, maar het lijkt ingegeven te zijn door de getoonde betrokkenheid van de vader bij de minderjarige en een gewenst geachte gelijkwaardige juridische positie. Dat gaat echter heen langs de essentiële voorwaarde voor gezamenlijk gezag, te weten het vermogen van partijen tot constructieve en gelijkwaardige communicatie over gewichtige aangelegenheden betreffende de minderjarige. In het advies, maar ook ter zitting, noemt de Voogdijraad wel de communicatie en samenwerking tussen partijen iets wat aandacht en hulpverlening nodig heeft en daarin staat verder vermeld dat bij gezamenlijk gezag partijen hulpverlening moeten accepteren.
2.14
Op grond van het voorgaande acht het Hof met het Gerecht in het belang van de minderjarige wenselijk dat de moeder belast blijft met het eenhoofdig gezag.
Omgangsregeling
2.15
Het hierboven bij de gezagskwestie beschreven gebrek aan vruchtbare communicatie staat eveneens in de weg aan het door de vader verzochte co-ouderschap. Het Gerecht heeft terecht overwogen dat daarmee de nodige stabiliteit en consistentie in de verzorging en opvoeding van de minderjarige niet zal worden bereikt. Anders dan de vader betoogt zijn twee uiteenlopende opvoedstijlen niet in alle gevallen te combineren. Met name niet wanneer er sprake is van een slechte communicatie tussen de ouders en wanneer zij over en weer geen respect tonen voor de wijze waarop de andere ouder de opvoeding en verzorging uitoefent. Daarvan is in dit geval sprake en het lijkt er niet op dat partijen in staat zijn hierin op korte termijn en zonder hulpverlening verandering te brengen.
2.16
Het heeft Hof geconstateerd dat de omgangsregeling gedurende de loop van deze rechtszaak door partijen in onderling overleg is uitgebreid. Deze aldus uitgebreide omgangsregeling is door het Gerecht vastgesteld en loopt nu goed. Dat is reden voor het Hof om daaraan in het belang van de minderjarige vast te houden. Voor de door de vader subsidiair verzochte uitbreiding is het nog geen tijd.
Kinderalimentatie
2.17
De klacht van de vader over de kinderalimentatie berust uitsluitend op de redenering dat de kosten bij co-ouderschap vanzelf 50/50 verdeeld worden, waardoor de noodzaak van kinderalimentatie komt te vervallen. In de omstandigheid dat ook het Hof geen co-ouderschapsregeling zal vaststellen is dat betoog van de baan. Ook overigens acht het Hof de door het Gerecht vastgestelde kinderalimentatie in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
Slotsom
2.18
Uit het bovenstaande volgt dat de bestreden beschikking zal worden bevestigd. Voor een kostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING:
Het Hof:
bevestigt de bestreden beschikking.
Aldus gegeven door mrs. E.M. van der Bunt, C.G. ter Veer en E.W.A. Vonk, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Bonaire op 19 augustus 2025 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.