ECLI:NL:OGHACMB:2025:79

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
CUR2023H00258
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mediationclausule en contractuele rente in een geschil tussen RPCR Investment LLC en Curaçao Waste Management N.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van RPCR Investment LLC (RPCR), een vennootschap gevestigd in Florida, tegen Curaçao Waste Management N.V. (CWM) en Recupal N.V., beide gevestigd in Curaçao. RPCR heeft schroot van Recupal gekocht en leningen verstrekt aan CWM en Recupal, die zij nu terugvordert. Het Hof oordeelt dat het recht van Florida van toepassing is, omdat RPCR als kredietverstrekker de kenmerkende prestatie heeft verricht. Het Hof heeft een tussenvonnis gewezen waarin partijen legal opinions moeten overleggen over de vraag of CWM terecht een beroep doet op onbevoegdheid van de rechter op basis van de mediationclausule en of de hoge rentepercentages in de leningsovereenkomsten in strijd zijn met het toepasselijke recht. De procedure begon met een akte van appel op 22 september 2023, gevolgd door een memorie van grieven en een memorie van antwoord. Tijdens het mondeling pleidooi op 5 november 2024 hebben de partijen hun standpunten toegelicht. Het Hof heeft vastgesteld dat er geen regeling is bereikt en heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling. De zaak betreft ook de vraag of de bedongen rentepercentages exorbitant zijn en in strijd met de wet, de goede zeden of de openbare orde. Het Hof heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om legal opinions over te leggen over deze vragen.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: CUR202100953 – CUR2023H00258
Uitspraak: 11 februari 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
RPCR INVESTMENT LLC,
gevestigd in Florida,
appellante,
in eerste aanleg eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. O.E. Kostrzewski,
tegen
1.
[geïntimeerde],
wonende in [woonplaats],
2. de naamloze vennootschap
RECUPAL N.V.,
gevestigd in Curaçao,
3. de naamloze vennootschap
CURACAO WASTE MANAGEMENT N.V.,
gevestigd in Curaçao,
geïntimeerden,
in eerste aanleg gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
gemachtigde: mr. C.A. Peterson.
Appellante wordt hierna RPPCR genoemd en geïntimeerden worden gezamenlijk aangeduid als partij CWM en afzonderlijk als [geïntimeerde] dan wel de bestuurder, als Recupal en als CWM.

1.De zaak in het kort

Recupal en CWM zijn in Curaçao gevestigde vennootschappen die afvalproducten verkopen en exporteren. RPCR, gevestigd in Florida, heeft schroot van Recupal gekocht en daarnaast ook leningen verstrekt aan de vennootschappen en hun bestuurder, die zij in dit geschil terugvordert. Het Hof oordeelt dat het recht van Florida van toepassing is, omdat RPCR als kredietverstrekker de kenmerkende prestatie heeft verricht. Het Hof wijst een tussenvonnis, waarin partijen legal opinions kunnen overleggen over onder meer de volgende vragen: doet partij CWM naar het recht van Florida terecht een beroep op onbevoegdheid van de rechter vanwege de tussen partijen overeengekomen mediationclausule en zijn de in de leningsovereenkomst genoemde hoge rentepercentages in strijd met dat toepasselijke recht.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 22 september 2023 ingekomen akte van appel is RPCR in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 21 augustus 2023 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).
2.2
Bij op 1 november 2023 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft RPCR vier grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en haar vorderingen alsnog zal toewijzen.
2.3
Bij memorie van antwoord heeft partij CWM de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het beroep van RPCR zal verwerpen. Bij deze conclusie heeft partij CWM incidenteel beroep ingesteld en gevorderd dat het Hof het vonnis zal vernietigen en zich onbevoegd verklaard, met veroordeling van RPCR in de proceskosten in beide instanties.
2.4
Bij memorie van antwoord in incidenteel appel heeft RPCR dat incidentele beroep bestreden.
2.5
Mondeling pleidooi heeft plaatsgevonden voor het Hof op 5 november 2024. Aanwezig waren de gemachtigde van RPCR en namens partij CWM de bestuurder, bijgestaan door zijn gemachtigde. De gemachtigden hebben gepleit aan de hand van pleitnota’s en het Hof heeft vragen gesteld. Aan het einde van het pleidooi is de zaak aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen een regeling van hun geschil te bereiken.
2.6
Partijen hebben ieder een akte genomen waaruit blijkt dat geen regeling is bereikt.
2.7
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

3.De feiten

3.1
Recupal en CWM zijn in Curaçao gevestigde vennootschappen met als bedrijfsactiviteit onder meer het verzamelen, de verkoop en export van afvalproducten, waaronder schroot. [geïntimeerde] is samen met een ander bestuurder van Recupal en van CWM.
3.2
RPCR is gevestigd in Florida en koopt al langere tijd afvalproducten van Recupal.
3.3
In 2018 en 2019 zijn RPCR en partij CWM acht overeenkomsten aangegaan. Die overeenkomsten zijn steeds in hetzelfde format gegoten, waarbij een groot aantal bepalingen gelijkluidend is en RPCR als “lender” wordt aangeduid en partij CWM als “borrower”. Eén van die overeenkomsten, gedateerd 8 juli 2018, luidt onder meer als volgt:
Loan Agreement
(…)
Period of Loan
This loan shall endure for a period of 15 days calculated from the Funding.
Loan Amount:
The loan amount is (…) and the interest after 15 days is (…)
Loan Details and requirements:
This loan is being executed for the purpose of financing the sale and purchase of approx. 80MT Drained Lead Acid Battery Scrap (…)
Collateral:
Borrower to provide collateral in the form of first securities lien on all scrap metals being purchased at borrower’s facility at Zeelandia located on the island of Curacao. During the contract period of 15 days any shipment from this facility during must be discussed between (…Hof: partijen).
Dispute Resolution
Where any dispute arises among the Parties as to the performance or interpretation of this Deed, the Parties will resolve the dispute in the following manner:
First, the Party raising the dispute must notify immediately the other Party of the dispute, providing a reasonable amount of information about the nature of the dispute.
Second, the Parties will meet as soon as possible, in person or by video conferencing, and attempt to resolve the dispute by discussion.
Third, if such negotiation fails, the Parties will refer the dispute to a mutually acceptable mediator, as soon as possible, to be resolved in accordance with an accepted code of mediation practice, and if they are unable to agree on a mediator then a relevant officer of the Institute of Mediators and Arbitrators in Florida USA or a similar body must be requested to select a mediator for the Parties.
Fourth, except for urgent injunctions, only after steps (1) to (3) have been followed may a Party resort to litigation. (…) “.
3.4
In de overeenkomsten gesloten na 8 juli 2019 is steeds dezelfde Dispute Resolution clause opgenomen (hierna: de mediationclausule). De tekst in die overeenkomsten onder de kopjes “Period of Loan”, “Loan Amount” en “Payment of Loan” verschilt met vermelding van andere data en bedragen.
3.5
De tekst in de overeenkomsten van 31 oktober 2018, van 9 januari 2019, van 22 januari 2019 en van 13 februari 2019 onder het kopje “Loan Details and requirements” luidt als volgt:

This loan is being executed for the purpose of financing the borrower current cash flow to increase borrowers buying power (…)”.
De tekst van de overeenkomsten van 30 maart 2019 en 1 juni 2019onder het kopje “Loan Details and requirements” is grotendeels gelijkluidend hieraan, met verschillende formuleringen voor het doel van de leningen (“bridge financing”, “bridge & cash flow financing”, “cash flow financing”.
In de overeenkomst van 1 augustus 2019 wordt een ander doel genoemd :
“BRIDGE financing to be used for down payment financing for the purchase of building in Historic Downtown Curacao”.
3.6
Op 1 januari 2020 zijn partijen ter vervanging van de eerdere acht overeenkomsten een negende overeenkomst aangegaan, waarin onder “Loan Amount” USD 400.000 wordt genoemd en onder “Loan Details and requirements”:

This loan is being executed for the purpose of CASH FLOW financing for the next 6 months”.

4.De procedure bij het Gerecht

4.1
RPCR heeft gevorderd (in conventie) dat het Gerecht Recupal, CWM en de bestuurder hoofdelijk veroordeelt tot betaling van USD 400.000, vermeerderd met 7,5% rente per maand, vanaf 1 januari 2020 tot aan de voldoening en tot betaling van kosten.
4.2
Partij CWM heeft zich beroepen op onbevoegdheid van het Gerecht op grond van de mediationclausule. Voor zover het Gerecht zich wel bevoegd acht heeft partij CWM gevorderd (in reconventie) dat het Gerecht (samengevat):
  • i) voor recht verklaart dat de overeenkomsten tot geldlening nietig zijn wegens exorbitante rentes en dat de door partij CWM betaalde rentes, voor zover deze de 18% te boven gaan, onverschuldigd betaald zijn en door partij CWM kunnen worden teruggevorderd of verrekend;
  • ii) RPCR veroordeelt tot betaling van USD 260.533 aan teveel betaalde rentes.
4.3
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht in conventie partij CWM veroordeeld tot betaling van USD 254.467 en RPCR voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen. Het Gerecht heeft overwogen dat zij niet toekomt aan beoordeling van de vordering in reconventie omdat niet voldaan is aan de voorwaarde voor het instellen van die vordering.

5.De beoordeling

rechtsmacht
5.1
Het Gerecht heeft zich bevoegd geacht van deze vorderingen kennis te nemen, nu Recupal en CWM in Curaçao gevestigd zijn en de bestuurder in Curaçao woont. Het Hof sluit zich daarbij aan; partijen hebben tegen dit oordeel van het Gerecht ook geen grieven gericht.
toepasselijk recht
5.2
Het gaat hier om geldleningen verstrekt door RPCR, die geen bankinstelling is, in een rechtsverhouding tussen twee bedrijven. Bij gebreke aan een rechtskeuze is naar Curaçaos recht op een internationale overeenkomst van toepassing de wet van het land waar de partij is gevestigd die de kenmerkende prestatie moet verrichten. Bij een overeenkomst tot het verschaffen van een geldlening dient het verschaffen van krediet aangemerkt te worden als de kenmerkende prestatie. In het algemeen gesproken is daarmee het recht toepasselijk van het land waar de kredietverstrekker zijn gewone verblijfplaats heeft.
5.3
RPCR heeft betoogd dat het in deze zaak anders ligt en heeft het volgende aangevoerd. RPCR kocht al voordat de leningen werden afgesloten schroot in bij partij CWM en die rechtsverhouding werd altijd beheerst door Curaçaos recht. De in-en doorverkoop van schroot is haar core business, niet het verstrekken van leningen. Partij CWM slaagde er niet altijd in om haar schroot rechtstreeks te verkopen aan derden en in die gevallen verkocht RPCR het schroot ten behoeve van partij CWM aan derden. RPCR betaalde vervolgens de netto-opbrengst na verkoop (opbrengst minus door RPCR gemaakte transport en exportkosten) aan partij CWM. Nadat partij CWM haar prijzen verhoogde verloor zij vele afnemers en raakte in financiële problemen. Partij CWM verzocht RPCR om haar geld te lenen voor de inkoop van schroot, waarna zij met de winst van die transacties de leningen zou kunnen terugbetalen. Dit alles maakt, zo begrijpt het Hof, dat volgens RPCR het recht van Curaçao van toepassing is.
5.4
Het Hof oordeelt als volgt. Dat RPCR al jaren voor het afsluiten van de eerste lening in 2018 zaken deed met partij CWM en schroot van haar kocht heeft RPCR niet onderbouwd; dit blijkt niet uit de processtukken en is expliciet betwist door partij CWM. RPCR heeft voorts ook onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de geldleningsovereenkomsten zo nauw verbonden zijn met eerdere of andere overeenkomsten tussen partijen dat aangeknoopt kan worden bij het op die overeenkomsten van toepassing zijnde recht of dat de overeenkomsten van geldlening om andere redenen nauwer verbonden zijn met Curaçao dan met Florida. Daarbij is van belang dat expliciet is overeengekomen dat de leningen moeten worden terugbetaald aan de bank van RPCR in Florida. Dit komt overigens ook overeen met artikel 6: 116 lid 1 BW: de terugbetaling van een lening moet gebeuren in de woonplaats van de schuldeiser (een zogenoemde brengschuld). Blijkens de omschrijving in de leningen was het doel daarvan ook niet steeds bridge/cash flow financiering van de schroothandel, zoals RPCR stelt, maar ook de financiering van de aankoop van onroerend goed in Punda (zie de omschrijving in de overeenkomst van 1 augustus 2019, geciteerd in 3.5).
5.5
Op dit geschil is daarom het recht van toepassing van de vestigingsplaats van RPCR, Florida (USA).
beroep op mediationclausule
5.6
De volgende vraag die het Hof moet beantwoorden is of partij CWM terecht een beroep doet op de mediationclausule, ook nu nog in hoger beroep.
5.7
RPCR heeft de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd. RPCR heeft vele malen contact gezocht met partij CWM om te proberen het geschil op te lossen. Uit Whatsapp-communicatie sinds januari 2020 blijkt dat RPCR heeft geprobeerd met partij CWM betalingsregelingen te treffen, waarbij verschillende betalingsmogelijkheden zijn geboden en partij CWM steeds heeft beloofd om tot terugbetaling over te gaan. Voorafgaand en na beslaglegging heeft RPCR talloze keren contact gezocht met partij CWM, maar zonder resultaat. Ook na door de deurwaarder gestuurde sommaties handelde partij CWM niet. Op verzoek van RPCR is een aantal keer verzocht de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak te verlengen, juist om partijen de kans te geven te schikken. Ook nadat partij CWM een advocaat heeft ingeschakeld is het RPCR niet gelukt om een inhoudelijke reactie op haar voorstellen te krijgen.
5.8
In hoger beroep heeft RPCR hier het volgende aan toegevoegd. RPCR heeft na het wijzen van het bestreden vonnis voorgesteld aan partij CWM om de stappen 2 en 3 van de mediationclausule te doorlopen. In dat verband heeft RPCR partij CWM uitgenodigd om in persoon of via videoconferentie met RPCR in gesprek te treden en zij heeft daarbij 10 november 2023 als datum genoemd waarop partijen uiterlijk bij elkaar zouden moeten komen. Nadat partij CWM heeft aangegeven de hele maand november 2025 verhinderd te zijn heeft RPCR gevraagd wanneer het gesprek dan wel plaats zou kunnen vinden, bij gebreke waarvan RPCR heeft aangekondigd stap 3 van de mediationclausule, het mediationtraject te zullen inzetten. Partij CWM heeft hierop niet gereageerd. Op 5 maart 2024 heeft RPCR aan partij CWM verzocht een mediator voor te stellen. Ook hierop heeft partij CWM niet gereageerd. Het stappenplan uit de mediationclausule is daarmee volgens RPCR doorlopen en aan partij CWM komt geen beroep toe op die clausule.
5.9
Partij CWM heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat partij CWM niet (of niet adequaat) heeft gereageerd op de in 5.8 opgesomde voorstellen om in gesprek te raken of een mediator aan te wijzen. Tijdens het mondelinge pleidooi was daar wel gelegenheid voor, ook naar aanleiding van vragen van het Hof. De in 5.8 weergegeven feiten en omstandigheden staan daarmee vast.
5.1
De vraag of gelet op deze achtergrond het beroep van partij CWM op de mediationclausule nog steeds opgaat zal ook naar het recht van Florida (USA) moeten worden beantwoord. Het Hof stelt beide partijen in de gelegenheid legal opinions over te leggen ter beantwoording van de volgende vraag:
1. Kan partij CWM naar het recht van Florida (USA), gelet op de in rechtsoverweging 5.8 van dit vonnis van het Hof genoemde vaststaande feiten, terecht een beroep op onbevoegdheid van de rechter doen vanwege de tussen partijen overeengekomen mediationclausule?
overige vragen
5.11
Als het antwoord op bovenstaande vraag komt te luiden dat partij CWM geen beroep op onbevoegdheid van het Hof kan doen, omdat de mediationclausule niet (meer) opgaat komt de vordering in reconventie aan de orde en daarmee ook de verweren die partij CWM heeft gevoerd tegen de vordering in conventie.
hoofdelijkheid
5.12
Partij CWM heeft zich verzet tegen de vordering om Recupal, CWM en [geïntimeerde] hoofdelijk te veroordelen. In de hiervoor genoemde legal opinions dient ook de volgende vraag beantwoord te worden:
2. Is het feit dat Recupal, CWM en [geïntimeerde] alle drie in de leningen worden genoemd en gezamenlijk aangeduid worden als “the Borrower” voldoende voor een hoofdelijke veroordeling, naar het recht van Florida ?
exorbitante rente?
5.13
Partij CWM heeft aan die vordering het volgende ten grondslag gelegd. De in de verschillende leningsovereenkomsten bedongen rentepercentages zijn dermate hoog dat zij in strijd met de wet, de goede zeden en/of de openbare orde zijn en om die reden nietig (op grond van artikel 3:40 BW) of in strijd met de redelijkheid en billijkheid, waarbij het gaat om de volgende rentepercentages:
a. in de overeenkomst van 8 juli 2018 (inleidend verzoek productie 4) een rentepercentage van 10% per 15 dagen (ofwel 20,27% per maand, 234% per jaar);
b. in de overeenkomsten van 31 oktober 2018, van 9 januari 2019, van 22 januari 2019 van 13 februari 2019 en van 1 juni 2019 (inleidend verzoek productie 5 tot en met 10) een rentepercentage van 10% per maand, 120% per jaar);
c. in de overeenkomst van 1 augustus 2019 (inleidend verzoek productie 11) een rentepercentage van 12% per maand, 144% per jaar);
d. in de overeenkomst van 1 januari 2020 (inleidend verzoek productie 12) een rentepercentage van 7,5 % per maand, 90% per jaar).
5.14
In de hiervoor genoemde legal opinions dient ten slotte nog de volgende vraag beantwoord te worden:
3. Zijn de in rechtsoverweging 5.13 van dit vonnis van het Hof genoemde bedongen rentepercentages naar het recht van Florida (USA) in strijd met de wet, de goede zeden en/of de openbare orde en om die reden nietig of in strijd met de redelijkheid en billijkheid en zo ja, welke consequenties heeft dit naar het recht van Florida (USA)?
aktewisseling
5.15
Partijen dienen de legal opinions gelijktijdig over te leggen bij akte op de hierna genoemde roldatum. Na ontvangst van de legal opinions zal het Hof de zaak verder behandelen.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verwijst de zaak naar de Hofrol van
25 maart 2025voor de hiervoor bedoelde aktewisseling;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, E.A. Saleh en J.A. van Voorthuizen, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 11 februari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.