SXM2025H00040
Datum uitspraak: 5 november 2025
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], mede voor haar minderjarige kind, verblijvend in Sint Maarten,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 28 april 2025 in zaak nr. SXM202400241, in het geding tussen:
Bij beschikkingen van 10 november 2022, uitgereikt op 14 november 2022, heeft de minister de aanvragen van appellante en haar kind om afgifte van een verklaring dat zij van rechtswege toelating tot verblijf in Sint Maarten hebben, afgewezen.
Bij beschikking van 9 januari 2024 heeft de minister het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 april 2025 heeft het Gerecht het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak op een zitting behandeld op 6 oktober 2025. Appellante was aanwezig, vergezeld door mr. A. Richardson, advocaat. Verder was G.M.C. Richardson aanwezig, secretaris-generaal van de Sociaal Economische Raad (hierna: SER). De minister werd vertegenwoordigd door mr. C.M. Marica, advocaat.
1. Appellante en haar minderjarige kind hebben de Jamaicaanse nationaliteit. Zij verblijven sinds 2012 in Sint Maarten, zonder geldige verblijfstitel. Appellante verricht sinds 3 januari 2022 schoonmaakwerkzaamheden voor de SER op basis van een ‘service agreement’. Op 10 mei 2022 heeft zij de minister verzocht om afgifte van een verklaring dat zij van rechtswege toelating tot verblijf in Sint Maarten heeft op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: Ltu).
Deze uitspraak gaat over de vraag of zij een beroep kan doen op die bepaling, mede gezien de uitleg die daaraan is gegeven in paragraaf 2.2.1. van de Richtlijnen met betrekking tot de toepassing van de Ltu en het Toelatingsbesluit (hierna: de Richtlijnen). De uitspraak begint met een weergave van de uitspraak van het Gerecht en de gronden die appellante daartegen aanvoert. Daarna gaat het Hof in op de uitleg van de Ltu en de Richtlijnen. Na een weergave van de relevante feiten en omstandigheden in dit geval volgt tot slot een toepassing van de regelgeving op het hoger beroep van appellante.
De uitspraak van het Gerecht
2. Het Gerecht heeft overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ltu, omdat zij niet van overheidswege is uitgezonden of in overheidsdienst is van Sint Maarten. Zij is niet aangesteld of benoemd door een overheidsorgaan. Verder kan de service agreement op basis waarvan zij schoonmaakt bij de SER naar aard en inhoud niet worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst. Daarbij heeft het Gerecht onder andere van belang geacht dat het gaat om een overeenkomst van opdracht waarin appellante als ‘contractor’ wordt aangeduid, dat er geen verplichting is om het werk persoonlijk uit te voeren, dat geen sprake is van betaling van loon maar van facturatie van werkelijk gewerkte dagen en dat niet is gebleken van een gezagsverhouding.
Het betoog in hoger beroep
3. Appellante betoogt dat het Gerecht ten onrechte doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan de benaming van de overeenkomst. Zij verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:443, en betoogt dat bij de beoordeling of sprake is van een arbeidsovereenkomst vooral de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden betrokken moeten worden en dat alle omstandigheden van het geval meegenomen moeten worden. Verder wijst appellante op de Richtlijnen, paragraaf 2.2.1., waaruit volgt dat het begrip ‘in overheidsdienst’ uit artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ltu ruim uitgelegd moet worden. Beoordeling
Juridisch kader
4. Uit artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ltu volgt dat personen die van overheidswege zijn uitgezonden van rechtswege toelating tot verblijf in Sint Maarten hebben, zolang zij in overheidsdienst zijn. In paragraaf 2.2.1. van de Richtlijnen staat dat deze bepaling ruim moet worden uitgelegd, in die zin dat een ieder op wie de Ltu van toepassing is voor de duur dat hij in overheidsdienst van Sint Maarten is, of diensten verricht ten behoeve van de overheid of een met een wettelijke taak belaste instelling, van rechtswege is toegelaten tot Sint Maarten voor de duur van de aanstelling.
4.1.In paragraaf 2.2.1. van de Richtlijnen heeft de minister een nadere invulling willen geven aan artikel 3 van de Ltu. In de Richtlijnen wordt niet strikt vastgehouden aan het vereiste van een uitzending van overheidswege zoals dat wordt gesteld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ltu. Van rechtswege is toegelaten degene die in overheidsdienst van Sint Maarten is of diensten verricht ten behoeve van de overheid of een met een wettelijke taak belaste instelling.
4.2.Iemand is in overheidsdienst als sprake is van een benoeming bij Landsbesluit of van een arbeidsovereenkomst tussen de betrokkene en de overheid. Is sprake van een vreemdeling dan is deze vreemdeling voor de duur van de aanstelling of de arbeidsovereenkomst van rechtswege toegelaten. Daarnaast voorzien de Richtlijnen in de mogelijkheid om van rechtswege te worden toegelaten tot Sint Maarten op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ltu, als sprake is van ‘het verrichten van diensten ten behoeve van de overheid of een met een wettelijke taak belaste instelling’. Dit vormt een uitbreiding van de categorie personen die in aanmerking komt voor toelating van rechtswege krachtens de Ltu. De minister heeft tijdens de zitting van het Hof toegelicht dat artikel 3, eerste lid, onder a, van de Ltu en in dat kader ook de uitbreiding in de Richtlijnen zien op speciaal geschoold personeel. Deze verruimde mogelijkheid om van rechtswege te worden toegelaten is volgens die toelichting bedoeld voor personen die tijdelijk werkzaamheden verrichten waarvoor bijzondere expertise nodig is en wiens arbeidsplaatsen moeilijk in te vullen zijn door de aanwezige beroepsbevolking in Sint Maarten. Daaronder kunnen volgens de toelichting van de minister bijvoorbeeld douaniers en onderwijzers vallen. Dat betekent dat bij het ‘verrichten van diensten’ in de Richtlijnen alleen sprake is als het gaat om personen met een bijzondere expertise. Het Hof betrekt bij de uitleg van de Richtlijnen verder de bepalingen uit de Landsverordening houdende regels met betrekking tot het doen verrichten van arbeid door vreemdelingen, in het bijzonder artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a daarvan. Daaruit volgt dat geen tewerkstellingsvergunning kan worden verleend voor werkzaamheden waarvoor op de lokale arbeidsmarkt voldoende arbeidskrachten beschikbaar zijn. De minister heeft toegelicht dat deze bepaling dient ter bescherming van de lokale beroepsbevolking. Ook heeft de minister nog toegelicht dat voor schoonmaakwerkzaamheden geen tewerkstellingsvergunningen worden afgegeven.
4.3.Een redelijke uitleg van de Richtlijnen brengt, mede gelet op de tekst van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ltu, met zich dat arbeid waarvoor geen tewerkstellingsvergunning kan worden afgegeven omdat er voldoende lokale arbeidskrachten beschikbaar zijn, geen reden kan vormen voor een vreemdeling om aanspraak te maken op toelating van rechtswege. Daarbij is naast het voorgaande van belang dat toelating van rechtswege een van de meest verstrekkende vormen van rechtmatig verblijf is omdat daaraan weinig beperkingen gesteld kunnen worden. Als iemand toelating van rechtswege heeft, dan is er ook geen ruimte meer voor een belangenafweging. De toelating ontstaat van rechtswege, door het voldoen aan de begripsomschrijving. Verder geldt als algemeen uitgangspunt dat de minister een restrictief toelatingsbeleid hanteert en minister heeft toegelicht dat de Richtlijnen mede in het licht van dat uitgangspunt moeten worden bezien.
4.4.Paragraaf 2.2.1. van de Richtlijnen moet gelet op het voorgaande zo worden uitgelegd dat de verruiming van de mogelijkheid van toelating van rechtswege krachtens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ltu, geldt voor personen die krachtens aanstelling of arbeidsovereenkomst in overheidsdienst van Sint Maarten zijn of diensten verrichten ten behoeve van de overheid of een met een wettelijke taak belaste instelling, voor zover zij tijdelijk specialistisch werk verrichten waar lokaal onvoldoende arbeidskrachten voor beschikbaar zijn.