ECLI:NL:OGHACMB:2025:269

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
SXM2023H00080
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging kinderalimentatie met terugwerkende kracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin de vader verzocht om wijziging van de kinderalimentatie. De vader heeft in hoger beroep zeven grieven ingediend tegen de beschikking van 26 juni 2023, waarin hij verzocht om de kinderalimentatie met terugwerkende kracht te verlagen. De moeder heeft geen verweerschrift ingediend en de mondelinge behandeling vond plaats op 15 mei 2024. Tijdens deze behandeling hebben partijen afgesproken om met behulp van een mediator tot een regeling te komen. De vader heeft in zijn verzoekschrift van 7 december 2022 onder andere verzocht om de kinderalimentatie op nihil te stellen met terugwerkende kracht tot 30 december 2020. Het Gerecht heeft de alimentatieplicht van de vader met terugwerkende kracht tot 1 januari 2022 op nihil gesteld, maar andere verzoeken van de vader zijn afgewezen. Het Hof heeft geoordeeld dat de vader onvoldoende heeft aangetoond dat hij niet in staat was om de alimentatie te betalen en heeft de beslissing van het Gerecht bevestigd. De moeder had een negatieve draagkracht en er was geen reden om haar een alimentatieplicht op te leggen. Het hoger beroep van de vader is afgewezen en de beschikking van het Gerecht is bevestigd.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Zaaknummers: SXM202201435 – SXM2023H00080
Uitspraak: 11 november 2025 (bij vervroeging)
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[DE VADER],
wonende in Sint Maarten,
in eerste aanleg verzoeker, thans appellant,
procederende in persoon (mr. N.C. de la Rosa heeft zich onttrokken),
tegen
[DE MOEDER],
wonende in Sint Maarten,
in eerste aanleg verweerster, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. B.B. Brooks.
Partijen worden hierna de vader en de moeder genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij op 7 augustus 2023 ingekomen beroepschrift, met producties, is de vader in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gegeven en op 26 juni 2023 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. Hierbij heeft de vader zeven grieven tegen de beschikking aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof de beschikking zal vernietigen en zijn oorspronkelijke verzoek alsnog geheel zal toewijzen, uitvoerbaar bij voorraad, kosten rechtens.
1.2
De moeder heeft geen verweerschrift in hoger beroep ingediend.
1.3
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad op 15 mei 2024. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Partijen hebben afgesproken te zullen proberen met behulp van een mediator tot algehele overeenstemming te komen, en met behulp van hun gemachtigden tot een regeling van de kinderalimentatie. Aan het einde van de mondelinge behandeling is de zaak naar de rol verwezen voor akte uitlating.
1.4
Daarna hebben partijen geen akte ingediend op de rol. Op de rol van 15 januari 2025 heeft mr. De la Rosa zich onttrokken en is de zaak verwezen voor beschikking. Op 10 september 2025 heeft het Hof in plaats daarvan een nieuwe mondelinge behandeling bepaald.
1.5
De nieuwe mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad op 21 oktober 2025. Beide partijen zijn verschenen. De moeder was vergezeld van mr. Brooks.
1.6
Beschikking is nader bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

Feiten
2.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
2.1.1
Uit een inmiddels verbroken affectieve relatie tussen de vader en de moeder is op [datum] 2011 [de minderjarige] geboren (hierna: de minderjarige). De vader heeft de minderjarige erkend.
2.1.2
Bij beschikking van 5 november 2018 (zaaknummer SXM201800822) heeft het Gerecht op verzoek van de vader de ouders belast met het gezamenlijk gezag over de minderjarige. Bij dezelfde beschikking heeft het Gerecht de vader veroordeeld om USD 200 per maand aan de Voogdijraad te betalen ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna: kinderalimentatie).
2.1.3
Bij beschikking van 21 december 2021 heeft het Gerecht de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst bij de vader. Bij beschikking van 4 januari 2022 (zaaknummer SXM202101587) heeft het Gerecht de ondertoezichtstelling gehandhaafd tot 21 maart 2022 en bepaald dat de uithuisplaatsing van de minderjarige bij de vader gehandhaafd blijft voor de duur van de ondertoezichtstelling. Daarna is de duur van de ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing herhaaldelijk verlengd.
Verzoeken
2.2
In deze rechtszaak heeft de vader bij verzoekschrift van 7 december 2022 verzocht, verkort weergegeven:
a. wijziging van de beschikking van 5 november 2018 in die zin dat de vader met terugwerkende kracht tot 30 december 2020, althans 31 december 2021, niet verplicht is kinderalimentatie aan de moeder te betalen, althans om de kinderalimentatie met terugwerkende kracht tot 30 december 2020 op nihil te stellen;
b. veroordeling van de moeder om USD 295 per maand aan de Voogdijraad te betalen aan kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige, totdat de minderjarige de meerderjarige leeftijd zal hebben bereikt, althans zolang zij hoofdverblijf bij de vader heeft, en bepaling dat indien de omgang tussen de moeder en de minderjarige onbeperkt zal worden hersteld en de minderjarige evenredig veel tijd bij elk van haar ouders zal doorbrengen, iedere partij de eigen kosten zal dragen ter zake van de opvoeding en verzorging van de minderjarige, met uitzondering van het schoolgeld, dat bij helfte zal worden verdeeld.
Beslissingen van het Gerecht
2.3
Bij de bestreden beschikking heeft het Gerecht:
a. de door de vader te betalen kinderalimentatie op nihil gesteld met terugwerkende kracht tot 1 januari 2022;
b. bepaald dat indien de omgang tussen de moeder en de minderjarige onbeperkt zal worden hersteld en de minderjarige evenredig veel tijd bij elk van haar ouders zal doorbrengen, iedere partij de eigen kosten zal dragen ter zake van de verzorging en opvoeding van de minderjarige, met uitzondering van het schoolgeld, dat bij helfte zal worden verdeeld;
c. de verdere verzoeken afgewezen.
2.4
Het Gerecht heeft daartoe, verkort weergegeven, als volgt overwogen. Bij het met terugwerkende kracht verlagen van de alimentatieplicht staat behoedzaamheid voorop. Sinds 21 december 2021 woont de minderjarige bij de vader en is deze niet alimentatieplichtig. De moeder heeft zich er niet tegen verzet dat de alimentatieplicht met terugwerkende kracht tot 1 januari 2022 op nihil wordt gesteld. Van de moeder kan niet gevergd worden dat de alimentatieplicht met nog verder terugwerkende kracht op nihil wordt gesteld. Het verzoek van de vader om de moeder te veroordelen tot betaling van kinderalimentatie wordt afgewezen, omdat de moeder een negatieve draagkracht heeft. Verder heeft het Gerecht beslist op het verzoek van de vader om te bepalen dat indien de omgang tussen de moeder en de minderjarige onbeperkt zal worden hersteld en de minderjarige evenredig veel tijd bij elk van haar ouders zal doorbrengen, iedere partij de eigen kosten zal dragen ter zake van de opvoeding en verzorging van de minderjarige, met uitzondering van het schoolgeld, dat bij helfte zal worden verdeeld. Dat verzoek heeft het Gerecht toegewezen, omdat de moeder het niet heeft betwist.
Beoordeling door het Hof
2.5
Bij de mondelinge behandeling is het volgende gebleken. Sinds september 2023 woont de minderjarige niet meer bij de vader, maar weer bij de moeder. In februari 2025 is de ondertoezichtstelling geëindigd. De vader heeft de laatste tijd weinig contact met de minderjarige en geen contact met de moeder.
2.6
Er bestaat vaste rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot de door de rechter te bepalen ingangsdatum van een (gewijzigde) onderhoudsverplichting en een eventuele terugbetalingsverplichting. Zie HR 16 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:594, onder 3.2.1. De Hoge Raad schrijft in het algemeen behoedzaamheid voor om terugwerkende kracht aan een wijziging toe te kennen, maar dat geldt met name indien er een terugbetalingsverplichting ontstaat. Dat is hier niet het geval. In dit geval gaat het om de alimentatie die de vader verschuldigd is over de maanden januari tot en met december 2021. Volgens een door de moeder bij verweerschrift in eerste aanleg overgelegd overzicht bestaat er een achterstand van USD 2.351,54 (grotendeels opgelopen in de periode 2019-2021). Dat komt ongeveer overeen met twaalf maanden à USD 200 per maand. Aangenomen moet dus worden dat in geval van toewijzing van het verzoek van de vader geen terugbetalingsverplichting van de moeder zou ontstaan, maar dat een verplichting van de vader om achterstallige alimentatie te betalen zou komen te vervallen.
2.7
De vader heeft zijn stelling dat hij begin 2021 werkloos is geraakt slechts onderbouwd met een e-mail van hemzelf van 12 januari 2021 aan de raadsonderzoeker waarin hij zonder verdere toelichting vermeldt: “I wanted to inform you that I am currently unemployed.” Met die enkele brief heeft hij onvoldoende onderbouwd dat hij in 2021 niet de draagkracht had die nodig was om USD 200 per maand kinderalimentatie te betalen. Hierbij moet worden bedacht dat bij het bepalen van de draagkracht van de alimentatieplichtige niet alleen acht dient te worden geslagen op de inkomsten die de alimentatieplichtige zich feitelijk verwerft, maar ook op de inkomsten die hij zich in redelijkheid kan verwerven. In elk geval heeft de vader onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de beschikking van 5 november 2018 door wijziging van omstandigheden begin 2021 is opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
2.8
Op grond van het voorgaande verenigt het Hof zich met de beslissing van het Gerecht om de alimentatieplicht niet met verder terugwerkende kracht dan tot 1 januari 2022 op nihil te stellen.
2.9
De moeder werkte (in elk geval) in de periode van november 2022 tot januari 2023 [in werkkring]. Het Gerecht heeft rekening gehouden met een huurlast en een niet-verwijtbare last en berekend dat de moeder ten tijde van de bestreden beschikking een negatieve draagkracht had. De vader heeft daar onvoldoende tegen ingebracht. Ook als de draagkracht van de moeder iets beter was dan het Gerecht heeft aangenomen, was die nog altijd negatief of in elk geval zo laag dat er geen reden is om vanaf enig moment een alimentatieplicht aan de moeder op te leggen, ook niet voor de periode van begin 2022 tot september 2023, toen de minderjarige bij de vader woonde.
2.1
Voor de periode vanaf september 2023, waarin de minderjarige weer bij de moeder woont, is er evenmin reden om een alimentatieplicht aan de moeder op te leggen.
2.11
Het Hof verenigt zich daarom met de afwijzing door het Gerecht van het verzoek daartoe van de vader.
2.12
Het hoger beroep slaagt niet. De beschikking waarvan beroep dient te worden bevestigd. Gelet op de aard van de procedure ziet het Hof geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
B E S L I S S I N G
Het Hof bevestigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.C.C. Lewin, E.M. van der Bunt en C.J.H.G. Bronzwaer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 11 november 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.