ECLI:NL:OGHACMB:2025:226

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
15 september 2025
Zaaknummer
EJ165/2025/SXM202500715
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot voorlopige plaatsing en de geldigheid daarvan in de geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 3 juli 2025 uitspraak gedaan over een verzoek tot voorlopige plaatsing van een betrokkene in de geestelijke gezondheidszorg. De Procureur-Generaal bij het Parket Procureur-Generaal van Sint Maarten had op 2 juli 2025 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht om de voorlopige plaatsing van de betrokkene, die lijdt aan een schizofrene stoornis. De betrokkene had eerder ingestemd met medicamenteuze behandeling, maar de uitvoering daarvan was problematisch. Het Hof constateerde dat er meer dan vier maanden waren verstreken tussen de afgifte van het bevel tot voorlopige plaatsing op 5 februari 2025 en de feitelijke opname op 16 juni 2025. Dit leidde het Hof tot de conclusie dat de geldigheid van het bevel was vervallen, aangezien de wet geen onbeperkte geldigheid aan dergelijke bevelen verleent. Het Hof bepaalde dat de gedwongen opname van de betrokkene onmiddellijk moest worden beëindigd, maar dat voortzetting van het verblijf op vrijwillige basis mogelijk was. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Registratienummer: EJ165/2025/SXM202500715
Beschikking van 3 juli 2025
op het verzoek van
de Procureur-Generaal bij het Parket Procureur-Generaal van Sint Maarten,
gevestigd in Sint Maarten,
verzoeker,
betreffende de voorlopige plaatsing op grond van artikel 13 van de Landsverordening tot regeling van het toezicht op krankzinnigen (hierna: de Lv GGZ), van
[naam betrokkene],
geboren op [datum] te [geboorteplaats] ([land]),
wonende te Sint Maarten,
verblijvende in de Mental Health Foundation,
hierna: betrokkene.
Het Hof merkt de Minister van Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid als belanghebbende aan (hierna: de Minister van VSA).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Verzoeker heeft op 2 juli 2025 een verzoekschrift ter griffie ingediend. Bij het verzoek zijn gevoegd:
- De medische verklaring van dr. [naam] van 4 februari 2025, als bedoeld in artikel 17 van de Lv GGZ;
- De beschikking tot voorlopige plaatsing van de Minister van VSA van 5 februari 2025;
- De kennisgeving van opname van 16 juni 2025;
- De geactualiseerde medische verklaring van dr. [naam] van 2 juli 2025;
- De aantekeningen, als bedoeld in artikel 21 van de Lv GGZ.
1.2.
Het verzoek is door mr. G. Drenth als rechter-commissaris behandeld op de zitting van 3 juli 2025 bij de Mental Health Foundation (MHF). Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- betrokkene;
- dr. [naam], psychiater;
- mevr. [naam], verpleegkundige.
Tevens was de moeder van betrokkene aanwezig.
1.3.
De uitspraak van de beschikking is bepaald op vandaag.

2.Het verzoek en de beoordeling daarvan

2.1.
Het verzoek strekt ertoe dat het Hof machtiging verleent om de voorlopige plaatsing van betrokkene te doen voortduren voor maximaal 5 weken, ingaande op de eerste dag van opname, 16 juni 2025.
2.2.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde op de zitting is gebleken dat betrokkene een schizofrene stoornis heeft. Betrokkene heeft uitgelegd dat hij stemmen hoort en dat hij daar last van heeft en tegen de stemmen roept dat ze hem met rust moeten laten.
2.3.
Betrokkene legt zich neer bij de diagnose en stemt in met de medicamenteuze behandeling door middel van een depot. In de thuissituatie wenste betrokkene geen depot en was de orale medicatie-inname wisselend. Inmiddels is betrokkene bereid depotmedicatie te ontvangen. Betrokkene gaat liever naar huis, maar ziet in dat het beter is als hij nog even opgenomen blijft totdat zijn moeder terug is van vakantie en nadat hij het volgende depot heeft ontvangen.
2.4.
Het Hof constateert dat de beschikking tot voorlopige plaatsing op 5 februari 2025 is afgegeven en dat de tenuitvoerlegging van die beschikking heeft plaatsgevonden op 16 juni 2025, door de opname van betrokkene bij MHF. Dit betekent dat er meer dan vier maanden zijn verstreken tussen de afgifte van de beschikking en de feitelijke opname op basis van die beschikking. De Lv GGZ verbindt geen geldigheidstermijn aan de beschikking tot voorlopige plaatsing, maar dat betekent niet dat deze beschikking onbeperkt geldig is. Een gedwongen opname dient gebaseerd te zijn op het actuele toestandsbeeld van de betrokkene, zo volgt uit de EHRM-rechtspraak [1] . Dit beginsel valt ook af uit te leiden uit het voorschrift van artikel 17 lid 1 van de Lv GGZ, dat bepaalt dat de medische verklaring waarop het bevel tot voorlopige plaatsing is gebaseerd, niet ouder mag zijn dan drie dagen. In Nederland bepaalt artikel 39 lid 7 van de Wet zorg en dwang dat een machtiging niet meer ten uitvoer kan worden gelegd, wanneer meer dan vier weken na haar dagtekening zijn verlopen. Het Hof zal daarom in de lacune in de regelgeving voorzien door te bepalen dat een bevel tot voorlopige plaatsing binnen 4 weken na afgifte ervan dient te worden tenuitvoergelegd. Met andere woorden: een dergelijk bevel moet worden gevolgd door een opname binnen 4 weken, anders vervalt de geldigheid ervan. Indien later een opname noodzakelijk is, zal een nieuw bevel verzocht moeten worden aan de Minister van VSA.
2.5.
In deze zaak heeft de opname pas vier maanden na afgifte van het bevel tot voorlopige plaatsing plaatsgevonden. Dit betekent dat het Hof van oordeel is dat de geldigheid van het bevel tot voorlopige plaatsing is vervallen en dat de gedwongen opname van betrokkene direct moet worden beëindigd. Voortzetting van het verblijf van betrokkene op vrijwillige basis is uiteraard wel mogelijk en lijkt ook in het belang van de betrokkene te zijn, zoals op de zitting is besproken.
3. De beslissing
Het Hof:
3.1.
bepaalt dat het bevel tot voorlopige plaatsing is vervallen;
3.2.
wijst het verzoek af en beëindigt de gedwongen opname van betrokkene met onmiddellijke ingang;
3.3. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G. Drenth, R.M. van Vuure en L.J. Saarloos, leden van voormeld Hof, en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2025 door mr. G. Drenth, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.
Summary of the Judgment
This summary is intended only as a service from the Court to inform the parties and is not intended to replace the judgment. No rights can be derived from it. In case of differences between the judgment and this summary, the judgment in Dutch is always decisive. The Court shall not be liable for any damage arising from any use of this summary.
The considerations of the Court in this case
It is apparent that the person concerned suffers from schizophrenia.
He accepts the diagnosis and agrees to drug treatment by means of a depot. He prefers to go home, but recognizes that it is better if he remains hospitalized for a while until his mother returns from vacation and he has received the next depot.
The Court notes that the provisional placement order was issued on February 5, 2025, and that enforcement of that order took place on June 16, 2025, through the admission of the individual to MHF. This means that more than four months elapsed between the issuance of the order and the actual admission based on that order. The Lv GGZ does not attach a period of validity to the order for provisional placement, but that does not mean that this order is valid indefinitely. Forced admission must be based on the current state of the person concerned, according to ECHR case law. This principle can also be deduced from the requirement of article 17 paragraph 1 of the Lv GGZ, which stipulates that the medical certificate on which the order for provisional placement is based may not be older than three days. In the Netherlands, article 39 paragraph 7 of the Wet zorg en dwang provides that a mandate can no longer be implemented when more than four weeks have passed since its date. The Court will therefore fill the regulatory gap by providing that an order for provisional placement must be enforced within four weeks of its issuance. If a provisional placement order is not enforced within the stipulated four-week period, it will lapse and a new order will have to be requested from the Minister of VSA.
This means that the Court is of the opinion that the order for provisional placement in this case has lapsed and that the compulsory admission of the person concerned must be terminated immediately. Continuation of the person's stay on a voluntary basis is, of course, possible and also appears to be in his best interests, as discussed at the hearing.
Decision:
The Court
- determines that order for provisional placement has lapsed;
- terminates the compulsory admission of the person concerned with immediate effect;
- declares this order provisionally enforceable.

Voetnoten

1.Ilnseher v. Germany [GC], 2018, § 127; Stanev v. Bulgaria [GC], 2012, § 145; D.D. v. Litouwen, 2012, § 156; Kallweit v. Duitsland, 2011, § 45; Shtukaturov v. Rusland, 2008, § 114; Varbanov v. Bulgarije, 2000, § 45; Ruiz Rivera v. Zwitserland, 2014, § 59 en Winterwerp v. Nederland, 1979, § 39