ECLI:NL:OGHACMB:2025:33

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
CUR202301429 – CUR2023H00286
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verjaring van leningvordering en terugbetaling na verstekvonnis

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap Shon Fia tegen een verzetvonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De zaak betreft een leningovereenkomst uit 2015 tussen Shon Fia en een geïntimeerde, waarbij de leningverstrekker een bedrag van NAf 1.000 heeft verstrekt. De lening moest in vier termijnen worden terugbetaald, maar de geïntimeerde heeft in de verzetprocedure gesteld dat zij de lening eind 2015 heeft afgelost. Het Gerecht heeft de vordering van Shon Fia afgewezen, omdat deze niet voldoende heeft aangetoond dat de lening niet was afgelost. In hoger beroep heeft Shon Fia de aflossingen betwist en een beroep gedaan op de verjaring van de vordering. Het Hof heeft geoordeeld dat het beroep op verjaring slaagt, omdat de eerste aanmaning van Shon Fia pas in februari 2022 is verzonden, terwijl de vordering al was verjaard. Het Hof heeft ook geoordeeld dat Shon Fia gehouden is tot terugbetaling van hetgeen de geïntimeerde op grond van het verstekvonnis heeft betaald, omdat het verstekvonnis niet kan standhouden. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere uitlating door partijen.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Registratienummers: CUR202301429 – CUR2023H00286
Uitspraak: 21 januari 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de besloten vennootschap
JOYFIELDS INTERNATIONAL B.V.,
handelend onder de naam Shon Fia,
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde in het verzet, thans appellante,
gemachtigde: mr. A.V.G. Rooijer,
tegen
[geïntimeerde],
wonend in [woonplaats],
in eerste aanleg eiseres in het verzet, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. A.K.H. Ayubi.
Partijen worden hierna Shon Fia en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

Deze zaak gaat over de vraag of een leningverstrekker nog een vordering heeft uit hoofde van een in 2015 afgesloten leningovereenkomst. De vordering van de leningverstrekker is bij verstekvonnis toegewezen, maar in de daarop gevolgde verzetprocedure alsnog afgewezen. In dit hoger beroep beoordeelt het Hof de vordering opnieuw.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 18 oktober 2023 ingekomen akte van appel is Shon Fia in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 11 september 2023 uitgesproken verzetvonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).
2.2
Bij op 17 november 2023 ingekomen memorie van grieven heeft Shon Fia twee grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en haar vorderingen alsnog zal toewijzen.
2.3 [
[geïntimeerde] heeft geen memorie van antwoord genomen.
2.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend, de gemachtigde van [geïntimeerde] met (op voorhand aan de wederpartij gestuurde) producties.
2.5
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Feiten
3.1
Op 10 augustus 2015 heeft [geïntimeerde] met Shon Fia een leningovereenkomst gesloten waarbij zij een bedrag van NAf 1.000 heeft ontvangen, terug te betalen in vier termijnen van NAf 350,08 per maand, uiterlijk (na ontvangst van salaris) op de laatste dag van de maand ingaande 26 augustus 2015. De rente over de geleende hoofdsom en over te laat betaalde bedragen (aflossingen) bedraagt 8,5% per maand.
Vorderingen
3.2
In deze rechtszaak heeft Shon Fia gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van NAf 4.230,38 vermeerderd met rente van 3% per jaar vanaf 26 april 2023, NAf 375 aan incassokosten en de proceskosten.
Beslissing van het Gerecht
3.3
Bij het bestreden verzetvonnis heeft het Gerecht de vordering van Shon Fia afgewezen omdat – kort gezegd - Shon Fia, die niet ter zitting is verschenen, de door [geïntimeerde] gestelde aflossingen op de lening onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Daarmee is, aldus het Gerecht, komen vast te staan dat [geïntimeerde] de lening eind december 2015 heeft afgelost en van haar betalingsverplichting is bevrijd. Verder heeft het Gerecht overwogen dat Shon Fia moet terugbetalen wat [geïntimeerde] na executie van het verstekvonnis aan Shon Fia heeft betaald. De betaling van NAf 2.088 is onverschuldigd gedaan volgens het Gerecht. Die beslissing is
het Hof neemt aan bij vergissing
-niet als zodanig in het dictum opgenomen.
Beoordeling door het Hof
3.4
Shon Fia betwist in hoger beroep alsnog de door [geïntimeerde] gestelde aflossingen. Zij verwijst naar het overzicht rekeningverloop (productie 5 bij verzoekschrift) waarin slechts één aflossing van NAf 350 in september 2015 is opgenomen. De door [geïntimeerde] gestelde (contante) aflossing in december 2015 is daarin niet vermeld. De tweede grief is gericht tegen de overweging van het Gerecht dat Shon Fia is gehouden om het door [geïntimeerde] naar aanleiding van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis betaalde bedrag aan haar terug te betalen.
Processuele aspecten
3.5 [
[geïntimeerde] heeft geen memorie van antwoord ingediend. Partijen zijn bevoegd, en hebben daarvan ook gebruik gemaakt, om hun zaak te bepleiten. Zij kunnen in eerste aanleg aangevoerde stellingen en weren toelichten, verbeteren en aanvullen. Met nieuwe, voor het eerst bij pleidooi aangevoerde feiten mag de rechter rekening houden als de wederpartij deze feiten erkent of aanvaardt dat deze feiten in de rechtsstrijd worden betrokken. Ingeval de wederpartij dit niet aanvaardt, kan de rechter deze feiten terzijde laten op de grond dat de wederpartij daarop niet meer voldoende heeft kunnen reageren (zie HR 10 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8289).
3.6
Uit het bovenstaande volgt dat het Hof acht zal slaan op hetgeen [geïntimeerde] in hoger beroep nader heeft aangevoerd in verband met hetgeen zij in eerste aanleg heeft aangevoerd. Dat geldt ook voor de door [geïntimeerde] bij pleidooi overgelegde producties, voor zover deze een nadere onderbouwing inhouden van haar stellingen in eerste aanleg. Met inachtneming van het voorgaande zal het Hof deze zaak beoordelen.
Verjaring
3.7
Als meest verstrekkend verweer heeft [geïntimeerde] in het verzetschrift en herhaald in de pleitnota in hoger beroep, een beroep gedaan op verjaring van de vordering.
3.8
Ingevolge artikel 3:307 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of een doen (waaronder een verbintenis tot betaling van een geldbedrag) door verloop van vijf jaar na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. De vordering waar het hier om gaat is opeisbaar geworden – veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat [geïntimeerde] niet tijdig aan haar aflossingsverplichting heeft voldaan en de verbintenis tot nakoming niet teniet is gegaan – 30 september 2015.
3.9 [
[geïntimeerde] stelt dat de eerste aanmaning van Shon Fia dateert van 24 februari 2022, toen de vordering al was verjaard. Shon Fia heeft echter ook een aanmaningsbrief overgelegd van 20 september 2017, zonder daar specifiek naar te verwijzen. Dat heeft [geïntimeerde] in hoger beroep gedaan. [geïntimmerde] stelt deze brief nooit te hebben ontvangen.
3.1
Het Hof is van oordeel dat het beroep op verjaring slaagt. In de verzetprocedure heeft Shon Fia dit verweer niet weersproken net zo min als zij dat in hoger beroep heeft gedaan. Shon Fia heeft de stelling van [geïntimeerde] dat zij de brief van 20 september 2017 niet heeft ontvangen en pas onder ogen heeft gekregen in deze procedure, niet betwist en heeft van de verzending en ontvangst van die brief geen bewijs geleverd of aangeboden. Het Hof zal er daarom vanuit gaan dat die brief [geïntimeerde] niet tijdig heeft bereikt en dat daarom de daarin neergelegde verklaring, voor zover die al als een stuitingshandeling als bedoeld in artikel 3:317 lid 1 BW heeft te gelden, geen werking heeft gehad. De eerste aanmaning (die Shon Fia zelf opmerkelijk genoeg ook als zodanig aanduidt) dateert van februari 2022, toen de vordering al was verjaard. Grief 1 faalt daarom.
Terugbetaling
3.11
Grief 2 is gericht tegen het oordeel van het Gerecht dat Shon Fia is gehouden tot terugbetaling van hetgeen [geïntimeerde] op grond van het verstekvonnis heeft betaald. Omdat op grond van het hiervoor overwogene ook het Hof tot het oordeel komt dat het verstekvonnis geen stand kan houden, is Shon Fia gehouden tot restitutie van hetgeen [geïntimeerde] naar aanleiding van dat vonnis heeft betaald. Shon Fia voert aan dat [geïntimeerde] niets heeft betaald. [geïntimeerde] stelt, onder overlegging van een overeenkomst tussen haar en Van Buuren incasso (die [geïntimeerde] onder protest heeft ondertekend onder voorbehoud van deze procedure) en een overeenkomst die mede is ondertekend door haar werkgever (productie 8 bij pleidooi) dat zij inmiddels het volledig door Shon Fia gevorderde bedrag heeft voldaan. Daarop heeft Shon Fia niet meer kunnen reageren.
3.12
Het Hof zal Shon Fia daarom alsnog in de gelegenheid stellen om zich bij op voorhand aan [geïntimeerde] toe te sturen akte daarover uit te laten. [geïntimeerde] zal, bij gelijktijdig te nemen en eveneens op voorhand aan Shon Fia toe te sturen akte, bewijsstukken kunnen overleggen waaruit blijkt welk bedrag zij inmiddels heeft betaald naar aanleiding van het tenuitvoer gelegde verstekvonnis. Het Hof zal de zaak daartoe verwijzen naar de rol.
3.13
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
B E S L I S S I N G
Het Hof
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 11 februari 2025 voor gelijktijdig te nemen akte van uitlating door partijen als bedoeld in 3.12,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, C.J.H.G. Bronzwaer en E.P. van Unen, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 21 januari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.