ECLI:NL:OGHACMB:2025:246

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
AUA2024H00435
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de rechtsgeldigheid van een arbeidsovereenkomst en loonvordering tussen werkgever en werknemer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werkgever tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. De werknemer heeft in 2023 schilderswerkzaamheden verricht bij het Marriott-hotel op basis van een arbeidsovereenkomst. Er is echter onduidelijkheid over de aard van deze overeenkomst: was deze voor bepaalde of onbepaalde tijd? De werkgever heeft geen schriftelijk contract ondertekend, wat leidt tot een geschil over de rechtsgeldigheid van de arbeidsovereenkomst. Het Gerecht heeft de loonvordering van de werknemer toegewezen, en de werkgever is in hoger beroep gegaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de werkgever zijn standpunt toegelicht, maar het Hof oordeelt dat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd op de datum van ontslag. Het Hof bevestigt de beschikking van het Gerecht en oordeelt dat de werkgever de kosten van het hoger beroep moet vergoeden. De werknemer kan kosteloos procederen in hoger beroep, wat in lijn is met de wetgeving.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Zaaknummers: AUA202401431 – AUA2024H00435
Uitspraak: 14 oktober 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[WERKGEVER],
handelende onder de naam
[WERKGEVER],
wonende in Aruba,
in eerste aanleg verweerder, thans appellant,
gemachtigden: mrs. J.E. Thijsen en G. de Hoogd,
tegen
[WERKNEMER],
wonende in Aruba,
in eerste aanleg verzoeker, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. P.M.K. Smit.
Partijen worden hierna [werkgever] en [werknemer] genoemd.

1.De zaak in het kort

In 2023 heeft [werknemer] op basis van een arbeidsovereenkomst met [werkgever] schilderswerkzaamheden verricht bij het Marriott-hotel in Aruba. Partijen verschillen van mening over de vraag of de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd of voor onbepaalde tijd is aangegaan. [werkgever] heeft geen arbeidscontract ondertekend.
Het Gerecht heeft een loonvordering van [werkgever] toegewezen. Het Hof komt tot dezelfde uitkomst.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 23 december 2024 ingekomen beroepschrift is [werkgever] in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gegeven en op 17 december 2024 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. Hierbij heeft [werkgever] drie grieven tegen de beschikking aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof de beschikking zal vernietigen en het toegewezen verzoek van [werknemer] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [werknemer], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
2.2
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad op 16 september 2025 in Aruba. Partijen zijn verschenen met hun gemachtigden. Mr. De Hoogd heeft het standpunt van [werkgever] toegelicht aan de hand van een pleitnota, waarvan exemplaren zijn overgelegd. Mr. Smit heeft het standpunt van [werknemer] toegelicht aan de hand van een verweerschrift, waarvan exemplaren zijn overgelegd, en daarbij een bewijs van onvermogen van 12 mei 2025 overgelegd. [werknemer] en [werkgever] hebben vragen van het Hof beantwoord.
2.3
Beschikking is bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

3.1
Ingevolge art. 880 lid 2 Rv kan [werknemer] in hoger beroep kosteloos procederen zonder dat hij daarvoor toelating van het Hof nodig heeft. Ter vermijding van misverstanden zal het Hof dit in het dictum vermelden.
Feiten
3.2
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.2.1
In de periode van 14 augustus 2023 tot en met 8 november 2023 heeft [werknemer] op basis van een arbeidsovereenkomst met [werkgever] schilderswerkzaamheden verricht bij het Marriott-hotel in Aruba. Er is geen schriftelijke arbeidsovereenkomst door [werknemer] ondertekend.
3.2.2 [
[werkgever] heeft eens in de veertien dagen loon uitbetaald aan [werknemer]. Het loon bedroeg Afl. 19,00 netto per gewerkt uur.
3.2.3
Bij brief van december 2023 heeft [werknemer] aan [werkgever] bericht dat hij op 8 november 2023 is ontslagen en dat hij zich op de vernietigbaarheid van dit ontslag beroept, omdat er geen dringende reden voor ontslag was en geen toestemming van de Directeur van de Directie Arbeid en Onderzoek.
3.2.4
Hiertegenover heeft [werkgever] zich op het standpunt gesteld dat [werknemer] niet is ontslagen, maar dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is aangegaan en op 8 november 2023 is geëindigd bij het einde van het project bij Marriott.
3.2.5
Op verzoek van [werkgever] heeft het Gerecht bij beschikking van 18 juni 2024 (AUA202401054) de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden, indien en voor zover krachtens rechterlijk gewijsde komt vast te staan dat deze nog bestaat, met ingang van 19 juni 2024, zonder toekenning aan [werknemer] van een ten laste van [werkgever] komende vergoeding naar billijkheid.
Verzoek van [werknemer] en beslissing van het Gerecht
3.3
In deze rechtszaak heeft [werknemer] (onder meer) verzocht om [werkgever] te veroordelen tot doorbetaling van loon, met wettelijke verhoging en wettelijke rente. Op dit verzoek heeft het Gerecht [werkgever] veroordeeld tot betaling van achterstallig loon, gerekend vanaf 8 november 2023 tot 19 juni 2024, vermeerderd met (1) de gematigde wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW van telkens maximaal 15%, en (2) wettelijke rente telkens gerekend vanaf de opeisbaarheid van dat loon tot aan de dag der algehele voldoening.
Beoordeling door het Hof
3.5
Bij grief 1 heeft [werkgever] betoogd dat het Gerecht de achtergronden heeft miskend. Die achtergronden zijn volgens die grief, verkort weergegeven, de volgende. [werkgever] heeft [werknemer] een baan aangeboden voor een project van schilderwerkzaamheden bij het Marriott-hotel. Hij heeft hem een werkcontract voor bepaalde tijd voorgelegd ter ondertekening. [werknemer] verklaarde daarvoor geen belangstelling te hebben en weigerde daarom het werkcontract te ondertekenen. Niettemin verscheen hij op 14 augustus 2023 bij het Marriott-hotel om schilderwerkzaamheden te verrichten en is hij begonnen met werken. Door alle drukte is [werkgever] vervolgens vergeten om [werknemer] alsnog het contract voor bepaalde tijd te laten ondertekenen. Aan het einde van het project heeft [werkgever] [werknemer] nog aangeboden een extra maand te betalen, maar [werknemer] heeft dat aanbod niet aanvaard, aldus [werkgever].
3.4
Art. 7:614a lid 1 en 3 BW luiden als volgt:
1. Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt schriftelijk aangegaan.
3. Indien een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is aangegaan zonder inachtneming van het eerste of tweede lid, zijn daarop de bepalingen inzake de beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd van toepassing.
3.5
Vast staat dat [werknemer] geen arbeidscontract heeft ondertekend. Een niet door [werknemer] ondertekend arbeidscontract is evenmin in het geding gebracht. [werkgever] heeft betoogd dat een arbeidsovereenkomst ook zonder ondertekend contract als ‘schriftelijk aangegaan’ kan gelden, maar hij heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de arbeidsovereenkomst geacht kan worden op enige wijze schriftelijk te zijn aangegaan. Het Hof neemt dus aan dat de arbeidsovereenkomst niet schriftelijk is aangegaan. Indien het een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is, is dus art. 7:614a lid 1 BW niet in acht genomen, met als gevolg dat ingevolge art. 7:614a lid 3 BW de bepalingen inzake de beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd van toepassing zijn.
Vast staat dat op 8 november 2023 die bepalingen niet in acht zijn genomen. Slotsom is dat op die datum de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd.
3.6
Het is niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [werknemer] zich hierop beroept. [werkgever] had het in zijn macht om van [werknemer] te verlangen dat deze een arbeidscontract zou ondertekenen. Als [werkgever] vergeten is dat te doen, komt dat voor zijn risico, ook als dat veroorzaakt is door drukte. Hij dient zijn onderneming zo in te richten dat ook als in drukke perioden arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd worden aangegaan, dit schriftelijk gebeurt. Voor dit oordeel is niet van belang of [werknemer] aanvankelijk geweigerd heeft een contract te ondertekenen of niet; [werkgever] had kunnen verlangen dat [werknemer] dat zou doen voordat hij zou worden toegelaten tot het werk. Ook is niet doorslaggevend of [werknemer] wist dat het project bij Marriott tijdelijk was (en zo ja: hoe lang het project zou duren). Indien [werknemer] dat wist, kan uit die enkele omstandigheid niet worden afgeleid dat hij ook wist dat de arbeidsovereenkomst tijdelijk was. De achtergronden die [werkgever] bij zijn eerste grief heeft geschetst, kunnen, wat er verder van zij, ook gezamenlijk beschouwd niet tot het oordeel leiden dat het beroep van [werknemer] op het ontbreken van een schriftelijke arbeidsovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De grief faalt.
3.7
De achtergronden die [werkgever] bij zijn eerste grief heeft geschetst, wat er verder van zij, geven (op dezelfde gronden) ook geen aanleiding om de loonvordering te matigen (op grond van art. 6:248 lid 2 BW of art. 7:680a BW) of om de wettelijke verhoging (op grond van art. 7:625 lid 1, laatste volzin, BW) verder te matigen dan het Gerecht heeft gedaan. Grief 2 faalt daarom.
3.8
Bij de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [werkgever] gesteld en aangeboden te bewijzen dat dit de derde keer is dat [werknemer] een bewuste poging doet om achteraf meer rechten te claimen dan overeengekomen. Deze stelling is niet gespecificeerd met stellingen over wanneer dat zou zijn gebeurd, wie de werkgevers waren bij de eerste twee pogingen, wat die pogingen precies inhielden en hoe dat is afgelopen. Daarom zijn de stellingen te algemeen en te vaag, zodat het Hof [werkgever] niet zal toelaten tot bewijs. De stellingen zijn ook onvoldoende om aan te nemen dat [werknemer] misbruik van recht heeft gemaakt of om anderszins een voldoende grondslag op te leveren voor afwijzing alsnog van het toegewezen verzoek.
3.9
Grief 3 mist zelfstandige betekenis en deelt het lot van de grieven 1 en 2. De beschikking waarvan beroep dient te worden bevestigd. [werkgever] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verstaat dat [werknemer] in hoger beroep kosteloos kan procederen;
bevestigt de beschikking waarvan beroep;
veroordeelt [werkgever] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [werknemer] gevallen Afl. 2.000,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.C.C. Lewin, C.G. ter Veer en E.W.A. Vonk, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 14 oktober 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.