ECLI:NL:OGHACMB:2025:38

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
CUR2023H00306
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep adoptieverzoek door voogdes afgewezen wegens onvoldoende afstand van ouders

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een adoptieverzoek van een voogdes. De voogdes, die sinds 2018 de minderjarige opvoedt, had in eerste aanleg een verzoek tot adoptie ingediend, maar dit was afgewezen omdat niet was vastgesteld dat het kind niets meer van zijn ouders te verwachten had. De moeder van het kind, die nog steeds een rol in zijn leven wil spelen, en de vader, die recentelijk een actieve rol heeft aangenomen, zijn belangrijke factoren in deze zaak. De voogdes heeft in hoger beroep verzocht om de eerdere beschikking te vernietigen en het adoptieverzoek alsnog toe te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 januari 2025 zijn alle betrokkenen, behalve het kind, verschenen en hebben zij hun standpunten toegelicht. Het Hof heeft geconcludeerd dat, hoewel de voogdes en de vader het adoptieverzoek steunen, er onvoldoende bewijs is dat het kind niets meer van zijn ouders te verwachten heeft. De moeder heeft nog steeds een relatie met het kind, en de vader heeft een actieve rol in zijn leven. Het Hof heeft daarom besloten het verzoek tot adoptie af te wijzen en de eerdere beschikking te bevestigen, waarbij het belang van het kind bij het behoud van familierechtelijke betrekkingen met zijn ouders zwaarwegend is geacht. De beslissing houdt geen negatief oordeel in over de opvoeding door de voogdes, die als liefdevol en aandachtig wordt beschouwd.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Zaaknummers: CUR202300374 en CUR2023H00306
Uitspraak: 28 januari 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
op het verzoek van:
[appellant]
wonend in Curaçao,
in eerste aanleg verzoekster, thans appellante,
gemachtigde: mr. N.B. Louisa,
tot uitspraak van de adoptie door haar van de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 in Curaçao,
kind van:
[geïntimeerde],
wonend in Curaçao,
belanghebbende, in eerste aanleg verweerster, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. A.M. Perigault Monte,
en
[belanghebbende],
wonend in Curaçao,
belanghebbende,
in eerste aanleg en thans verschenen in persoon.
Betrokkenen worden hierna de voogdes, [minderjarige] of het kind, de moeder en de vader genoemd.

1.De zaak en de feiten in het kort

[minderjarige] is geboren uit de moeder en door de vader erkend. Hij woont bij en wordt opgevoed en verzorgd door de voogdes, sinds 2018. De voogdes is bij beschikking van 14 oktober 2020 als zodanig benoemd, waarbij de moeder is ontheven uit het gezag over de minderjarige. In eerste instantie is het verzoek van de voogdes tot adoptie van het kind afgewezen op de grond dat niet vaststaat dat hij niets meer van zijn moeder te verwachten heeft. De voogdes wil in dit hoger beroep de adoptie alsnog uitgesproken zien.

2.Het verloop van de procedure

2.1
De voogdes is bij beroepschrift, met producties, ingekomen op 16 november 2023, in hoger beroep gekomen van de beschikking van 5 oktober 2023 (hierna: de bestreden beschikking) van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht). De conclusie van de voogdes strekt ertoe dat het Hof de beschikking zal vernietigen en het verzoek tot het uitspreken van de adoptie van [minderjarige] door haar alsnog zal toewijzen.
2.2
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad op
7 januari 2025. Alle hiervoor genoemde betrokkenen behalve het kind zijn verschenen. De vertegenwoordiger van de Voogdijraad is ook verschenen. Betrokkenen hebben - waar nodig met bijstand van een tolk Papiaments - vragen van het Hof beantwoord en hun ervaringen met [minderjarige] en met elkaar beschreven. De gemachtigden hebben de standpunten van de voogdes en de moeder toegelicht aan de hand van pleitnota’s, waarvan exemplaren zijn overgelegd. De gemachtigde van de moeder heeft daarbij een aan haar gerichte brief overgelegd van 25 oktober 2024 van drs. [naam], afdelingshoofd bij het Ministerie van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn, Sector Familie & Jeugd, bevattende een verslag van de maatschappelijk werker F. Susanna die de moeder begeleidt. De gemachtigde van de voogdes heeft na een schorsing van de behandeling op deze brief gereageerd.
2.3
Beschikking is bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

3.1
Ingevolge art. 880 lid 2 Rv kan de moeder in hoger beroep kosteloos procederen zonder dat zij daarvoor toelating van het Hof nodig heeft. Ter vermijding van misverstanden zal het Hof dit in het dictum vermelden.
Beslissingen van het Gerecht
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft het Gerecht het verzoek van de voogdes om de adoptie van [minderjarige] uit te spreken afgewezen. De motivering van deze beslissing is, kort gezegd, dat niet vaststaat dat het kind niets meer van zijn moeder te verwachten heeft. De vader had bij het Gerecht ingestemd met het adoptieverzoekverzoek. Aan de eveneens verzochte wijziging van de geslachtsnaam van [minderjarige] in “[naam]” heeft het Gerecht geen overweging en beslissing gewijd. Dit geldt ook voor het tegenverzoek van de moeder om een structurele omgangsregeling tussen haar en het kind te bepalen.
Omvang van de zaak in hoger beroep
De voogdes heeft tijdens de mondelinge behandeling het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van [minderjarige] in die van haar ingetrokken. Daarover zal het Hof dus niet oordelen. Een toewijzende beslissing zou zich ook niet verdragen met de hierna volgende beslissing op het adoptieverzoek. Partijen hebben in de stukken en bij de mondelinge behandeling in hoger beroep geen aandacht besteed aan een omgangs
regelingtussen de moeder en het kind. Tegen het ontbreken van een beslissing daarover in de bestreden beschikking is geen (incidenteel) hoger beroep ingesteld. Ook daarover zal het Hof dus niet beslissen.
3.3
Aldus luidt de enige vraag die het Hof nu moet beantwoorden:
Moet de beschikking van het Gerecht tot afwijzing van het adoptieverzoek in stand blijven (zoals de moeder wil) of moet het verzoek alsnog worden toegewezen (zoals de voogdes wil met instemming van de vader)?
Overwegingen van het Hof
3.5
Zoals het Hof betrokkenen bij de mondelinge behandeling heeft voorgehouden, is voor het antwoord op deze vraag doorslaggevend of - in de woorden artikel 1:227 lid 3 BW – vaststaat dat het kind niets meer van zijn ouder
ste verwachten heeft. Als dat zo is,
kanhet adoptieverzoek worden toegewezen. Als het kind nog iets van (een van) zijn ouders te verwachten heeft,
moethet verzoek worden afgewezen.
3.6.1
In het contact tussen de moeder en [minderjarige] is sinds de bestreden beschikking nauwelijks wijziging gekomen. Het tot stand brengen van afspraken, tussen de voogdes en de moeder al dan niet met tussenkomst van derden, verloopt nog altijd problematisch. De belangrijkste oorzaak daarvan lijkt de beperkte beschikbaarheid, flexibiliteit en belastbaarheid van de moeder te zijn. De geringe belastbaarheid en snelle gekwetsheid – met boosheid en verzet als gevolg – blijken uit de genoemde brief van 25 oktober 2024 met bevindingen van de maatschappelijk werker. Zij begeleidt de moeder persoonlijk intensief op velerlei sociaal-maatschappelijk terrein en is aan (bemiddeling bij) verbetering van het contact tussen de moeder en de voogdes met betrekking tot het kind nog niet toegekomen. Sinds de bestreden beschikking zijn er slechts twee of drie contacten geweest, in een park of restaurant. Daarbij lijkt de moeder er een gewoonte van te maken om te laat te verschijnen en, als ze er is, meer aandacht te hebben voor haar telefoon dan voor haar kind. Niettemin zegt de moeder (uitbreiding van) het contact wel te willen en het Hof ziet geen reden om aan de oprechtheid van die wens te twijfelen. Het lijkt er echter op dat de moeder thans nog niet in staat is deze wens in consequent gedrag om te zetten. De zwangerschap en bevalling van haar inmiddels vierde kind hebben dit ook belemmerd.
3.6.2
Wat hiervan verder zij, het oordeel dat [minderjarige] van zijn moeder in het geheel niets meer te verwachten heeft kan het Hof niet baseren op haar gedrag, hoe wispelturig dat ook geweest mag zijn, tenminste in de beleving van de voogdes en de vader. Waar een wil is, moet (nog steeds) een weg gevonden kunnen worden. Hulp van derden zoals de maatschappelijk werker zal daarbij noodzakelijk zijn en die is, begrijpt het Hof uit de brief, beschikbaar. Een adoptie zou - hoewel het Hof geen grond heeft voor twijfel aan de intentie van de voogdes om ook daarna het contact tussen [minderjarige] en de moeder te blijven stimuleren - elk contact tussen moeder en kind definitief kunnen doorbreken. De voogdes zou immers van intentie kunnen veranderen en de moeder zou dan geen aanspraak meer op omgang met [minderjarige] kunnen maken, door het verdwijnen van de familierechtelijke betrekking met [minderjarige] als rechtsgevolg van de adoptie. Het is in deze situatie goed denkbaar dat adoptie niet in het belang van het kind op de lange termijn is.
3.7.1
Nieuw ten opzichte van de situatie tijdens de procedure voor het Gerecht is de rol van de vader. Hij heeft verklaard, en de moeder en de voogdes hebben dat bevestigd, dat hij een actieve rol als vader op zich heeft genomen en in de toekomst wil blijven spelen. De vader heeft liefde voor [minderjarige] ontwikkeld, bezoekt zijn voetbalwedstrijden, brengt hem in contact met zijn halfbroer (kind van de vader met een andere moeder) en met zijn ouders ([minderjarige] grootouders) met wie hij samenwoont. Zulke contacten en daaruit voortvloeiende, duurzame familierelaties zijn van groot belang voor de ontwikkeling van een kind.
3.7.2
Dat de vader zich niet tegen het adoptieverzoek verzet, betekent niet dat toewijzing om die reden in het belang van het kind is en dat voorbij kan worden gegaan aan [minderjarige] belang bij behoud van de familierechtelijke betrekking met zijn vader. Ook voor de relatie van het kind met de vader geldt: als de adoptie wordt uitgesproken houdt die in juridische zin op te bestaan. [minderjarige] is dan voor voortzetting van de contacten met zijn vader en diens familie aangewezen op de goede wil van de voogdes. Hoewel het Hof ook hier geen reden ziet om daaraan te twijfelen, is er geen zekerheid dat de voogdes die wil zal (kunnen) blijven omzetten in daden. Ook ten aanzien van de vader kan het Hof niet vaststellen dat [minderjarige] niets meer van hem te verwachten heeft. Integendeel: de indruk is dat hun band zich, door de inzet van de vader, positief aan het ontwikkelen is.
3.8
Adoptie zou, zoals de voogdes heeft aangevoerd, in het belang van [minderjarige] kunnen zijn omdat hij dan van haar en haar familie kan erven en omdat de administratieve en pijnlijke rompslomp bij gezamenlijk reizen zou worden weggenomen. Die belangen doen echter niet af aan het zwaarwegende belang van het kind bij behoud van familierechtelijke betrekkingen met zijn ouders, en kunnen overigens ook op andere wijze dan door adoptie worden gediend.
3.9
Het Hof ziet al met al onvoldoende grond voor toewijzing van het adoptieverzoek en zal het dus afwijzen, door bevestiging van de beschikking van het Gerecht.
3.1
Het Hof hecht eraan te benadrukken dat deze beslissing in geen enkel opzicht een negatief oordeel inhoudt over de wijze waarop de voogdes het kind opvoedt en verzorgt. Geen van de betrokkenen is van mening dat in die situatie wijziging zou moeten worden gebracht. Voortzetting van de liefdevolle en aandachtige opvoeding en zorg door de voogdes is in het belang van [minderjarige].
3.11
Het Hof ziet geen gronden voor een proceskostenveroordeling.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verstaat dat de moeder in hoger beroep kosteloos kan procederen;
bevestigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. van Unen, G.C.C. Lewin en C.J.H.G. Bronzwaer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 28 januari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.