ECLI:NL:OGHACMB:2025:244

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
CUR2024H00180
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over loonvordering van administratiekantoor tegen houdstermaatschappij voor verrichte werkzaamheden

In deze zaak vordert een administratiekantoor loon voor werkzaamheden verricht voor een houdstermaatschappij die zich bezighoudt met uitvaartdiensten. Het Gerecht in eerste aanleg heeft de vordering slechts gedeeltelijk toegewezen, wat de opdrachtnemer heeft doen besluiten in hoger beroep te gaan. De zaak betreft een geschil over de hoogte van het loon dat de opdrachtnemer, handelend onder de naam Ego Administratiekantoor, heeft gefactureerd aan El Consolador Holding N.V. voor zijn diensten. De appellant vorderde een bedrag van NAf 381.600, maar het Hof heeft geoordeeld dat het Gerecht in eerste aanleg een redelijk loon heeft vastgesteld op NAf 55.067. Het Hof heeft vastgesteld dat de appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat het gefactureerde bedrag als gebruikelijk loon kan worden beschouwd. Het Hof heeft de vordering van de appellant afgewezen en het vonnis van het Gerecht bevestigd. De kosten van het hoger beroep zijn voor de appellant, die in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Zaaknummers: CUR202300216 – CUR2024H00180
Uitspraak: 14 oktober 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANT],
handelende onder de naam Ego Administratiekantoor,
wonende in Curaçao,
in eerste aanleg eiser, thans appellant,
gemachtigde: mr. A.J. de Winter,
tegen
de naamloze vennootschap
EL CONSOLADOR HOLDING N.V.,
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. H.W. Braam.
Partijen worden hierna [appellant] en El Consolador genoemd.

1.De zaak in het kort

In dit geding vordert een opdrachtnemer die een administratiekantoor exploiteert loon voor de werkzaamheden die hij heeft verricht voor een houdstermaatschappij van een onderneming die zich bezig houdt met begrafenissen, crematies en uitvaartverzekeringen. Het Gerecht heeft de vordering slechts zeer gedeeltelijk toegewezen. Hiertegen komt de opdrachtnemer in hoger beroep, maar tevergeefs.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 28 juli 2024 per mail en op 30 juli 2024 in hard copy ingekomen akte van appel is [appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen (onder meer) partijen gewezen en op 17 juni 2024 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao.
2.2
Bij op 9 september 2024 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft [appellant] het hoger beroep toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis gedeeltelijk zal vernietigen en zijn vordering tot betaling van NAf 381.600 alsnog zal toewijzen, uitvoerbaar bij voorraad.
2.3
Bij op 12 november 2024 ingekomen memorie van antwoord, met een productie, hebben El Consolador het hoger beroep bestreden. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van [appellant], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten in hoger beroep.
2.4
Op 2 september 2025 is de zaak bepleit ten overstaan van het Hof. [appellant] is verschenen met mr. De Winter. Namens El Consolador is [bestuurder], bestuurder van El Consolador, verschenen met mr. Braam. De gemachtigden van partijen hebben de zaak bepleit aan de hand van pleitnota’s, waarvan zij exemplaren hebben overgelegd. Zijdens [appellant] zijn producties in het geding gebracht. Alle verschenen personen hebben het woord gevoerd en vragen van het Hof beantwoord.
2.5
Vonnis is bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Feiten
3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1
El Consolador is een houdstervennootschap die de aandelen houdt in (thans) drie vennootschappen, waaronder Seguro di Entierro Consolador N.V. (hierna: Seguro di Entierro). Seguro di Entierro is een uitvaartverzekeringsmaatschappij. De El Consolador-groep verzorgt ook begrafenissen en crematies.
3.1.2 [
[appellant] exploiteert een administratiekantoor als eenmanszaak. Uit dien hoofde heeft hij gedurende lange tijd werkzaamheden verricht voor El Consolador. De oudste factuur die het Hof heeft aangetroffen, dateert uit 2010, toen het administratiekantoor van [appellant] 17 uren à NAf 175 per uur, vermeerderd met omzetbelasting, factureerde aan een dochtervennootschap van El Consolador voor diverse besprekingen en werkzaamheden.
3.1.3
Tot zijn overlijden in maart 2013 hield [erflater] alle aandelen in
El Consolador. Deze aandelen maakten deel uit van zijn nalatenschap. Zijn erfgenamen waren zijn kinderen, onder wie [bestuurder] (hierna: [bestuurder]). [bestuurder] wilde haar broers en zussen uitkopen. De vennootschappen dienden daartoe te worden geherstructureerd en er moest een lening worden afgesloten bij een bank.
3.1.4
Een geschrift, gedateerd 29 januari 2014, vermeldt dat NAf 400.000 is ontvangen van [betrokkene 1].
3.1.5
In september 2019 heeft RBC Royal Bank N.V. (hierna: RBC) een lening van NAf 7,2 miljoen aan El Consolador verstrekt die gebruikt is voor de uitkoop van de broers en zussen van [bestuurder] en de bouw van een crematorium. Ter verkrijging van die lening heeft [appellant] werkzaamheden verricht.
3.1.6 [
[bestuurder] is nu de enige
ultimate beneficial ownervan El Consolador en de drie dochtervennootschappen. Om dit resultaat te bereiken heeft [appellant] werkzaamheden verricht.
3.1.7
In 2020 heeft [bestuurder] [appellant] aangesproken op terugbetaling van (volgens haar) het restant van het in 2014 aan [appellant] in bewaring gegeven geldbedrag, te weten NAf 350.000.
3.1.8
Bij factuur van 3 juni 2020 (hierna: factuur a) heeft [appellant] NAf. 381.600 bij El Consolador in rekening gebracht. De factuur vermeldt:
Voor verrichte werkzaamheden gedurende de periode 2017 tot 2019
m.b.t. de uitkoop van broers en zuster uit [El Consolador]
Honorarium 5% van ANG. 7.200.000,00 360.000.00
OB 6%
21.600.00
381.600.00
3.1.9
Bij factuur van eveneens 3 juni 2020 (hierna: factuur b) heeft [appellant] NAf 16.695 bij El Consolador in rekening gebracht voor het verzorgen van een commerciële jaarrekening 2019 ten behoeve van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten.
3.1.10
Op 31 juli 2020 hebben [bestuurder] en [betrokkene 1] ten laste van [appellant] conservatoir derdenbeslag laten leggen ter verzekering van verhaal van hun vordering ter zake van het in bewaring gegeven geld. In augustus 2020 hebben zij de eis in de hoofdzaak ingesteld. Dit heeft geleid tot een vonnis van 20 juni 2022. In dat vonnis (zaaknummer CUR202003466) heeft het Gerecht [appellant] veroordeeld tot betaling van NAf 350.000, met rente en kosten. Het vonnis is niet ten uitvoer gelegd.
Vorderingen
3.2
In eerste aanleg heeft [appellant] niet alleen een vordering ingesteld tegen El Consolador, maar ook een vordering tegen Seguro di Entierro. Laatstbedoelde vordering speelt in dit hoger beroep geen rol.
3.3
In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd dat El Consolador wordt veroordeeld tot betaling van NAf 398.295, met rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De gevorderde hoofdsom is het totaal van de bedragen die in rekening gebracht zijn bij de facturen a en b.
Beslissingen van het Gerecht
3.4
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht de hoofdsom toegewezen tot NAf 55.067.
Conclusies van [appellant] in hoger beroep
3.5
Bij memorie van grieven heeft [appellant] geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis gedeeltelijk zal vernietigen en zijn vordering tot betaling van NAf 381.600 (dat is factuur a) alsnog zal toewijzen, uitvoerbaar bij voorraad.
3.6
Bij pleitnota in hoger beroep heeft [appellant], naar het Hof begrijpt, geconcludeerd dat het Hof bij tussenvonnis een deskundige zal benoemen om te onderzoeken wat een redelijk loon is voor de door [appellant] in opdracht van El Consolador verrichte werkzaamheden, en bij eindvonnis het bestreden vonnis (gedeeltelijk) zal vernietigen en alsnog een zodanig bedrag zal toewijzen dat [appellant] een redelijk loon ontvangt voor zijn werkzaamheden.
Beoordeling door het Hof
3.7
De akte van appel is tijdig ingediend op zondag 28 juli 2024. De memorie van grieven is tijdig ingediend op maandag 9 september 2024. Op die dag is ook tijdig het griffierecht betaald.
3.8
Art. 7:405 BW bepaalt:
1. Indien de overeenkomst door de opdrachtnemer in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf is aangegaan, is de opdrachtgever hem loon verschuldigd.
2. Indien loon is verschuldigd doch de hoogte niet door partijen is bepaald, is de opdrachtgever het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon verschuldigd.
3.9
Bij het mondeling pleidooi heeft mr. De Winter verklaard dat niet bewezen kan worden dat een loon is overeengekomen als gefactureerd bij factuur a. [appellant] zelf heeft verklaard dat hij het gefactureerde bedrag heeft voorgesteld, maar dat [bestuurder] als bestuurster van El Consolador het niet wilde. Aldus kan factuur a niet worden toegewezen op de grondslag dat de hoogte ervan door partijen is bepaald als bedoeld in art. 7:405 lid 2 BW.
3.1
Bij het mondeling pleidooi heeft [appellant] producties in het geding gebracht ter ondersteuning van zijn stelling dat als een adviseur een door de opdrachtgever gewenste transactie tot stand weet te brengen, het gebruikelijk is dat deze een success fee in rekening brengt ter hoogte van een percentage van de waarde van de tot stand gebrachte transactie. Volgens [appellant] is dit gebruikelijk bij opdrachten tot het regelen van financiering voor groeiende ondernemingen. Bij de werkzaamheden die [appellant] heeft verricht, past in de Curaçaose markt een success fee van 5% van de verkregen lening, zoals in rekening gebracht bij factuur a, zo begrijpt het Hof het betoog van mr. De Winter.
3.11
Het is een feit van algemene bekendheid dat voor opgedragen werkzaamheden, zoals werkzaamheden ten behoeve van het verkrijgen van financiering voor een groeiende onderneming, een success fee of commissie of provisie van een percentage van de gefinancierde som kan worden overeengekomen, maar dat het ook veel voorkomt dat voor dergelijke werkzaamheden een uurtarief wordt afgesproken, die niet afhankelijk is van het succes van de werkzaamheden tot het verkrijgen van financiering. Ook een combinatie komt voor. In het licht van deze feiten van algemene bekendheid heeft [appellant] onvoldoende gesteld om aan te nemen dat een success fee gebruikelijker is dan een uurtarief. Daarom komt het Hof niet toe aan bewijslevering dienaangaande. Ook is er geen aanleiding om een deskundige te benoemen om dit nader te onderzoeken. Factuur a kan niet worden toegewezen op de grondslag dat het gefactureerde bedrag het op de gebruikelijke wijze berekende loon als bedoeld in art. 7:405 lid 2 BW zou zijn.
3.12
Aldus dient een redelijk loon als bedoeld in art. 7:405 lid 2 BW te worden bepaald. De rechter is voldoende toegerust om dat zelf te doen. Het Hof acht het niet nodig dat hiervoor een deskundige wordt benoemd.
3.13
Het Gerecht heeft bij tussenvonnis [appellant] in de gelegenheid gesteld bij akte nader te onderbouwen welke werkzaamheden hij in het kader van de herstructurering heeft verricht en hoeveel uren daarmee waren gemoeid. [appellant] heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt door een akte met producties 7 tot en met 26 in te dienen, waarin hij (overeenkomstig een eerder in het geding gebracht geschrift) 16 soorten werkzaamheden heeft onderscheiden.
3.14
In het eindvonnis heeft het Gerecht de verschillende soorten werkzaamheden onderzocht en geconcludeerd dat ervan moet worden uitgegaan dat [appellant] in totaal 181 uur werk heeft verricht, uitgesplitst in de 16 soorten werk. Verder heeft het Gerecht een uurtarief van NAf 200 gehanteerd. Daartoe heeft het Gerecht overwogen dat niet alle verrichte werkzaamheden normaliter door een administratiekantoor worden verricht en dat sommige werkzaamheden van een hoger niveau waren. Het Gerecht heeft in totaal NAf 55.067 in hoofdsom toegewezen. Dit bedrag is als volgt berekend:
a. 181 uur à NAf 200 per uur NAf 36.200
b. Omzetbelasting 6% 2.172
c. Factuur b (jaarrekening 2019)
16.695
Totaal NAf 55.067
3.15
Hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft gesteld, is onvoldoende voor de conclusie dat een hoger uurtarief dan NAf 200 redelijk is. Ook heeft [appellant] onvoldoende gesteld om te worden toegelaten tot bewijs van de stelling dat hij meer uren aan werkzaamheden heeft verricht dan het door het Gerecht aangenomen aantal van 181 uur. Aldus acht het Hof het door het Gerecht toegewezen bedrag een redelijk loon als bedoeld in art. 7:405 lid 2 BW, althans heeft [appellant] onvoldoende gesteld om aan te nemen dat een hoger loon redelijk is.
3.16
Indien de werkzaamheden van [appellant] eraan hebben bijgedragen dat de onderneming van de El Consolador-groep aanzienlijk is gegroeid, of zelfs van wezenlijk belang daarvoor zijn geweest, is die omstandigheid geen reden om een hoger loon redelijk te achten dan het Gerecht heeft toegekend.
3.17
Het hoger beroep slaagt niet. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van El Consolador gevallen en tot op heden begroot op Cg 338,00 aan verschotten en Cg 16.500,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, C.J.H.G. Bronzwaer en E.W.A. Vonk, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 14 oktober 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.