ECLI:NL:OGHACMB:2025:314

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 december 2025
Publicatiedatum
22 december 2025
Zaaknummer
H-84/24 – parketnummer: 500.00076/23
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitvoer van harddrugs vanuit Curaçao naar Nederland

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 18 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van de uitvoer van harddrugs, specifiek cocaïne, vanuit Curaçao naar Nederland. De verdachte had samen met anderen meerdere containers met harddrugs uitgevoerd. In eerste aanleg was de verdachte voor een deel vrijgesproken, maar het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de uitvoer van de drugs. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met aftrek van voorarrest. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet opzettelijk handelde, maar wel een significante rol speelde in de uitvoer van de drugs. De uitspraak benadrukt de ernst van de betrokkenheid bij de drugshandel en de gevolgen daarvan voor de volksgezondheid.

Uitspraak

Zaaknummer: H-84/24

Parketnummer: 500.00076/23
Uitspraak: 18 december 2025 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 7 juni 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteland],
wonende in [woonplaats] op het adres [adres].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest.
(Alleen) de verdachte heeft (onbeperkt) hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
Nu de verdachte onbeperkt hoger beroep heeft ingesteld, is het appel mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde. Deze vrijspraak betreft een beschermde vrijspraak waartegen voor de verdachte geen hoger beroep open staat. Het Hof zal de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gerichte vrijspraak.
Omvang van het hoger beroep
Nu alleen de verdachte hoger beroep heeft ingesteld, is het vonnis waarvan beroep slechts aan een inhoudelijke beoordeling in hoger beroep onderworpen voor zover het betrekking heeft op de beslissingen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde.
Al wat hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het vonnis waarvan beroep dat aan het oordeel van het Hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. S. Verheijen, en van wat door de verdachte en zijn raadsman, mr. G. Hatzmann, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft bij requisitoir gevorderd dat het Hof het vonnis, waarvan beroep, zal bevestigen met verbetering van gronden, te weten het schrappen van het bewijsmiddel inhoudende het tapgesprek van 8 juni 2022 en aanpassing van de bewijsoverweging ten aanzien van verdachtes wetenschap van en opzet op het uitvoeren van de cocaïne. Bij repliek heeft de procureur-generaal gevorderd dat het Hof de verdachte een andere straf zal opleggen dan het Gerecht heeft opgelegd, te weten een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 24 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Voorts heeft de procureur-generaal het Hof verzocht om het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Subsidiair heeft hij bepleit dat de verdachte hooguit als medeplichtige (van het subsidiaire feit) kan worden aangemerkt. Meer subsidiair heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof (deels) tot andere beslissingen komt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de op de terechtzitting in eerste aanleg van 1 december 2023 op vordering van de officier van justitie toegestane vordering wijziging tenlastelegging. Van die vordering wijziging tenlastelegging is als bijlage I een kopie aan dit vonnis gehecht. De daarin vermelde tenlastelegging geldt als hier overgenomen.
De verdenking komt er – kort en zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog aan de orde – op neer dat de verdachte zich in de periode van 16 mei 2022 tot en met 6 juli 2022 in Curaçao als medepleger of medeplichtige schuldig heeft gemaakt aan de (al dan niet opzettelijke) uitvoer uit Curaçao van ongeveer 66, 69 en 60,5 kilo cocaïne (
zaaksdossier Parrot).
Bewezenverklaring
Het Hof acht – op grond van de inhoud van de (in het geval van cassatieberoep) in een bijlage II bij dit vonnis op te nemen bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op meer tijdstippen in de periode van 16 mei 2022 tot en met 19 juni 2022 te Curaçao, tezamen en in vereniging met anderen, heeft uitgevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960, een hoeveelheid van ongeveer 66.080 gram en een hoeveelheid van
ongeveer 67.780gram en een hoeveelheid van
ongeveer60.560 gram
(steeds)van een materiaal bevattende cocaïne, althans enige bereiding van cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960.
Het Hof acht niet bewezen wat de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd; omwille van de leesbaarheid zijn ook wijzigingen aangebracht in de bewezenverklaring (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverwegingen en bespreking van verweren
Het zaaksdossier Parrot bevat de resultaten van een onderzoek naar drie containers met kalksteen van de Mijnmaatschappij die in de periode mei – juli 2022 vanuit Curaçao naar Nederland zijn verscheept en waarin, in Nederland bleek, cocaïne werd aangetroffen. Het onderzoek richtte zich op de vraag wie betrokken was bij het uitvoeren van harddrugs vanuit Curaçao naar Nederland. De containers zouden zijn gevuld op het terrein van de Mijnmaatschappij op 24 mei, 6 juni en 7 juni 2022. De containers hadden alle drie als eindbestemming [bedrijf] te Silvolde (NL).
Het Hof stelt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep het volgende vast. Omwille van de leesbaarheid en duidelijkheid zal de verdachte steeds bij zijn naam worden genoemd. Reden daarvoor is dat zijn broer (met zelfde achternaam) ook in het onderzoek naar voren is gekomen.
Container 1 (TCNU 1683313), gevuld op 24 mei 2022.
Op 23 mei 2022 huurt [medeverdachte 1] een busje van het merk Toyota. Als hij die gaat ophalen, is hij samen met [medeverdachte 2].
[Verdachte] (de verdachte), de broer van [medeverdachte 1], had op de dagen daaraan voorafgaand geregeld dat een container werd geplaatst op het terrein van de Mijnmaatschappij. Ook regelde hij dat er een Bobcat naar dat terrein werd vervoerd. Hij onderhield de contacten met Cusbro (welk bedrijf de containers leverde) en het transportbedrijf Sunrise Transport, welke het vervoer van de containers naar en van de Mijnmaatschappij uitvoerde. Bij de doorzoeking in de woning van [de verdachte] is een aantekeningenboekje aangetroffen met daarin gegevens van (de contactpersoon van) [bedrijf] BV. Hij heeft daarover verklaard dat dat het bedrijf in Nederland was dat om de stenen had gevraagd. Ook zijn facturen aangetroffen van de Mijnmaatschappij die zijn te relateren aan de drie containers. De verdachte heeft verklaard dat hij deze facturen cash heeft betaald. Ook waren er drie facturen van Sunrise Transport, die hij heeft betaald. Geld daarvoor kreeg hij van iemand over wie hij verder weinig kan verklaren.
[medeverdachte 1] en [de verdachte] hebben in deze periode geregeld telefonisch contact met elkaar, onder meer over ‘dingen om ze op te vervoeren’ en over een Bobcat. In sommige gesprekken is iemand op de achtergrond te horen, onder andere in een gesprek over een Bobcat. De politie herkende de stem van [medeverdachte 2].
Het eerder genoemde (witte) Toyota busje rijdt in de ochtend van 24 mei 2022 - met kenteken B51-82 - via [adres; verblijfplaats medeverdachte 2] en komt rond 13:05 aan bij de Mijnmaatschappij. Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 2] (geregeld) op [adres] verbleef.
Een aan hem te koppelen telefoonnummer, eindigend op [telefoonnummer] legde op 24 mei op dezelfde tijden en dezelfde route af als het busje met kenteken B51-82. [Medeverdachte 2] heeft daar geen verklaring voor gegeven.
Als het busje aankomt op het terrein van de Mijnmaatschappij zijn er drie inzittenden. Twee van hen worden door de politie herkend als [medeverdachte 1] en [de verdachte]. De derde persoon bestuurt op het terrein van de Mijnmaatschappij een witte Bobcat. Op camerabeelden is bij herhaling te zien dat het busje wordt geopend en dat [medeverdachte 1] heen en weer loopt tussen het busje en de Bobcat en bewegingen maakt die er op lijken te duiden dat hij voorwerpen uit het busje op de Bobcat laadt. Deze rijdt vervolgens de container in. Ook is gezien dat [medeverdachte 1] en de (bestuurder van de) Bobcat zich meermalen tegelijk in de container bevinden.
Nadien wordt de container gesloten en wordt deze op verzoek van [de verdachte] opgehaald en naar de haven gebracht. Het busje verlaat het terrein van de Mijnmaatschappij met drie inzittenden (waarvan [de verdachte] en [medeverdachte 1] zijn herkend) en rijdt via de Kaya Koruna (waar [de verdachte] uitstapt) naar de [adres; verblijfplaats medeverdachte 2].
De container wordt op het schip Baltic Clipper geladen. Deze vertrekt op 5 juni 2022 naar Nederland en komt op 22 juni aan in de haven van Vlissingen. In Nederland wordt de container op 29 juni 2022 vervoerd naar [bedrijf] te Silvolde. Deze komt op 29 juni 2022 daar aan. Op 30 juni wordt gezien dat vanuit de container pakketten uit steenachtig materiaal worden gehaald en in tassen worden geladen en in een auto gezet. De politie heeft de auto aangehouden en vijf big shoppers met pakketten aangetroffen, gelijkend op pakketten cocaïne. Deze zijn getest en gewogen. Het ging in totaal om (ongeveer) 66kg cocaïne.
Containers 2 en 3 (SEGU 7903126 en VICU 888372), gevuld op 6 en 7 juni 2022
Een soortgelijke gang van zaken met betrekking tot het inladen van een container herhaalde zich op 6 en 7 juni 2022.
[De verdachte] heeft de containers geregeld en [medeverdachte 1] heeft het (zelfde) busje met kenteken B51-82 gehuurd. Hij is de bestuurder van het busje.
6 juni 2022
Gezien is, dat het busje in de ochtend van 6 juni 2022 voor het erf van [adres; verblijfplaats medeverdachte 2] staat. Het busje rijdt van daaruit naar de Kaya Koruna, alwaar [de verdachte] instapt. Bij de Kaya Pachi Jan Bakhuis, stopt het busje en stapt [de verdachte] uit. Er wordt een Bobcat op een takelwagen gezet. [De verdachte] stapt weer in het busje. Het busje en de takelwagen met de Bobcat rijden weg en komen even later beide bij de Mijnmaatschappij aan. Op camerabeelden van 6 juni met zicht op het terrein van de Mijnmaatschappij heeft de politie het witte busje, de Bobcat en [medeverdachte 1] en [de verdachte] herkend. [De verdachte] stond op enig moment buiten het busje terwijl [medeverdachte 1] achter in het busje iets aan het doen was. NN1 bestuurde de Bobcat.
De container die op 6 juni is ingeladen (SEGU 7903126) wordt na het vullen op verzoek van [de verdachte] opgehaald. Er wordt dan direct een nieuwe container geplaatst (VICU 888372).
Nadat de container is afgevoerd van het terrein van de Mijnmaatschappij, rijdt het witte busje met drie inzittenden via de Kaya Koruna, waar [de verdachte] uitstapt, in de richting van de [adres; verblijfplaats medeverdachte 2]. Het busje rijdt daarna via de Kaya Shilling richting het adres Martha Koosje, waar [medeverdachte 2] uitstapt.
7 juni 2022
Het bekende busje is op 7 juni in de ochtend, op weg naar de Mijnmaatschappij, onderweg gestopt bij een tankstation in Rio Canario. Gezien is dat [medeverdachte 2] uitstapte en ging tanken. Hierna is het busje doorgereden naar de Mijnmaatschappij. Daar is container 3 op dezelfde wijze gevuld met materialen afkomstig uit het busje met behulp van de Bobcat.
De politie heeft waargenomen dat de bestuurder van de Bobcat steeds dezelfde persoon betrof, aangeduid als NN1.
Op grond van voornoemde vastgestelde feiten en omstandigheden stelt het Hof vast dat NN1 (steeds, zowel voor container 1 als voor containers 2 en 3) [medeverdachte 2] is geweest.
Containers 2 en 3 vertrekken op 19 juni 2022 op het schip Luzon Strait naar Nederland en komen daar op 6 juli 2022 aan. De eindbestemming is [bedrijf]. De containers worden in de haven van Vlissingen gecontroleerd. Er worden steenachtige ‘bollen’ gevonden die lijken op de ‘bollen’ die op 30 juni in Silvolde waren gezien, komende uit container 1 en waarin pakketten cocaïne waren verpakt. De ‘bollen’ uit containers 2 en 3 worden opengebroken en gecontroleerd en deze blijken pakketten cocaïne te bevatten. Netto gewicht (ongeveer) 60kg cocaïne en (ongeveer) 67kg cocaïne.
De Bobcat die op genoemde drie data is gebruikt, heeft dezelfde kenmerken (namelijk wit met opvallende rode onderdelen en diverse bepaalde beschadigingen) als een Bobcat die op 20 maart 2023 in beslag genomen op het terrein van de [adres; verblijfplaats medeverdachte 2]. Een sleutel, passend op deze Bobcat werd onder andere bij [medeverdachte 1] aangetroffen.
[Medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben op 8 juni 2022 een gesprek over ‘blokken’ en ‘die van Colombia’, waaruit het Hof, mede gezien de overige inhoud van het dossier, afleidt dat zij zich in die periode (die samenvalt met de periode van de onderhavige feiten) bezig hielden met (handel in) cocaïne.
Wetenschap en opzet bij de verdachte?
De raadsman heeft bij pleidooi aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte wetenschap had van en opzet had op de aard en de inhoud van hetgeen in de containers zou worden vervoerd.
De procureur-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de opzet op de uitvoer wel kan worden bewezen en wijst er in dat verband op dat de verklaringen van de verdachte op onderdelen ongeloofwaardig zijn.
Het Hof is van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van vol opzet op hetgeen hem wordt verweten en dat evenmin kan worden geconcludeerd dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er drugs zouden zitten in de lading die op het terrein van de Mijnmaatschappij in de containers werd geladen.
Het Hof spreekt hem van dat onderdeel van de tenlastelegging vrij. Daarbij betrekt het Hof dat uit nader onderzoek, verricht hangende het hoger beroep, is gebleken dat de verdachte, anders dan eerder werd aangenomen, geen deelnemer was aan het gesprek van 8 juni 2022 waarin werd gesproken over ‘blokken’ en ‘die van Colombia’.
Wel acht het Hof bewezen dat de verdachte (niet-opzettelijk) een rol heeft gehad in het geheel, hetgeen in dit geval ook een strafbaar feit oplevert. Er is geen sprake van een situatie waarin iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, waarbij de verdachte geheel verontschuldigbaar heeft gedwaald omtrent de feiten.
Het Hof overweegt in dat verband als volgt.
Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat als de containers klaar waren, een persoon, genaamd [naam betrokkene 1], naar Nieuwpoort (het Hof begrijpt: bij de Mijnmaatschappij) kwam om hem contant geld te geven zodat hij (de verdachte) de containers kon betalen. Waarom [naam betrokkene 1] dat zelf niet kon doen, wist de verdachte niet, misschien omdat men [naam betrokkene 1] niet vertrouwde of omdat hij niet naar binnen kon. De verdachte weet verder weinig over [naam betrokkene 1]. Later verklaarde de verdachte dat het om ene [naam betrokkene 2] zou zijn gegaan die hem het geld gaf. Ook over hem weet hij verder weinig te zeggen. De verdachte verklaart dus wisselend en weet weinig te vertellen over degene die hem grote geldbedragen geeft om – cash - facturen te betalen.
De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij zijn broer [medeverdachte 1], voor wie hij naar eigen zeggen een en ander regelde, geen vragen stelde over waarom er containers nodig waren, wat daarin precies zou worden vervoerd en/of sinds wanneer zijn broer betrokken was bij de uitvoer van (kalk)stenen naar Nederland. Ook heeft hij verklaard niet te weten wie op de betreffende drie dagen de derde persoon in het busje was. Het Hof acht dat laatste ongeloofwaardig en zelfs al zou deze verklaring worden gevolgd, dan is het Hof van oordeel dat de verdachte in de gegeven omstandigheden vragen had moeten stellen, dat hij enig onderzoek had kunnen en ook moeten doen naar met wie hij steeds naar de Mijnmaatschappij reed, waarom en naar hetgeen ze nu precies aan het doen waren.
Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat de verdachte een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van de uitvoer van de harddrugs.
Medeplegen of medeplichtigheid?
De raadsman heeft bij pleidooi bepleit dat hooguit sprake is van medeplichtigheid van de verdachte ten aanzien van hetgeen hem wordt verweten.
De procureur-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wel sprake is van medeplegen.
Uit de hiervoor beschreven feitelijke gang van zaken volgt naar het oordeel van het Hof zonder meer een nauwe en bewuste samenwerking tussen de drie verdachten. De rol van de verdachte was van voldoende gewicht om te spreken van medeplegen. Het regelen van het vervoer, het (laten) wegen, sluiten en betalen van de containers waarin de drugs zijn uitgevoerd (en het onderhouden van contacten met deze en gene daarvoor), het regelen van het vervoer van de Bobcat naar de Mijnmaatschappij zodat de drugs in de container konden worden geladen, het zijn in dit geval belangrijke schakels geweest in de uitvoer van de drugs naar Nederland. Het Hof wijst er in dit verband nog op dat op grond van artikel 1, lid 3 van de Opiumlandsverordening onder uitvoering van middelen, als bedoeld in artikel 3 (waaronder cocaïne), is begrepen: het uitvoeren van de voorwerpen of goederen, waarin de middelen verpakt of geborgen zijn en het met bestemming naar het buitenland vervoeren, ten vervoer aannemen of ten vervoer aanbieden (...) of het aanwezig hebben van de voorwerpen of goederen waarin de middelen verpakt of geborgen zijn. De verdachte was hier met anderen nauw bij betrokken.
Dat hij wist dat de inhoud van de containers naar Nederland zou gaan, leidt het Hof af uit zijn verklaring dat hij wist dat een en ander werd gedaan op verzoek van [bedrijf] te Nederland.
Dat betekent dat het Hof bewezen acht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de uitvoer van harddrugs, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde is voorzien bij artikel 3, eerste lid, aanhef, onder c en/of d en/of e en A en strafbaar gesteld in artikel 11, eerste lid, aanhef, onder b van de Opiumlandsverordening 1960, juncto artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, van de Opiumlandsverordening 1960, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder dat is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten door de rechter worden opgelegd.
Het Hof neemt met betrekking tot de ernst van het bewezen verklaarde het volgende in beschouwing.
De verdachte heeft samen met anderen drie containers met daarin in totaal ruim 194 kilo cocaïne uit Curaçao uitgevoerd. Een dergelijke hoeveelheid is van dien aard, dat moet worden aangenomen dat deze hoeveelheid bestemd was voor verdere verspreiding en handel. Alhoewel de verdachte niet opzettelijk heeft gehandeld, heeft hij een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit dat gepaard pleegt te gaan met ernstige vormen van geweld en criminaliteit en waarvan een ondermijnend en corrumperend effect uitgaat, waartegen krachtig moet worden opgetreden. Het gebruik van harddrugs is bovendien verslavend en zeer schadelijk voor de volksgezondheid en daar heeft de verdachte aan bijgedragen.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een die een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Hof heeft voorts in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij niet eerder voor een soortgelijk misdrijf is veroordeeld. Ook houdt het Hof in strafmatigende zin enigszins rekening met de hogere leeftijd en de gezondheidsklachten van de verdachte, zoals hiervan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het Hof is na afweging van het voorgaande tot de slotsom gekomen dat een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, passend en geboden is, hetgeen met aftrek van het voorarrest er op neerkomt dat de verdachte, die op 17 september 2024 uit voorlopige hechtenis is geschorst, niet terug naar de gevangenis hoeft. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20 en 1:21 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het Hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van 7 juni 2024 voor zover gericht tegen de vrijspraak van hetgeen de verdachte onder 2 ten laste is gelegd;
vernietigt het vonnis van het Gerecht – voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen – en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot
18 (achttien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.W. van ‘t Westeinde, voorzitter,
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg en mr. D.M. Thierry, leden van het Hof, bijgestaan door mr. P. Dingemanse en mr. M.T. Maas, (zittings)griffiers, en op 18 december 2025 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.
Mrs. Thierry en Maas zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.