ECLI:NL:OGHACMB:2025:235

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
SXM2025H00057
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking inzake nalatenschappen

In deze zaak gaat het om een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking die is gegeven door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De beschikking betreft de nalatenschappen van wijlen twee erflaters, die zijn overleden in 2002 en 2006. De verzoekster tot schorsing, die in eerste aanleg belanghebbende was, is in hoger beroep gekomen van deze beschikking. De verzoekster verzet zich tegen de benoeming van de vereffenaar, die door de oorspronkelijke verzoekers is voorgesteld. De procedure is gestart met een akte van hoger beroep op 6 augustus 2025, gevolgd door een verzoekschrift van de verzoekster tot schorsing. De oorspronkelijke verzoekers hebben gereageerd met een verweerschrift en hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verzoekster. De zaak is behandeld op basis van de ingediende stukken en de argumenten van beide partijen. Het Hof heeft de bezwaren van de verzoekster tegen de benoeming van de vereffenaar beoordeeld aan de hand van de geldende juridische maatstaven. Het Hof concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de onafhankelijkheid en deskundigheid van de vereffenaar. De verzoekster heeft onvoldoende bewijs geleverd voor haar bezwaren. Het Hof wijst het verzoek om schorsing af, omdat de belangen van de oorspronkelijke verzoekers zwaarder wegen dan die van de verzoekster. De verzoekster wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Zaaknummers: SXM202401464 – SXM2025H00057
Uitspraak: 26 september 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
op het schorsingsverzoek van:
[VERZOEKSTER TOT SCHORSING]
(hierna: [verzoekster tot schorsing])
,
wonende in Sint Maarten,
in eerste aanleg belanghebbende, thans appellante,
verzoekster tot schorsing,
procederende in persoon,
tegen:
[OORSPRONKELIJK VERZOEKERS 1 EN 2],
erfgenamen van wijlen [erflater van oorspronkelijk verzoekers]
(hierna: [oorspronkelijk verzoekers]),
wonende in Sint Maarten,
in eerste aanleg verzoekers, thans belanghebbenden,
verweerders tegen het schorsingsverzoek,
gemachtigde: mr. N.C. de la Rosa,
en tegen:
1. de gezamenlijke erfgenamen van wijlen [erflater van belanghebbenden 1a t/m 1e]
:
[BELANGHEBBENDEN 1A T/M 1E],
[woonplaatsaanduidingen],
2. de erfgenaam van wijlen [erflater van belanghebbende 2]:
[BELANGHEBBENDE 2],
wonende in Sint Maarten,
3.
[BELANGHEBBENDE 3],
wonende in Sint Maarten,
4.
[BELANGHEBBENDE 4],
wonende in Sint Maarten,
5. de gezamenlijke erfgenamen van wijlen [erflater van belanghebbenden 5a en 5b]
:
[BELANGHEBBENDEN 5A EN 5B],
[woonplaatsaanduidingen],
in eerste aanleg en in hoger beroep belanghebbenden,
niet verschenen in de schorsingsprocedure.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij op 6 augustus 2025 ingekomen ‘akte van hoger beroep’ (aan te merken als beroepschrift; zaaknummer SXM2025H00058) is [verzoekster tot schorsing] in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gegeven en op 21 juli 2025 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten.
1.2
Bij op 6 augustus 2025 ingekomen afzonderlijk verzoekschrift, met producties, heeft [verzoekster tot schorsing] verzocht, verkort weergegeven, dat het Hof de tenuitvoerlegging van de beschikking zal schorsen hangende het hoger beroep, of [oorspronkelijk verzoekers] niet-ontvankelijk zal verklaren in hun inleidend verzoek, en/of een voorziening zal treffen die het Hof geraden voorkomt.
1.3
Bij op 25 augustus 2025 ingekomen verweerschrift, met producties, hebben [oorspronkelijk verzoekers] geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoekster tot schorsing] in haar verzoeken, althans afwijzing daarvan, met veroordeling van [verzoekster tot schorsing] in de kosten van deze procedure.
1.4
Bij e-mails van 1 september 2025 hebben [verzoekster tot schorsing] en [oorspronkelijk verzoekers] ieder een stuk ingediend, het ene getiteld ‘schorsing tenuitvoerlegging’ en het andere ‘akte uitlating’.
1.5
De andere belanghebbenden zijn niet verschenen in deze schorsingsprocedure.
1.6
Beschikking is bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1
De lengte en inhoud van de stukken die [verzoekster tot schorsing] en [oorspronkelijk verzoekers] bij e-mail van 1 september 2025 hebben ingediend, vallen binnen de grenzen van het toelaatbare en de instructies in de e-mails van de griffie van 14 en 18 augustus 2025, die gebaseerd zijn op art. 112 lid 1 Procesreglement 2023, ook al staan de uitlatingen van partijen in een attachment bij hun e-mails in plaats van in de e-mails zelf. Het Hof zal er dus acht op slaan.
2.2
Het verzoek verwijst naar art. 272 en 18c Rv. Verzoeken tot schorsing van de tenuitvoerlegging van beschikkingen als de onderhavige kunnen echter gedaan worden op grond van art. 429p lid 2, laatste volzin, Rv. Op die grondslag zal het Hof recht doen.
2.3
De bestreden beschikking heeft betrekking op de nalatenschappen van wijlen [erflater 1] en [erflaatster 2]. De beschikking vermeldt dat deze erflaters zijn overleden in respectievelijk 2002 en 2006. Beiden hebben een testament gemaakt, waarin executeurs zijn aangewezen, maar de aangewezen executeurs zijn inmiddels ook overleden. Op verzoek van [oorspronkelijk verzoekers] heeft het Gerecht [vereffenaar] (hierna: [vereffenaar]) tot vereffenaar van de beide nalatenschappen benoemd, met verdere bevelen ten behoeve van een ordelijk verloop van de vereffening.
2.4 [
[verzoekster tot schorsing] verzet zich niet tegen de benoeming van een vereffenaar, maar heeft er bezwaar tegen dat [vereffenaar] als zodanig wordt benoemd.
2.5
Bij de beoordeling van het verzoek tot schorsing, al dan niet onder voorwaarden, gelden de maatstaven als vermeld in HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 (Strandhotel). Deze houden onder meer het volgende in:
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een procedure als de onderhavige moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
2.6
De bestreden beschikking bevat geen kennelijke misslagen. De bezwaren van [verzoekster tot schorsing] tegen de bestreden beschikking kunnen voor het overige in het hoger beroep aan de orde komen. Daarop loopt het Hof thans niet vooruit.
2.7
Gelet op het hierboven aangehaalde beoordelingskader is in deze schorsingsprocedure uitgangspunt dat, zoals het Gerecht in 4.5 van de bestreden beschikking heeft overwogen, er geen reden is om te twijfelen aan de onafhankelijkheid, onpartijdigheid en deskundigheid van [vereffenaar]. In deze schorsingsprocedure heeft [verzoekster tot schorsing] onvoldoende aangevoerd om van dat uitgangspunt af te wijken. Indien [oorspronkelijk verzoekers] schulden aan de nalatenschappen hebben en (al dan niet daardoor) een belangenconflict is ontstaan, zoals [verzoekster tot schorsing] stelt, leidt de enkele omstandigheid dat zij degenen zijn die de benoeming van [vereffenaar] hebben voorgesteld, niet tot een ander oordeel. In haar laatste gedingstuk stelt [verzoekster tot schorsing] nog dat [vereffenaar] persoonlijk bevriend is met [oorspronkelijk verzoeker 1], maar zonder verdere toelichting, die ontbreekt, is dat onvoldoende om in deze schorsingsprocedure af te wijken van het oordeel van het Gerecht.
2.8
Het voorgaande brengt mee dat de vrees van [verzoekster tot schorsing] dat de benoeming op dit moment tot verwarring zal leiden, omdat er nog een of meer rechtszaken lopen waarvan de uitkomst van invloed is op de wijze van vereffening, geen zwaarwegend belang van [verzoekster tot schorsing] bij schorsing oplevert. De vereffenaar moet geacht worden in staat te zijn onafhankelijk en onpartijdig te beoordelen of (en zo ja, hoe lang) de uitkomst van die rechtszaken moet worden afgewacht.
2.9
Het voorgaande brengt ook mee dat de omstandigheid dat de vereffenaar kennis zal krijgen van vertrouwelijke informatie, geen zwaarwegend belang bij schorsing oplevert.
2.1
Tegenover de belangen van [verzoekster tot schorsing] staat in elk geval het belang van [oorspronkelijk verzoekers] dat voortgang wordt geboekt in de vereffening van de in 2002 en 2006 opengevallen nalatenschappen. Dat belang weegt het zwaarste.
2.11
Het verzoek om schorsing wordt op grond van het voorgaande afgewezen. Het verzoek om [oorspronkelijk verzoekers] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in hun inleidende verzoek valt buiten het kader van deze schorsingsprocedure (maar kan in het hoger beroep wel aan de orde komen). Het verzoek om een andere voorziening te treffen wordt afgewezen, omdat het Hof daar geen aanleiding toe ziet.
2.12
Alle verzoeken worden afgewezen. [verzoekster tot schorsing] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze schorsingsprocedure.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
wijst de verzoeken af;
veroordeelt [verzoekster tot schorsing] in de kosten van deze schorsingsprocedure, aan de zijde van [oorspronkelijk verzoekers] gevallen en tot op heden begroot op Cg 2.000,- aan salaris voor de gemachtigde.
Dit beschikking is gegeven door mrs. G.C.C. Lewin, C.G. ter Veer en C.J.H.G. Bronzwaer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 26 september 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.