ECLI:NL:OGHACMB:2025:61

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
SXM2024H00125 tot en met SXM2024H00132
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. drs. W.H. Bel
  • mr. drs. P.J.J. Vonk
  • mr. M.J. Leijdekker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in belastingzaak

In deze zaak is in hoger beroep in geschil of het Gerecht terecht het verzoek om een vergoeding van (integrale) proceskosten voor de bezwaar- en beroepsfase heeft afgewezen. De belanghebbende, wonende in Nederland, had tegen aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ voor de jaren 2015 tot en met 2018 bezwaar gemaakt. De Inspecteur verklaarde de bezwaren gegrond, maar wees het verzoek om kostenvergoeding af. De belanghebbende ging hiertegen in beroep, maar het Gerecht verklaarde de beroepen ongegrond. Vervolgens stelde de belanghebbende hoger beroep in, waarbij hij een integrale kostenvergoeding eiste. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende onvoldoende feiten had aangevoerd die zouden wijzen op ernstig onzorgvuldig handelen van de Inspecteur. Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht en wees het verzoek om kostenvergoeding af, zowel voor de bezwaar- als de beroepsfase. De slotsom was dat het hoger beroep niet slaagde en er geen aanleiding was voor een vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

Uitspraak

SXM2024H00125 tot en met SXM2024H00132
Datum uitspraak: 19 maart 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende],
wonende te Nederland,
belanghebbende,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (het Gerecht) van 31 juli 2024 in de zaak BBZ nrs. SXM202300298 t/m SXM202300303, SXM202300305 en SXM202300336, in het geding tussen:
belanghebbende
en
de Inspecteur der belastingen,zetelend in Sint Maarten,
de Inspecteur.

1.Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende zijn aanslagen inkomstenbelasting (IB) en premie AVBZ voor de jaren 2015 tot en met 2018 opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de aanslagen bezwaar gemaakt.
1.3.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 23 januari 2023 de bezwaren tegen de aanslagen gegrond verklaard en het verzoek om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft op 20 maart 2023 tegen de afwijzing van het verzoek om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase (pro forma) beroepen ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50. Belanghebbende heeft de beroepen nadien gemotiveerd.
1.5.
Het Gerecht heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.6.1.
Belanghebbende op 30 september 2024 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht. Daarvoor is een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 300.
1.6.2.
De Inspecteur heeft geen verweerschrift in hoger beroep ingediend.
1.7.
De zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2025. De rechters en de griffier waren aanwezig op het Hof in Curaçao en hadden een videoverbinding met het Gerecht in Sint Maarten. Op de zitting is (digitaal in beeld) belanghebbende verschenen vergezeld door zijn gemachtigden [A] en [B]; namens de Inspecteur zijn aanwezig [C] en [D].
1.8.
Ter zitting hebben belanghebbende en de Inspecteur een pleitnota voorgedragen. De pleitnota’s zijn toegevoegd aan de stukken van het geding. Aan het eind van de behandeling van het hoger beroep is het onderzoek ter zitting gesloten.

2.Geschil in hoger beroep

2.1.
In hoger beroep is in geschil of het Gerecht terecht het verzoek om een vergoeding van (integrale) proceskosten voor de bezwaar- en beroepsfase heeft afgewezen. Ook voor de hoger beroepsfase is in geschil of belanghebbende een vergoeding van (integrale) proceskosten toekomt.
2.2.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende zijn verzoek om een immateriële schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn ingetrokken.
2.3.
Belanghebbende stelt dat hij in aanmerking komt voor voornoemde vergoeding van integrale proceskosten, hetgeen de Inspecteur bestrijdt.

3.Oordeel van het Gerecht

Het Gerecht heeft het volgende overwogen:
“2.1 Bij uitspraken op bezwaar is de Inspecteur volledig tegemoetgekomen aan het materiële geschil. De aanslagen zijn verminderd overeenkomstig de door belanghebbende ingediende aangiften. In beroep is tussen partijen uitsluitend in geschil of de verzoeken om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase door de Inspecteur terecht zijn afgewezen. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de beroepen ontvankelijk zijn.
2.2
Belanghebbende is van mening dat hij recht heeft op een integrale vergoeding voor de gemaakte kosten voor de bezwaarfase van in totaal USD 3.383,88 [Zoals afgeleid uit het ter zitting overgelegde kostenoverzicht ('Work related to the objection').”]
De Inspecteur stelt dat het verzoek om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase terecht is afgewezen.
Kosten bezwaarfase
2.3
Ingevolge artikel 32a, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in de Regeling proceskostenvergoeding bezwaarfase belastingzaken (hierna: de Regeling). In artikel 1 van de Regeling is bepaald dat een vergoeding van kosten voor de bezwaarfase uitsluitend betrekking kan hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
2.4
Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschriften verzocht om een vergoeding van de kosten voor de bezwaarfase en ook is sprake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het Gerecht is echter van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De Inspecteur heeft voorafgaand aan het opleggen van de aanslagen voor het jaar 2015 kenbaar gemaakt dat hij voornemens is van de ingediende aangifte af te wijken. De daarbij toe te passen correctie ziet op de door belanghebbende afgetrokken interestkosten van een lening verkregen van een aan hem gelieerde entiteit ([P] N.V.), onder meer omdat er geen aansluiting kon worden gevonden met de door de vennootschap ingediende aangifte winstbelasting. De aanslag voor het jaar 2015 en die in de jaren daarna zijn in afwijking van de aangiften van belanghebbende opgelegd. Het Gerecht acht het daarbij door de Inspecteur ingenomen standpunt niet onverdedigbaar. Dat vervolgens pas na afronding van een bij [P] N.V. ingesteld boekenonderzoek de aanslagen alsnog zijn verminderd overeenkomstig de aangiften, maakt naar het oordeel van het Gerecht nog niet dat de aanslagen door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht zijn opgelegd. Het Gerecht ziet ook verder geen aanleiding voor een veroordeling van de Inspecteur in de (integrale) kosten voor de bezwaarfase. De Inspecteur heeft de verzoeken om kostenvergoeding voor de bezwaarfase dan ook terecht afgewezen.
3 PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT
3.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.
3.2
Ten overvloede merkt het Gerecht nog het volgende op. Belanghebbende heeft voor de beroepsfase eveneens verzocht om een integrale proceskostenvergoeding. Volgens het door belanghebbende ter zitting overlegde overzicht met facturen zou het gaan om een bedrag van in totaal USD 24.855,57 aan proceskosten 2 [Zoals afgeleid uit het ter zitting overgelegde kosten overzicht (Appeal procedure’].
Het Gerecht merkt op dat dit bedrag geen reële weerspiegeling vormt van de proceskosten, waarbij de werkzaamheden van de gemachtigde bestaan uit het indienen van nagenoeg identieke beroepen ten aanzien van een geschil over het niet toewijzen van een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.”

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Belanghebbende concludeert in zijn hoger beroepschrift tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht, voor zover het de afwijzing van de integrale kostenvergoeding betreft en veroordeling van de Inspecteur tot het betalen van een integrale proceskostenvergoeding voor de bezwaar-, beroeps- en hogerberoepsprocedure.
Hij becijfert de totale kosten op $36.329,18.
Proceskosten bezwaarfase
4.2.
Ingevolge artikel 32a, lid 1, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in de Regeling proceskostenvergoeding bezwaarfase belastingzaken (hierna: de Regeling). In artikel 1 van de Regeling is bepaald dat een vergoeding van kosten voor de bezwaarfase uitsluitend betrekking kan hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
4.3.
Ingevolge vaste jurisprudentie is slechts sprake van bijzondere omstandigheden, en daarmee de mogelijkheid voor het toekennen van een integrale kostenvergoeding voor de bezwaar- en (hoger)beroepsfase, in het geval de Inspecteur het verwijt kan worden gemaakt dat hij een beschikking heeft gegeven of uitspraak heeft gedaan terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vgl. HR 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802), dan wel dat sprake is van in vergaande mate onzorgvuldig handelen door de Inspecteur (vgl. HR 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975).
Zowel ten aanzien van de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden als ter zake van de hoogte van de gemaakte integrale kosten heeft belanghebbende de bewijslast. Daarbij geldt dat alleen een vergoeding van kosten kan worden toegekend voor zover de kosten zien op bezwaar- of (hoger) beroepsfase.
4.4.1.
Belanghebbende heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die, anders dan hij stelt, leiden tot het oordeel dat ten tijde van het aan belanghebbende opleggen van de onderhavige aanslagen het op voorhand duidelijk was dat zij geen stand zou houden. Van een door de Inspecteur apert onjuist ingenomen standpunt is derhalve geen sprake. Evenmin is gebleken van ernstig onzorgvuldig handelen. Bij dit oordeel is het volgende van belang.
4.4.2.
Uit de voorafgaande aan de aanslagoplegging door de Inspecteur aan belanghebbende gestuurde brieven, omtrent de (uiteindelijk) op de aangiften aangebrachte correctie, kan niet de conclusie worden getrokken dat de Inspecteur een apert onjuist standpunt heeft ingenomen, noch dat sprake is van handelde tegen beter weten in. Uit de vragen die de Inspecteur in die brieven heeft gesteld kan veeleer worden afgeleid dat hij, in afwachting van de bevindingen van het boekenonderzoek bij [P] N.V., de correcties op de aangiften ter behoud van rechten heeft aangebracht.
4.4.3.
Dat de Inspecteur niet eerder dan na afronding van het boekenonderzoek bij [P] N.V. bij uitspraken op de ingediende bezwaarschriften heeft besloten de opgelegde aanslagen te verminderen tot de in de aangiften aangegeven bedragen, ondanks het feit dat de Inspecteur in de periode voorafgaand aan het afronden van het boekenonderzoek relevante informatie van belanghebbende had ontvangen naar aanleiding van door hem gestelde vragen, maakt niet dat de Inspecteur kan worden verweten dat hij ernstig onzorgvuldig of in strijd met het recht heeft gehandeld. De Inspecteur beschikt immers over een ruime controlebevoegdheid. Hij heeft met zijn werkwijze de grenzen van het betamelijke niet overschreden en dienaangaande kan evenmin worden geoordeeld dat hij tegen beter weten in heeft gehandeld. In de onderhavige omstandigheden stond het de Inspecteur vrij om de door belanghebbende verstrekte informatie pas te toetsen nadat hij kennis had genomen van de resultaten van het boekenonderzoek bij [P] N.V.. De door de Inspecteur gebezigde werkwijze past binnen de (algemene) wettelijke taak die de Belastingdienst heeft om een juiste belastingheffing te waarborgen. Aan die taak is, zoals hiervoor opgemerkt, een ruime controlebevoegdheid inherent. Dat de Inspecteur aan belanghebbende alleen voor het jaar 2015 voorafgaand aan het opleggen van de aanslagen een zogenoemde afwijkingsbrief heeft gestuurd, maakt dat niet anders.
Proceskosten (hoger)beroepsfase
4.5.1.
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.5.2.
Voor de kosten van hoger beroep zijn ingevolge de bepaling van 17g van de LBB de artikelen 7a tot en met 15 van de LBB overeenkomstige toepassing.
4.6.
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Hof zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, AB 2013, GT no. 512 (voorheen PB 2001, no. 127) (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
4.7.
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Als hoofdegel geldt dat een forfaitaire kostenvergoeding wordt toegekend. Belanghebbende heeft zowel voor de beroepsfase als de hoger beroepsfase verzocht om een integrale kostenvergoeding.
4.8.
Ingevolge artikel 2, lid 3 van het Besluit kan in bijzondere omstandigheden van een forfaitaire proceskostenvergoeding worden afgeweken. Van een bijzondere omstandigheid is sprake in de onder 4.3 genoemde situaties.
4.9.
Het Hof ziet geen aanleiding voor een integrale vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten van rechtsbijstand voor de (hoger)beroepsfase. De Inspecteur treft immers niet het verwijt dat hij een besluit heeft genomen of heeft gehandhaafd terwijl duidelijk is dat dit besluit geen stand zal houden in een daartegen ingestelde procedure (vgl. HR 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802) en ook is geen sprake van ernstig onzorgvuldig handelen door de Inspecteur (zie 4.4.1-4.4.3.). Alsdan is er geen reden voor het toekennen van een integrale proceskostenvergoeding voor de (hoger) beroepsfase.
4.10.
Gelet op het vorenoverwogene heeft het Gerecht terecht geoordeeld dat voor een integrale proceskostenveroordeling voor de bezwaar en beroepsfase geen aanleiding bestaat en bestaat er eveneens geen aanleiding voor een dergelijke vergoeding voor de hoger beroepsfase.
Slotsom
4.11.
De slotsom is dat het hoger beroep niet slaagt.

5.Griffierecht en proceskosten

Gelet op het voorgaande zijn geen termen aanwezig voor het vergoeden van het griffierecht aan belanghebbende dan wel voor een veroordeling van de Inspecteur in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken.

6.Beslissing

Het Hof
bevestigtde uitspraak van het Gerecht.
De uitspraak is gedaan door mr. drs. W.H. Bel, voorzitter, mr. drs. P.J.J. Vonk en mr. M.J. Leijdekker, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, als griffier.
De beslissing is op 19 maart 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
mr. L.M. de Leeuw van Weenen mr. drs. W.H. Bel
Afschriften zijn per post/per e-mail op aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.