ECLI:NL:OGHACMB:2025:224

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
CUR2024H00205
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van schadevergoeding na verkeersongeval en de rol van onderhandelingen

In deze zaak is appellant betrokken geraakt bij een verkeersongeval op 4 juli 2019 en heeft hij de verzekeraar van een busbedrijf, ENNIA CARIBE SCHADE N.V., aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade. De verzekeraar heeft de aansprakelijkheid afgewezen, stellende dat het busbedrijf niet bij het ongeval betrokken was en dat de vordering van appellant verjaard was. Het Gerecht in eerste aanleg heeft deze afwijzing bevestigd, wat appellant heeft doen besluiten in hoger beroep te gaan.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de verjaring van zijn vordering was gestuit door onderhandelingen met de verzekeraar. Hij heeft aangevoerd dat hij herhaaldelijk contact heeft gehad met ENNIA en dat er een reconstructie en politieonderzoek heeft plaatsgevonden. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de verzekeraar geen indruk heeft gewekt dat zij een regeling overwoog, gezien de duidelijke afwijzing van de aansprakelijkheid in hun correspondentie.

Het Hof heeft vastgesteld dat de vordering van appellant op het moment van indienen van het verzoekschrift op 1 maart 2024 al was verjaard, omdat de verjaringstermijn van drie jaar was verstreken. Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht bevestigd en appellant veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Registratienummers: CUR202400755 – CUR2024H00205
Uitspraak: 19 augustus 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[appellant],
in eerste aanleg eiser, thans appellant,
gemachtigde: mr. M.A. Koendjbiharie,
tegen
de naamloze vennootschap ENNIA CARIBE SCHADE N.V.,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.R. Hammoud.
Partijen worden hierna [appellant] en Ennia genoemd.

1.De zaak in het kort

Appellant is betrokken geraakt bij een verkeersongeval en heeft de verzekeraar van een busbedrijf (geïntimeerde) aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade. De verzekeraar heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen omdat het busbedrijf volgens haar niet bij het ongeval is betrokken. Daarnaast is de vordering van appellant volgens de verzekeraar verjaard. Het Gerecht in eerste aanleg heeft geoordeeld dat de vordering van appellant inderdaad verjaard is. Het Hof komt tot hetzelfde oordeel en bevestigt het vonnis van het Gerecht.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 26 augustus 2024 ingekomen akte van appel is [appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 29 juli 2024 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).
2.2
Bij op 3 oktober 2024 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft [appellant] bezwaren tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en zijn vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Ennia in de proceskosten in beide instanties.
2.3
Bij memorie van antwoord, met een productie, heeft Ennia de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, al dan niet onder aanvulling van de gronden, met veroordeling van [appellant], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten in hoger beroep, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.
2.4
Op 8 juli 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Verschenen zijn [appellant], bijgestaan door mr. Koendjbiharie voornoemd en namens Ennia [bedrijfsjurist] (bedrijfsjurist), bijgestaan door mr. Hammoud voornoemd. De gemachtigden hebben het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling, op 3 juli 2025, hebben beide partijen nadere producties overgelegd.
2.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

3.De feiten

3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.2
Op 4 juli 2019 is [appellant] betrokken geraakt bij een verkeersongeval op de [weg] ter hoogte van [het bedrijf] (hierna: het ongeval).
3.3
Als gevolg van het ongeval is schade ontstaan aan de auto van [appellant] met kenteken [kentekennummer].
3.4
Voorafgaand aan het verkeersongeval is een bus met kentekennummer [kentekennummer] bij de bushalte op de [weg] gestopt voor passagiers.
3.5
ABC-busbedrijf heeft een motorrijtuigenverzekering bij Ennia afgesloten ingevolge de Landsverordening Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (hierna: LAM).
3.6 [
[appellant] heeft Ennia bij brief van 4 juni 2020 aansprakelijk gesteld voor de schade die hij als gevolg van het ongeval heeft geleden en stelt in die brief het volgende:
“(…)
Volgens client werd de aansprakelijkheid van bus [kentekennummer], uw verzekerde, afgewezen op grond van artikel 75 van de wegenverkeersverordening en op grond van het feit dat de bestuurder van bus [kentekennummer] bij u verklaard zou hebben dat hij stilstond bij de bushalte en niet in beweging was etc.
Client heeft via zijn verzekeringsmaatschappij aangegeven dat de bus niet stilstond toen het ongeval zich voordeed. Client was de bus al bijna voorbij gereden toen de bus vanuit de bushalte de openbare weg kwam oprijden, met het gevolg dat het linker voorwiel van de bus tegen het rechtervoorwiel van de auto van client kwam. De auto van client is daarna tegen een ander voertuig opgebotst.
Ondanks het feit dat de politie de chauffeur van de bus heeft geïnstrueerd te wachten op CRS, omdat hij betrokken is bij een aanrijding, is hij in opdracht van 2 andere werknemers van ABC busbedrijf weggereden vandaar.
Toen client zag dat de chauffeur van de bus aanstalte maakte om weg te rijden van de plaats van het ongeval (waar de bus stilstond), heeft client geprobeerd hem tegen te houden, maar is het hem niet gelukt. Client heeft toen aldaar, waar de bus stilstond, gemarkeerd met kruit van oude vuurwerk en een witte doek en daarna een foto daarvan genomen (bijlage 1) (zie tevens bijlage 2 verklaring mevrouw [verklaarder]). De bus stond dus niet stil bij de bushalte toen het ongeval plaatsvond, zoals de bestuurder van de bus verklaard zou hebben, maar reeds op de openbare weg en was de bus dus in beweging.
Verder wordt aangehaald, dat de aansprakelijkheid van bus [kentekennummer] afgewezen wordt op grond van artikel 75 van de wegenverkeersverordening. Voornoemd artikel heeft het over de bebouwde kom. De vraag is of de [weg] tot de bebouwde kom behoord. Volgens artikel 1 wegenverkeersverordening Curacao (A.B. 2000, no.54) worden onder bebouwde kommen verstaan de begrenzingen van Westpunt, Lagun, Soto, Barber en Tera Kora. [weg] behoort dus niet tot de bebouwde kom.
Uw verzekerde is op grond van het vorenstaande dus weldegelijk aansprakelijk voor alle schade die client dientengevolge heeft geleden.
Aan uw wordt dan ook verzocht om de schade van client binnen 7 dagen na heden in behandeling te nemen. Zoniet zullen wij verdere juridische maatregelen nemen(…)”
3.7
Ennia heeft bij brief van 25 juni 2020, voor zover hier relevant, het volgende aan [appellant] meegedeeld:
“(…)
Namens uw client wordt gesteld dat de verzekerde van ENNIA aansprakelijk is voor het ongeval op 4 juli 2019 op de [weg].
Graag informeren wij uw client dat in het algemeen geldt dat in geval van tegenstrijdige verklaringen inzake de toedracht van de schadegebeurtenis, een verzekeraar niet uitkeert.
Ter zake het betreffende ongeval geldt dat er sprake is van tegenstrijdige verklaringen zodat ENNIA niet tot uitkering aan uw client kan overgaan
3.8 [
[appellant] heeft Ennia bij brieven van 25 januari 2022 en 18 maart 2022 wederom aangeschreven ter zake van de door hem geleden schade.
3.9
Bij brief van 12 mei 2022 heeft Ennia de vordering van [appellant] nogmaals afgewezen.

4.De procedure bij het Gerecht

4.1 [
[appellant] heeft gevorderd dat het Gerecht, bij vonnis zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • voor recht verklaart dat de verzekerde van Ennia aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van de aanrijding op 4 juli 2019;
  • Ennia veroordeelt tot betaling van de schade die [appellant] als gevolg van het ongeval heeft geleden, voorlopig geschat op NAf 8.958,50;
  • Ennia veroordeelt in de proceskosten.
4.2
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht de vordering van [appellant] afgewezen omdat de vordering op het moment van het indienen van het verzoekschrift op 1 maart 2024 al was verjaard op grond van artikel 9 lid 1 van de LAM.

5.De beoordeling

5.1 [
[appellant] heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn vordering op Ennia is verjaard. Volgens [appellant] is de verjaring gestuit in de zin van artikel 9 lid 3 LAM omdat er al vanaf de dag van het ongeval sprake was van onderhandelingen tussen Ennia en [appellant]. [appellant] is herhaaldelijk bij het kantoor van Ennia langs gegaan om zijn schade betaald te krijgen. Ook heeft naar aanleiding van het ongeval een reconstructie en een politieonderzoek plaatsgevonden. Door de onderhandelingen tussen [appellant] en Ennia en de brieven die door [appellant] zijn verstuurd naar Ennia, is de verjaring gestuit. [appellant] heeft verder aangevoerd dat hij voldoende heeft onderbouwd wat er zich op de dag van het ongeval heeft afgespeeld. De bus heeft het ongeval veroorzaakt en niet [appellant], aldus [appellant].
5.2
Op grond van artikel 9 lid 1 LAM verjaart iedere uit de LAM voortvloeiende rechtsvordering van de benadeelde tegen de verzekeraar door verloop van drie jaar, te rekenen vanaf de dag van het ontstaan van het feit waaruit de schade is ontstaan. Het ongeval heeft plaatsgevonden op 4 juli 2019. De rechtsvordering van [appellant] op Ennia is dus in beginsel op 4 juli 2022 verjaard, tenzij de verjaring voor die datum is gestuit. Op grond van artikel 9 lid 3 van de LAM wordt de verjaring ten opzichte van een verzekeraar gestuit door iedere onderhandeling tussen de verzekeraar en de benadeelde. Een nieuwe termijn van drie jaar begint te lopen vanaf het ogenblik waarop een van de partijen bij deurwaardersexploot of aangetekende brief aan de andere partij heeft kennisgegeven dat zij de onderhandelingen afbreekt.
5.3
De regeling van de aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen in Curaçao (en Sint Maarten en de BES-eilanden) is ontleend aan die van de Nederlandse Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM). Mede gelet op het concordantiebeginsel dient de LAM in dit geval op dezelfde wijze te worden uitgelegd als de Nederlandse WAM, ook als de Nederlandse rechtspraak gebaseerd is op de rechtspraak van het Benelux-Gerechtshof. Op basis van arresten van dat Hof is, om van onderhandelingen in de zin van artikel 9 lid 3 van de LAM te kunnen spreken, vereist een over en weer bespreken, een uitwisseling van berichten tussen de benadeelde en de verzekeraar, van dien aard dat zij aan de benadeelde de indruk geeft dat de verzekeraar een regeling van het ongeluk overweegt (BenGH 9 juli 1981, ECLI:NL:XX:1981AD6458, BenGH 5 juli 1985, ECLI:NL:XX:1985:AB9132 en HR 4 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0988).
5.4
Ennia heeft bij brief van 25 juni 2020 haar aansprakelijkheid ter zake van de door [appellant] gestelde schade afgewezen. Daarmee heeft zij dus niet aan [appellant] de indruk gegeven dat zij een regeling van het ongeval overwoog. Sterker nog, uit de brief kan worden afgeleid dat Ennia een regeling zonder meer uitsloot. Uit rechtspraak van het Benelux-Gerechtshof (BenGH 20 oktober 1989, zaak A 88/2, Jurispr. 1989, p.37, NJ 1990/660) volgt dat bij een dergelijke ondubbelzinnige en volstrekt afwijzende reactie van de verzekeraar geen sprake (meer) is van ‘onderhandeling’ in de zin van artikel 10 lid 5 WAM (en dus ook niet van onderhandeling in de zin van artikel 9 lid 3 LAM).
5.5 [
[appellant] heeft na de afwijzende reactie van Ennia nog brieven gestuurd naar Ennia en naar ABC-busbedrijf op respectievelijk 25 januari en 18 maart 2022. Alleen het versturen van deze brieven rechtvaardigt niet de conclusie dat er sprake is van onderhandelingen. Bovendien heeft Ennia ook op die brieven afwijzend gereageerd. Ook overigens is uit hetgeen door [appellant] naar voren is gebracht niet gebleken van omstandigheden die een onderhandelingssituatie in de zin van artikel 9 lid 3 van de LAM creëren.
5.6
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [appellant] op het moment van het indienen van het verzoekschrift op 1 maart 2024 al was verjaard. Het Hof komt daarom niet toe aan een bespreking van de overige stellingen van partijen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Ennia gevallen en tot op heden begroot op Cg 402,89 aan verschotten en Cg 1.500,00 aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de nakosten in beide instanties van Cg 250 zonder betekening en Cg 400 in geval van betekening en vermeerderd met de wettelijke rente bij niet voldoening binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, E.M. van der Bunt en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 19 augustus 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.