Uitspraak
,
:
[BELANGHEBBENDE 3],
[BELANGHEBBENDE 4],
:
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking die is gegeven door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De beschikking betreft de nalatenschappen van wijlen twee erflaters, die zijn overleden in 2002 en 2006. De verzoekster tot schorsing, die in eerste aanleg belanghebbende was, is in hoger beroep gekomen van deze beschikking. De verzoekster verzet zich tegen de benoeming van de vereffenaar, die door de oorspronkelijke verzoekers is voorgesteld. De procedure is gestart met een akte van hoger beroep op 6 augustus 2025, gevolgd door een verzoekschrift van de verzoekster tot schorsing. De oorspronkelijke verzoekers hebben gereageerd met een verweerschrift en hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verzoekster. De zaak is behandeld op basis van de ingediende stukken en de argumenten van beide partijen. Het Hof heeft de bezwaren van de verzoekster tegen de benoeming van de vereffenaar beoordeeld aan de hand van de geldende juridische maatstaven. Het Hof concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de onafhankelijkheid en deskundigheid van de vereffenaar. De verzoekster heeft onvoldoende bewijs geleverd voor haar bezwaren. Het Hof wijst het verzoek om schorsing af, omdat de belangen van de oorspronkelijke verzoekers zwaarder wegen dan die van de verzoekster. De verzoekster wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.