ECLI:NL:OGHACMB:2025:81

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
SXM2023H00166
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rectificatie van uitlatingen over corruptie en seksuele intimidatie door een minister-president in Sint Maarten

In deze zaak heeft [geïntimeerde], de minister-president van Sint Maarten, in kort geding gevorderd dat [appellant] rectificaties plaatst van uitlatingen die hij over haar heeft gedaan in videofilmpjes. [appellant] beschuldigt [geïntimeerde] van corruptie en seksuele intimidatie binnen het kabinet. Het Gerecht in Sint Maarten heeft de vorderingen van [geïntimeerde] grotendeels toegewezen, waarna [appellant] in hoger beroep is gegaan. Het Hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het belang van [geïntimeerde] om gevrijwaard te blijven van onrechtmatige uitingen zwaarder weegt dan het recht van [appellant] op vrijheid van meningsuiting. Het Hof heeft geoordeeld dat de uitlatingen van [appellant] onvoldoende feitelijke basis hebben en dat hij onrechtmatig heeft gehandeld. Het Hof bevestigt de verplichting voor [appellant] om rectificaties te plaatsen, maar wijst het verzoek om een verbod op toekomstige uitlatingen af, omdat dit te onbepaald is. Het hoger beroep is gedeeltelijk toegewezen, met aanpassing van de dwangsommen.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Registratienummers: SXM202301123 – SXM2023H00166
Uitspraak: 19 maart 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[appellant],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in of buiten [plaaats],
appellant,
in eerste aanleg gedaagde,
procederend zonder gemachtigde,
tegen
[geïntimeerde],
wonend in [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg eiseres,
gemachtigde: mr. J.J. Rogers.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

[geïntimeerde], die bij het begin van deze procedure minister-president was in Sint Maarten, heeft in kort geding gevraagd [appellant] te bevelen uitlatingen te rectificeren die deze over [geïntimeerde] heeft gedaan in videofilmpjes en hem te bevelen zich te onthouden van het doen van deze uitlatingen in de toekomst. De videofilmpjes werden op elektronische wijze gedeeld met anderen. In die filmpjes noemt [appellant] [geïntimeerde] corrupt, beschuldigt hij haar van concrete gevallen van omkoping en zegt hij onder meer dat binnen het kabinet sprake is van seksuele intimidatie op de werkvloer. Het Gerecht in Sint Maarten heeft de vorderingen van [geïntimeerde] grotendeels toegewezen. Het Hof beoordeelt deze vorderingen opnieuw.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 24 november 2023 ingekomen akte van appel is [appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 24 november 2023 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht).
2.2
Bij op 12 december 2023 ingekomen memorie van grieven heeft [appellant] bezwaren tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen.
2.3
Bij memorie van antwoord, met producties, heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, te vermeerderen met wettelijke rente.
2.4
Op 13 januari 2025 heeft mondeling pleidooi plaatsgehad in het Court House in Sint Maarten. Aanwezig waren [appellant], die aan de zitting heeft deelgenomen via een videoverbinding, en [geïntimeerde], bijgestaan door haar gemachtigde. Voorafgaand aan de zitting heeft [geïntimeerde] bij mail van 8 januari 2025 de producties 4 tot en met 9 aan het Hof toegezonden. [appellant] heeft per mail van 9 januari 2025 aan het Hof en aan de wederpartij een stuk met als opschrift Plea Proceedings (met drie bijlagen) verzonden. De zitting is gehouden in de Engelse taal. Mr. Rogers heeft zijn pleitnota die in het Nederlands was opgesteld, voorgedragen in het Engels. Bij de behandeling was aanwezig als tolk L. Richardson.
2.5
Vonnis is bepaald op vandaag.

3.De feiten

3.1
Ten tijde van de behandeling van de zaak bij het Gerecht in 2023 was [geïntimeerde] minister-president van de regering van Sint Maarten.
3.2
Tijdens de regeerperiode van [geïntimeerde] heeft [appellant] videofilmpjes, geluidsopnames en berichten gedeeld via verschillende kanalen, voornamelijk Whatsapp, waarin hij allerlei beschuldigingen uit tegen [geïntimeerde].

4.De procedure bij het Gerecht

4.1 [
[geïntimeerde] heeft na een wijziging van eis (zakelijk weergegeven) gevorderd dat het Gerecht:
I. [appellant] zal bevelen rectificaties te plaatsen van een aantal van zijn uitingen in de krant en video’s op te nemen die moeten worden afgegeven aan de gemachtigde van [geïntimeerde];
II. [appellant] zal bevelen zich te onthouden van het publiekelijk doen van verdere valse en onnodig grievende en beledigende uitlatingen over [geïntimeerde];
alles op straffe van dwangsommen en met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
4.2
Het Gerecht heeft de vordering I afgewezen voor zover het betreft rectificatie in de krant en voor het overige toegewezen. Vordering II is ook toegewezen. De veroordelingen zijn uitgesproken op straffe van dwangsommen en [appellant] is veroordeeld in de proceskosten.

5.De beoordeling

spoedeisend belang
5.1 [
[geïntimeerde] heeft in de memorie van antwoord en bij het pleidooi in hoger beroep aangevoerd dat [appellant] zich niet houdt aan het bevel in het bestreden vonnis om zich te onthouden van onrechtmatige uitlatingen en na het wijzen van het vonnis nog in ten minste vier nieuwe video’s opnieuw dergelijke uitlatingen heeft gedaan. [appellant] heeft dit niet betwist. Reeds daarom heeft [geïntimeerde] nog altijd voldoende spoedeisend belang bij de door het Gerecht gegeven verboden en bevelen.
fair trial
5.2 [
[appellant] heeft in zijn “Appeal of Judgment” (op p. 16 e.v.) geklaagd dat hij bij het Gerecht geen eerlijk proces heeft gehad. Met name klaagt hij erover dat het Gerecht heeft overwogen dat hij ter zitting bepaalde zaken heeft erkend, dit terwijl hij niet aanwezig was, ook niet via videoverbinding. Zijn toenmalige gemachtigde, mr. G. Hatzmann, was wel aanwezig, maar heeft geen instructies gekregen om erkenningen te doen. Voorts heeft [appellant] geklaagd dat hij stukken over deze zaak niet betekend heeft gekregen, waardoor hij in zijn verdediging is geschaad.
5.3
Uit de door [geïntimeerde] in eerste aanleg ingediende producties 1 en 10 blijkt dat het verzoekschrift is betekend aan het adres waarop [appellant] volgens een uittreksel uit de registers van de burgerlijke stand van 6 oktober 2023 staat ingeschreven. Afgezien daarvan is het zo dat [appellant] (op grond van artikel 20 lid 1 Rv) geldt als verschenen in de procedure in eerste aanleg, doordat hij zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. Hatzmann, die ter zitting aanwezig was. Dat [appellant] op enigerlei wijze in zijn verdediging is geschaad doordat hij (of zijn gemachtigde) geen kennis heeft kunnen nemen van de stukken in eerste aanleg is daarmee niet gebleken.
5.4 [
[appellant] heeft daarnaast in hoger beroep alle gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt toe te lichten, door het indienen van stukken en doordat hij via videoverbinding aan de zitting in hoger beroep heeft deelgenomen en uitgebreid het woord heeft gevoerd. Daarmee voldoet het proces, de eerste aanleg en het hoger beroep gezamenlijk beschouwd, aan de eisen van een eerlijk proces. [appellant] heeft daarom geen belang bij zijn bezwaren.
rechtskader
5.5
Het gaat hier om een botsing tussen twee fundamentele rechten, het recht op vrijheid van meningsuiting van [appellant] (mede beschermd door artikel 10 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM)) en het recht op eerbiediging van de eer, goede naam, reputatie en de persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerde] (mede beschermd door artikel 8 EVRM).
5.6
Een beperking van deze rechten is toegestaan als deze bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van onder meer de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen (artikel 8 lid 2 EVRM) respectievelijk de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM).
5.7
Het antwoord op de vraag welke van deze (in beginsel gelijkwaardige) rechten in het concrete geval zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle omstandigheden van het geval. Het oordeel dat één van beide rechten, gelet op alle relevante omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, brengt mee dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets.
achtergrond van deze zaak
5.8
Deze botsing van grondrechten speelt zich af in Sint Maarten (ongeveer 80.000 inwoners, waarvan ruim 40.000 op het Nederlandse deel) met een levendig politiek klimaat (12 kabinetten sinds 2010, meer dan 20 politieke partijen die strijden om 15 zetels in de Staten, het parlement). De behandeling van het kort geding bij het Gerecht vond plaats in het midden van de strijd voor de verkiezingen op 11 januari 2024.
over welke uitingen gaat het
5.9
Het Gerecht heeft overwogen (in 4.4) dat [geïntimeerde] zich heeft toegespitst op vier uitlatingen van [appellant], te weten :
(1) [geïntimeerde] is corrupt;
(2) [geïntimeerde] doet direct dan wel indirect zaken met [betrokkene] dan wel de Carbon Acquisition Group, althans is zakenpartner van [betrokkene] en heeft dientengevolge financieel profijt gehad van de onrechtmatige activiteiten van Charbon;
(3) binnen het kabinet is sprake van seksuele intimidatie op de werkvloer en daardoor zegt het vrouwelijk personeel het dienstverband op;
(4) [geïntimeerde] is als kind seksueel misbruikt en dientengevolge ondervindt zij psychologische problemen, hetgeen ertoe heeft bijgedragen dat zij lesbisch is geworden.
5.10 [
[geïntimeerde] heeft uitwerkingen overgelegd (als productie 2 en 8) van de inhoud van de uitlatingen van [appellant] die hij gedaan heeft op verschillende video’s. In die uitwerkingen zijn de door het Gerecht weergegeven uitingen ook terug te vinden. In hoger beroep heeft geen van beide partijen opmerkingen gemaakt over de selectie en weergave van uitingen door het Gerecht, zodat het Hof ervan uitgaat dat de schriftelijke uitwerkingen en de uitingen in de filmpjes correct zijn samengevat en weergeven door het Gerecht en dat de selectie representatief is voor de vorm, de aard en de inhoud van de uitingen van [appellant]. Het Hof neemt deze weergave van uitingen als uitgangspunt voor de verdere beoordeling.
publieke verspreiding
5.11
Het Gerecht heeft geoordeeld (in 4.3) dat de uitingen van [appellant] op social media onder het begrip publicatie vallen in de zin van artikel 6:167 BW, waarvoor rectificatie kan worden gevraagd. [appellant] heeft dat betwist, ook in hoger beroep. Hij heeft onder meer aangevoerd dat hij alleen via een broadcast van Whatsapp (een bericht van één Whatsapp-account naar meerdere contacten) video’s heeft verspreid aan zijn contacten (“friends and family”) en dat Whatsapp het bereik van een broadcast beperkt tot een groep van 256 personen (10.000 personen in een groep, waarvan het Gerecht uitgaat, is niet mogelijk). [appellant] betwist instructies te hebben gegeven de video’s verder te verspreiden en geen van zijn video’s is volgens hem gepubliceerd op andere social media platforms.
5.12
Whatsapp kan worden gebruikt voor berichten in kleine kring, maar ook voor verspreiding van berichten in middelgrote en grote kring. Gelet op dat laatste duidt het Hof Whatsapp hierna aan als een social medium. Ook als het Hof ervan uitgaat dat het klopt dat [appellant] de video’s alleen heeft verspreid via een broadcast van Whatsapp aan zijn contacten in een groep van maximaal 256 personen, is daarmee sprake van een publicatie die voor rectificatie in aanmerking kan komen. Aannemelijk is dat de contacten van [appellant] die de video’s te zien krijgen via Whatsapp die ook zullen verspreiden via Whatsapp en andere social media. Voldoende aannemelijk is ook dat [appellant] dit weet en ervan uitgaat dat dit zal gebeuren. In elk geval behoort hij dat te begrijpen. Tegen de achtergrond van de kleine samenleving van Sint Maarten, waar social media als Whatsapp en Facebook veelvuldig door de bevolking worden geraadpleegd en er een levendige belangstelling is voor de lokale politiek, is deze wijze van verspreiding door een politiek en publiekelijk actieve persoon als [appellant] aan te merken als een publicatie in de zin van artikel 6:167 BW.
relevante factoren bij belangenafweging
5.13
Het EHRM (Europese Hof voor de Rechten van de Mens) heeft in zaken waar het recht op vrijheid van meningsuiting moet worden afgewogen tegen het recht op respect voor reputatie en privéleven een aantal factoren opgesomd die van belang zijn bij deze belangenafweging. Het Hof zal de relevante factoren in deze zaak hieronder bespreken en beoordelen.
a. aard uitingen en bijdrage aan publieke debat
5.14
De uitingen zijn door [appellant] gedaan in videofilmpjes en bevatten een stroom van feitelijke mededelingen, meningen, verwensingen, beschuldigingen en bedreigingen. Het betreft algemeen verwoorde beschuldigingen die erop neerkomen dat [geïntimeerde] corrupt is, met name doordat zij niet heeft ingegrepen bij een aantal schandalen, waaronder “Over the Bank” (over het uitgeven van land in erfpacht aan familieleden van een minister in het kabinet van [geïntimeerde]), “Garbage Collection”(over de aanbesteding van de afvalverwerking) en “Carbon”(over de projectontwikkelaar [betrokkene] die kopers van huizen zou hebben opgelicht).
5.15
Corruptie door overheidsfunctionarissen is onderdeel van een continu publiek debat in Sint Maarten. Het aan de kaak stellen van voorbeelden daarvan kan een zinvolle bijdrage leveren aan dat publieke debat en publicaties daarover moeten daarom niet al te snel worden beknot.
5.16
De videofilms bevatten ook beschuldigingen over seksuele intimidatie van met name vrouwelijk personeel op de werkvloer in de overheidsadministratie. Ook hiervoor geldt dat publicaties daarover een zinvolle bijdrage kunnen leveren aan het publiek debat, welk debat niet te snel beperkt moet worden.
5.17
Daarnaast zijn in de uitlatingen van [appellant] veelvuldige toespelingen te vinden op de seksuele geaardheid van [geïntimeerde] en psychische problemen die zij als gevolg daarvan zou ondervinden. Het betreft mededelingen van expliciete aard over het privéleven van [geïntimeerde] en haar familie-en vriendenkring, die geen bijdrage aan enig publiek debat vormen.
b. positie [geïntimeerde]
5.18 [
[geïntimeerde] is als minister-president een publieke figuur en moet zich dus volgens vaste rechtspraak van het EHRM forsere kritiek laten welgevallen en toleranter zijn voor die kritiek dan een willekeurige, niet publiek bekende burger, die aanspraak kan maken op een grotere mate van bescherming van zijn privéleven. [geïntimeerde] is anderzijds niet volledig vogelvrij en heeft ook recht op een zekere bescherming van haar privéleven en haar reputatie (die naar valt aan te nemen ook van belang is voor het electoraat). De familie en vrienden van [geïntimeerde], die ook genoemd worden in de uitingen, zijn geen publieke figuren en hebben dus aanspraak op een grotere bescherming van hun privéleven.
c. positie [appellant]
5.19 [
[appellant] heeft weinig naar voren gebracht over zijn eigen positie in Sint Maarten ten tijde van het kort geding en het Gerecht heeft daarover ook niets vastgesteld. Onder meer uit de verklaringen van [appellant] ter zitting in hoger beroep heeft het Hof begrepen dat hij zich na de behandeling van het kort geding en na de verkiezingen van 11 januari 2024 verkiesbaar heeft gesteld voor de daarop volgende verkiezingen namens een politieke beweging (SXM Movement for Change, dat was ook het opschrift van zijn pleitnota bij het Gerecht). Kennelijk in dat kader richt hij zich kritisch tot het publiek over mogelijke misstanden in de samenleving van Sint Maarten. Dit is zijn recht als burger en als politicus en dat recht verdient op zichzelf bescherming. In zijn “Appeal of Judgment” formuleert [appellant] zijn positie met een zekere welsprekendheid: “
In a landscape already tainted by the reticence to challenge the status quo, this demand for an apology (…) becomes a slippery slope, paving the way for a society where the right to voice dissent is sacrificed at the altar of political expediency”.
d. inhoud uitingen; ontbreken feitelijke basis
5.2
Zoals hiervoor overwogen vormen de gewraakte uitingen een mengeling van algemeen verwoorde en concrete beschuldigingen. Die concrete beschuldigingen worden zeer stellig geuit en zullen gelet op de vorm en inhoud daarvan door het publiek worden opgevat als feitelijke mededelingen, niet louter als een mening of een waardeoordeel van [appellant]. De juistheid van dergelijke feitelijke mededelingen moet (volgens vaste rechtspraak van het EHRM) een voldoende feitelijke basis hebben en die feitelijke basis moet worden aangeleverd door degene die de uitingen doet (de beschuldigde hoeft die niet te ontkrachten).
5.21 [
[appellant] heeft onvoldoende aangevoerd als feitelijke basis van zijn uitingen. In zijn pleitnota bij het Gerecht gaat de gemachtigde van [appellant] in op een aantal van de concrete beschuldigingen tegen [geïntimeerde] en hij heeft een aantal stukken overgelegd (productie 1 tot en met 6 bij brief van 2 november 2023). Die vormen echter onvoldoende feitelijke basis voor de verschillende concrete beschuldigingen, zoals hierna nader zal worden gemotiveerd.
uitingen 1 (corruptie)
5.22 [
[appellant] verwijt [geïntimeerde] met name dat zij niet heeft ingegrepen bij een aantal concrete “schandalen” (hiervoor genoemd in 5.14), waarbij ministers uit haar kabinet betrokken zouden zijn. Bij het Gerecht heeft zijn gemachtigde aangevoerd dat als een minister zich schuldig maakt aan nepotisme of corruptie de minister-president moet ingrijpen. Als zij dat niet doet, dan maakt zij zich zelf ook schuldig aan corruptie.
5.23
Bij de vraag of iemand als “corrupt” kan worden aangeduid, bestaat een relevant verschil tussen eigen gedragingen en het “wegkijken” bij (vermoedens van) gedragingen van anderen. In de uitlatingen wordt dit onderscheid niet of onvoldoende duidelijk gemaakt (bijvoorbeeld in video 1
“Because when you have (…Hof: namen van politici
) and the Prime Minister all of them in one collusion together as a group of gangs that is basically giving this country out to the Italians and all the highest gangsters and mafias that is walking around this place, then the people of Sint Maarten can’t get nothing”) en in video 34 (met als opschrift
“Discussion about [geïntimeerde] being corrupt and court case”)waarin [appellant] 14 keer achter elkaar herhaalt dat [geïntimeerde] corrupt is. Bij het publiek wordt op deze wijze (ook door de herhaling en de grove formuleringen de stevige suggestie gewekt dat [geïntimeerde] zich zelf aan omkoping schuldig maakt, dit terwijl de feitelijke onderbouwing daarvan geheel ontbreekt.
5.24
Met de overgelegde producties wordt daarnaast ook onvoldoende gestaafd dat leden uit het kabinet van [geïntimeerde] zich aan corruptie hebben schuldig gemaakt. Productie 1 betreft een rapport van de Ombudsman van Sint Maarten van juni 2022 over de aanbesteding van Solid Waste Collection. Zoals het Gerecht ook heeft overwogen (in 4.6) heeft de Ombudsman weliswaar geconstateerd dat het aanbestedingsproces “neither fair, nor sufficiently transparent” was, maar zijn er in het rapport geen concrete aanknopingspunten te vinden voor de stellige uitlatingen dat ministers in het kader van deze aanbestedingsprocedure zijn omgekocht.
5.25
De producties 2 tot en met 5 betreffen kennelijk artikelen uit de Daily Herald, maar de bronnen waarop deze artikelen berusten zijn niet overgelegd, zodat ook daarvoor geldt dat feitelijke beschuldigingen van omkoping van ministers bij genoemde “schandalen” in deze procedure onvoldoende zijn gestaafd en daarmee niet voldoende aannemelijk zijn gemaakt. Hetzelfde geldt voor productie 6 (kennelijk een lijst van verkrijgers van grond in Vineyard Heights) waaruit de gemachtigde van [appellant] in zijn pleitnota bepaalde conclusies trekt, die evenmin onderbouwd worden.
uitingen 2 (Carbon)
5.26
In het verzoekschrift bij het Gerecht is de achtergrond van dit “schandaal” samengevat als volgt geschetst. Er bestaan geschillen tussen [betrokkene] en zijn bedrijven en de kopers van appartementen in het Carbon Grove project, waarbij Carbon samengevat ervan beschuldigd wordt de van de kopers geïncasseerde koopsommen in eigen zak te hebben gestopt, terwijl de appartementen niet goed of in het geheel niet zijn gebouwd. Video 22 wijdt [appellant] geheel aan dit onderwerp, waarbij hij [geïntimeerde] rechtstreeks verantwoordelijk stelt voor dit “ponzi scheme”: “
Lord they rip people off 10 million dollars with the help of (…Hof: namen van politici
), with the help of the Prime Minister(…) Prime Minister, yes you have aided and abate(…). You all are criminals”.
5.27
Het Gerecht heeft overwogen (in 4.7) dat [appellant] niet aannemelijk heeft kunnen maken dat [geïntimeerde] Carbon op enigerlei wijze geholpen heeft met zijn oplichtingspraktijken en ook niet dat zij daar financieel profijt van heeft gehad. Het Hof sluit zich daarbij aan. Productie 5, waarin verwezen wordt naar een krantenartikel over dit onderwerp vormt, zoals hiervoor overwogen, zonder bronvermelding onvoldoende onderbouwing van deze op de persoon gerichte beschuldigingen.
uitingen 3 (seksuele intimidatie)
5.28 [
[appellant] heeft hierover onder meer de volgende uitlatingen gedaan (in video 23):
" Inside of our own government building, in our own administration we have got people that are uncomfortable to work in government administration because of sexual harassment(…) We need to know if it's true if you had sexual relationships with young girls in Sint Maarten under the age of 18(…) Madame prime minister, you need to come clean (…)"Keep in mind ladies and gentlemen I need to know if we have a statutory rapist, a rapist in the government(…)”.
5.29
Van een actueel publiek debat over seksuele intimidatie in de overheidsadministratie van Sint Maarten is niet gebleken; [appellant] heeft daar in elk geval niets over gesteld. Met het Gerecht is het Hof van oordeel dat deze concrete beschuldigingen op geen enkele wijze met feiten zijn onderbouwd door [appellant]. Deze uitlatingen zijn onnodig beschadigend en diffamerend en daarmee onrechtmatig jegens [geïntimeerde].
uitingen 4 (privéleven [geïntimeerde])
5.3
In de video’s heeft [appellant] het veelvuldig over de (vermeende) seksuele geaardheid van [geïntimeerde]. Het betreft onder meer de volgende uitingen: (in video 2)
"So [geïntimeerde], this is allegedly yet to be proven by a therapist or psychologist it is alleged that you as well were molested when you was a child. No wonder why you have that psychological problem and became a lesbian deep down inside the psychological problem had to come out and you became gay and you lash out at men.(…) It is not like you were born a lesbian. (…) But you have became. And when you become that is a sign of a molestation that has happened to you. (...), but you did not apologize to Sint Maarten for that.(…) (in video 29)
Who still have the video of this young lady physically abusing [geïntimeerde]. I need that video please. Whoever have that video of that lady [naam], the girlfriend of [geïntimeerde] beating her please send it to me (…)".
5.31
Met deze giftige bewoordingen, kennelijk met als enig doel om [geïntimeerde] te kwetsen, waarmee [appellant] zijn publiek ook nog stimuleert “to dish up the dirt” over [geïntimeerde] overschrijdt [appellant] de grenzen van het fatsoen en houdt hij op geen enkele wijze rekening met de bescherming van het privéleven van [geïntimeerde], waar ook zij recht op heeft.
5.32
De gemachtigde van [appellant] heeft in zijn pleitnota bij het Gerecht betoogd dat volgens [appellant] berichten met een zakelijke genuanceerde toon niet werken in Sint Maarten. Om de aandacht van het publiek te trekken moet je herrie schoppen en een rel ontketenen, en dat doe je door “melee” (roddel/reuring/rel/sensatiezucht) te gebruiken. Dit is echter geen rechtvaardiging voor dit soort grove en kwetsende uitingen. Dat het aan de kaak stellen van corruptie door goed beargumenteerde en met feiten gestaafde berichtgeving geen effect oplevert (en als je “melee” gebruikt wel) heeft [appellant] in elk geval in deze procedure niet laten zien.
belangenafweging
5.33
Met inachtneming van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is het Hof van oordeel dat het belang van [geïntimeerde] om gevrijwaard te blijven van grove schendingen van haar privéleven en van beschuldigingen waarvoor geen enkele feitelijke basis is aangevoerd in dit geval zwaarder weegt dan het belang van [appellant] om door hem gesignaleerde misstanden in Sint Maarten aan de kaak te stellen op de wijze als hij dat doet.
5.34
Ook als [appellant] dit beoogt te doen als “public watchdog”, geldt dat hij bij het verspreiden van informatie die de reputatie van anderen kan schaden een verantwoordelijkheid draagt voor de juistheid van de uitingen die hij doet. In de woorden van het EHRM (onder meer in EHRM 28 juli 2020 (rechtsoverweging 80) in de zaak Macovei vs Romania ECLI:CE:ECHR:2020:0728JUD005302814):
“(…) Article 10 of the Convention does not (…) guarantee a wholly unrestricted freedom of expression even in respect of coverage of matters of serious public concern (…) the exercise of this freedom carries with it “duties and responsibilities” which are liable to assume significance when there is a question of attacking the reputation of private individuals and undermining the “rights of others”. Thereby, the information conveyed on issues of general interest is subject to the proviso that the party concerned is acting in good faith in order to provide accurate and reliable information”.
Die verantwoordelijkheid heeft [appellant] onvoldoende serieus genomen en daarmee heeft hij onrechtmatig gehandeld ten opzichte van [geïntimeerde].
rectificatie
5.35
Nu [appellant] aansprakelijk is jegens [geïntimeerde] vanwege de hiervoor besproken onrechtmatige uitingen zal hij die moeten rectificeren. Het Gerecht heeft [appellant] bevolen om per uiting een video en/of geluidsopname op te nemen met een gesproken rectificatie en om deze opnamen aan de gemachtigde van [geïntimeerde] te verstrekken. Het Hof zal het vonnis in zoverre bevestigen, met maximering van de dwangsommen die verbeurd kunnen worden bij niet naleving op een lager bedrag, te weten een maximum USD 100.000 bij ieder niet nageleefd bevel.
verzochte bevelen
5.36
Het verzochte bevel dat [appellant] zich moet onthouden van soortgelijke uitingen in de toekomst (toegewezen door het Gerecht onder 5.5) zal het Hof afwijzen. Dat is te onbepaald; een verbod op voorhand van uitlatingen waarvan de precieze inhoud nog niet bekend is maakt een belangenafweging zoals hiervoor gedaan niet goed mogelijk en levert daarom een te groot risico op voor een ontoelaatbare inperking van de vrijheid van meningsuiting van [appellant]. Dat neemt uiteraard niet weg dat indien [appellant] in de toekomst soortgelijke uitlatingen doet zonder voldoende feitelijke basis, dit opnieuw onrechtmatig kan zijn en hem opnieuw schadeplichtig kan maken.
slotsom
5.37
Het hoger beroep gaat alleen in zoverre op dat het verzochte verbod ter zake van toekomstige uitlatingen zal worden geweigerd. Voor het overige zal het vonnis waarvan beroep worden bevestigd, met aanpassing van de maximaal te verbeuren dwangsommen.
5.38 [
[appellant] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
rechtdoende in kort geding:
bevestigt het vonnis waarvan beroep, met uitzondering van het in dit vonnis onder 5.5 gegeven bevel en met uitzondering van de in 5.1, 5.2, 5.3 en 5.4 genoemde maximering van de dwangsommen, slechts in zoverre wordt het vonnis vernietigd;
opnieuw rechtdoende:
bepaalt het maximum van de dwangsommen die [appellant] verbeurt bij overtreding van de in 5.1, 5.2, 5.3 en 5.4 gegeven bevelen op USD 100.000 bij niet naleving van ieder van deze bevelen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op NAf 1.140,50 aan verschotten en NAf 6.000 aan salaris voor de gemachtigde, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente tot de dag der voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, G.C.C. Lewin en E.W.A. Vonk, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 19 maart 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.